De Vlaamse ministers voorzagen zichzelf vorige week van een statuut. En vooral : een zeer interessant appeltje voor de dorst.
Maanden gepalaber gingen eraan vooraf. Er kwamen juristen bij kijken en grondwetspecialisten, overleg tussen kabinetten, adviezen van de Raad van State, professoren in sociaal recht mochten naast politicologen hun zeg doen. De jongste drie weken boog de Vlaamse executieve zich elke dinsdag over het dossier en acht dagen geleden kondigde de Gewestregering in een wazig en op zachtst uitgedrukt misleidend communiqué de geboorte aan van ?Het ontwerp van besluit tot vaststelling van het statuut van de leden van de Vlaamse regering.? Bedoeld werd : een juridisch, financieel en sociaal-zekerheidsstatuut voor de Vlaamse ministers.
Objectief gezien moesten de Vlaamse ministers een statuut krijgen. Ze mogen namelijk niet parallel zetelen in een parlement en genoten daarom tot nog toe bij wijze van overgang alleen afgeleide rechtsbescherming, vergelijkbaar met die van verkozenen van het Vlaams parlement. Omdat deze overgangsregeling einde juni afliep, liet de Vlaamse executieve de pleiade specialisten opdraven en werkte ze via een bijzonder decreet een aangepaste regeling uit. Het werd een stelsel waardoor Vlaamse ministers, afgemeten aan het aantal inwoners van het Gewest en aan hun bevoegdheden, zowat tot de best betaalde en beschermde van het westelijk halfrond gaan behoren.
EEN VORSTELIJKE OPROTPREMIE
Uit bestaande binnen- en buitenlandse regelingen pikten de Vlaamse excellenties schijnbaar telkens de meest interessante en/of financieel voordelige formules. Neem het pensioenfonds. Omdat de executieve zo klein is (negen leden, dus), bleek een eigen fonds onhaalbaar ; de persoonlijke bijdragen zouden te hoog liggen. Daarom zal het Vlaams parlement vriendelijk verzocht worden na de nodige reglementaire aanpassingen het fonds voor de parlementsleden ook open te stellen voor de Vlaamse ministers. Om de meerkosten op te vangen, stelt de executieve voor dit fonds ?nog enige tijd? te spijzen met een speciale dotatie. Zo zullen de Vlaamse ministers, bijvoorbeeld, na een mandaat van acht jaar en op een leeftijd van 52 jaar, al met 30 procent van hun wedde naar huis kunnen.
Het statuut voorziet akkefietjes zoals forfaitaire en onbelaste onkostenvergoedingen (zie kader). Zelfs een regeling voor begrafeniskosten. Of het ter beschikking stellen van twee personeelsleden als de minister niet langer in de executieve zetelt. Hij krijgt die twee hulpjes dan twee jaar lang en moet alleen de werkingskosten betalen, voor hun salaris zorgt de overheid. Het meest in het oog springend luik van de regeling is echter de uittredingsvergoeding. Die moet niet altijd gelden als een soort opzegpremie voor scheidende excellenties, maar ook als incentive. Zegt een insider : ?Het is soms verschrikkelijk moeilijk het mandaat van een zetelend minister niet te verlengen. Als zijn partij hem dan een interessante regeling kan voorhouden de uittredingsvergoeding , is hij wellicht eerder geneigd op te stappen.? Met andere woorden : een vorstelijke oprotpremie.
De vergoeding wordt berekend op basis van het aantal dienstjaren. Eén volle legislatuur (vijf jaar) geeft recht op dertig maanden vergoeding. Bij een korter mandaat wordt dat achttien maanden. Zingt de minister het langer dan vijf jaar uit, dan komt er bovenop de dertig maanden nog eens twee maanden premie bij per gepresteerd jaar. Ter vergelijking : als een werkgever een bediende eruit zet, voorziet de wet enkel drie maanden opzegpremie per begonnen schijf van vijf jaar arbeid. Afgelopen weekend bleken wel enkele excellenties moeite te hebben met de regeling voor meer dan vijf dienstjaren, zodat dit hoofdstukje nog zou kunnen veranderen.
De ministeriële basiswedde dient als uitgangspunt van de berekening van de premie. Terwijl de minister-president en zijn vice-president een (bruto)wedde krijgen van 6,1 miljoen frank per jaar, zijn de zeven andere goed voor net géén 5,8 miljoen. Daarbovenop komen vakantiegeld, plus een eindejaarstoelage, er vanaf gaan afdrachten (pensioen, solidariteitsbijdrage) : een gemiddelde basiswedde komt neer op afgerond 6,6 miljoen per jaar. Zodoende heeft een uittredend minister na één legislatuur recht op een vergoeding van 16,5 miljoen frank. Of neem Theo Kelchtermans van Leefmilieu en Tewerkstelling (CVP). Als het huidige voorstel niet aangepast wordt, is hij na afloop van zijn huidig mandaat (1999) goed voor een opzeg van ruim 26 miljoen frank.
Het recht op de premie vervalt alleen bij stafrechterlijke veroordelingen en geldt dus ook bij ontslagname op initiatief van de betrokkene zelf, bij gedwongen aftreden of als zijn partij hem niet meer aanduidt. Neem Anne Van Asbroeck (SP), Vlaams minister van het Gelijke Kansenbeleid. Zij zou op basis van het regeerakkoord tussen CVP en SP, nu stilaan plaats moeten ruimen voor een christen-democratische nieuwkomer. Maar Van Asbroeck won de Lotto, want amper twee jaar ministerschap leveren haar een uittredingsvergoeding op van net géén tien miljoen frank of precies één vijfde van haar globaal, jaarlijks budget (50 miljoen) voor Gelijke Kansen.
Als zij terugkeert naar haar vorige job als ambtenaar, kan ze haar wedde overigens cumuleren met de bonus want enkel een nieuw mandaat als minister, een benoeming tot lid van het Arbitragehof, gouverneur en ambassadeur, of tenslotte een compleet nieuwe vooraf nooit uitgeoefende overheidsbaan, schort de vergoeding op. Bovendien blijkt de premie niet eenmalig. Een minister die opstapt, later terugkeert en dan weer opkrast, mag dus twee keer langs de kassa.
Over één en ander schreef minister-president Luc Van den Brande (CVP) een omstandige nota aan zijn ministers vol interessante specificaties. Zo stelt de Vlaamse primus inter pares dat het reglement van het pensioenfonds van het Vlaams parlement best veranderd wordt. Volgens hem dient ook de periode, gedekt door de uittredingsvergoeding, mee te tellen voor de pensioenberekening. Neem dertig maanden vergoeding en dus vijf jaar ministerschap. De betaling van de premie wordt degressief uitgesmeerd over vier jaar van 100 procent van de ministerwedde het eerste jaar, tot 25 procent het vierde waardoor vijf mandaatjaren meteen negen jaar pensioenrechten opleveren of net géén 34 procent van een ministerwedde.
Ook over de fiscale behandeling van de vergoeding heeft de regeringsleider zo zijn ideeën, hoewel dit tot nader bericht een federale materie vormt. Zo schrijft hij in dezelfde nota : ?De vergoeding is aan te merken als een baat behaald na de volledige en definitieve stopzetting van een vrij ambt, doch voortkomende van de vroegere uitoefening ervan. Als zodanig is zij afzonderlijk belastbaar tegen de gemiddelde aanslagvoet (.)?
Zegt de onafhankelijke fiscalist en Leuvense accountant Johny Verhaegen : ?Dit is nogal ongelukkig uitgedrukt, maar het betekent dat de vergoeding belast wordt als een achterstal, zoals een opzegvergoeding. De premie wordt dus niet belast met de hoogste aanslagvoet van 55 procent, maar tegen de gemiddelde aanslag van het jaar voordien, wellicht iets rond de 35 procent.? Dat scheelt weer een slok op de borrel.
VLAANDEREN DOET HET BETER
Volgens de cryptische mededeling vorige week zou deze regeling ?geïnspireerd zijn door de Nederlandse rechtspositie van ministers?, ?geen nieuwe voorrechten? creëren of een analogie vertonen met de ?uittredingsregeling voor parlementsleden?. Dat zijn telkens halve waarheden. In Nederland, bijvoorbeeld, krijgt een ex-minister helemaal géén logistieke steun ook geen twee personeelsleden plus gelden er zeer strikte cumuulbeperkingen tijdens de uitkeringsperiode van de premie, waarbij álle inkomsten verrekend worden. In Vlaanderen zouden een Van den Brande of een Luc Van den Bossche (SP) opnieuw als advocaat aan de slag kunnen, mag Kelchtermans weer aan het werk als sociaal assistent, kunnen een Eric Van Rompuy (CVP) of Eddy Baldewijns (SP) weer naar parlement, zonder enig gevolg voor hun premie.
De vergelijking met parlementsleden gaat evenmin op. Vlaamse verkozenen, bijvoorbeeld, krijgen bij een mandaat van minder dan één jaar, slechts één maand vergoeding per gepresteerde maand. Beliep hun mandaat tussen één en twaalf jaar, hebben ze recht op één volledig jaar premie en voor de termijn boven de twaalf jaar, trekken ze één maand vergoeding per mandaatjaar extra. De federale regering nam overigens onlangs de regeling van de Senaat over, die veel minder gunstig uitvalt dan de Vlaamse. Daar bestaat nog een uittredingsvergoeding van amper drie maanden of zes keer minder dan het minimum dat de Vlaamse ministers zich toeëigenden.
Jos Grobben
De Vlaamse regering : de negen best betaalde en beschermde ministers van het westelijk halfrond.