De Internationale Muziekwedstrijd Koningin Elisabeth van België behaalde een hoog niveau.
De proclamatie van de uitslag van de Internationale Muziekwedstrijd Koningin Elisabeth van België, zaterdagnacht laat, werd nog voorafgegaan door een toegift : de twaalf finalisten streken nog een korte compositie die ze samen in de muziekkapel hadden ingestudeerd. Waarmee ze wilden aantonen dat, hoewel het om een wedstrijd ging en ze mekaars concurrenten waren, het de muziek is die hen verbindt. De lange uitputtingsslag eindigde in vriendschap en harmonie. En harmonie heerste ook bij de bekendmaking van de zes laureaten in volgorde. Geen hyperemotionele taferelen van een publiek dat het resoluut oneens was met de jury zoals vroegere jaren wel eens gebeurde.
Dat had te maken met het hoge niveau van de wedstrijd. Het technisch kunnen van alle twaalf finalisten was in feite geen punt van discussie meer. Haarkloverij hoefde er niet aan te pas te komen. Slechts accidenteel liep er iets mis : veeleer te wijten aan de reuze afmetingen van de finale proef, dan aan een gebrek aan degelijke voorbereiding. De kandidaten speelden een plichtwerk, kamermuziek en een groot concerto, kortom een avondvullend programma. Bij de beoordeling door de jury gold het muzikale temperament als het belangrijkste criterium. De nummers één tot en met vier in de uitslag had zo goed als iedereen op zijn pronostiek staan. Alleen de volgorde wilde wel eens wisselen.
Bij deze vier markante musici valt telkens een andere kwaliteit op. De eerste, de 22-jarige Deen Nikolaj Znaider beschikt over een ongelooflijk volle ronde toon. Pure macht gekoppeld aan een hardnekkig uithoudingsvermogen, waarvan je bij het beluisteren alleen al buiten adem geraakte. Znaider voerde zijn strijd met een totale inzet. En hij triomfeerde. Nummer twee, Albert Breuninger, was met zijn 29 de oudste van het selecte groepje. Dat gaf hem het voordeel van de ervaring. Breuninger was over de hele lijn de meest geroutineerde, betrouwbare, gelijkmatige kandidaat, waardoor hij zijn krachten perfect kon doseren. Bovendien was hij begiftigd met een grote dosis stijlinzicht en een dominante persoonlijkheid. Wat hem tot de gedoodverfde winnaar maakte.
Hij verpersoonlijkte het tegendeel van de jongste van het pak, de achttienjarige Hongaar Kristóf Baráti. Die maakte van iedere noot met een absoluut perfecte boogstreek een gepolijst juweeltje. Hij bouwde intelligent aan zijn fraseringen. Het glansde en blonk, zijn spel was van een angelieke doorzichtigheid. Een beetje wereldvreemd : in stilte zat je wel bij zoveel schoonheid te hopen dat door dat al te apollinische landschap dra de hormonen zouden razen ; dat hij ook voor ons en met meer vuur zou musiceren. De 22-jarige Engelsman Andrew Haveron verbaasde zijn publiek tijdens de finale slechts éénmaal, met de sonate van Leos Janacek. Het was de eerste en enige keer dat het tijdens dit muzikaal spierballenvertoon dat zo’n wedstrijd toch is, niet ging over een prachtige toon, of over een verbluffende virtuositeit. Niet mooi, mooier, mooist. Het was alsof even de tijd stil stond, daar in het Paleis voor Schone Kunsten. Haveron en de pianist Daniel Blumenthal gewikkeld in een intieme maar ook huiveringwekkende dialoog, alleen en van geen jury verstoord.
Je moet niet perfect het vioolconcerto van Sibelius kunnen spelen om een groot musicus te zijn. De Japanners Natsumo Tamai (vijfde) en Kazuhiro Takagi (zesde) werden laureaat wegens hun allround degelijkheid.
HET ORKEST EN DE DIRIGENT
Gelukkig voor de luisteraar die het Sibeliusconcerto vijf keer in deze finale over zich heen kreeg, zat op het podium van het Paleis voor Schone Kunsten het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen. Dat schitterde ronduit in deze wijdse, geëxalteerde romantische partituur. Dit orkest is onmiskenbaar sinds jaren het beste orkest dat deze wedstrijd begeleidde.
Dirigent Marc Soustrot is de gedroomde wedstrijddirigent. Hij heeft veel sympathie voor de kandidaten, hij volgt hen nauwlettend in hun muzikaal discours, heeft empathie, weet ter plekke weggemoffelde noten en maatdelen op te vissen en bovenal : hij laat de kandidaat schitteren. Dat was het meest opvallend tijdens het plichtwerk, ?Raptus? van de Zuid-Afrikaan Hendrik Hofmeyr. Een obligaat muziekstuk voor dergelijke gelegenheden, een compromis tussen oud en nieuw, met de nodige virtuositeitsvereisten en toch boeiend genoeg om na twaalf keer niet hopeloos te vervelen. Raptus bood de jonge muzikanten veel interpretatiemogelijkheden. Tussen twee haakjes, de nummers één en twee van het klassement haalden ook het meeste uit de partituur. Maar telkens volgde ieder zijn eigen weg ; en telkens volgde Soustrot dat nieuwe parcours. De ene keer al avontuurlijker dan de andere.
De laureaten krijgen geldprijzen, concerten, assistentie op administratief vlak en Znaider mag de volgende vier jaar op de Huggins-Stradivarius spelen. Dat instrument zou wel eens de reden kunnen geweest zijn waarom zoveel schitterende kandidaten in Brussel verzamelden.
Lukas Huybrechts
Van links naar rechts Baráti, Znaider en Breuninger : markante musici.