‘Zadel kunstenaars niet op met levenslang engagement’

ZWARTE ZONDAG 'De zogenaamde dam tegen extreemrechts is nooit een homogeen blok geweest.' © PHOTO NEWS

Na Zwarte zondag van november 1991 verenigden kunstenaars en cultuurorganisaties zich in Kunst & Democratie, dat later overging in het kenniscentrum Demos. Twee decennia later blikt afscheidnemend directeur Ivo Janssens terug in de publicatie Kunst in deze Wereld. ‘Met de kerkbezetting van de sans-papiers eind jaren negentig zijn de artistieke organisaties op hun eigen grenzen gestoten’, zegt dramaturg Erwin Jans in een dubbelgesprek met Janssens.

Boven het Kaaitheater staat Ivo Janssens op het balkon van Demos te roken met uitzicht op het Brusselse Saincteletteplein. De scheidend directeur, die opgevolgd wordt door An De bisschop, noemt het kenniscentrum ‘een duizendpoot die zich niet tot één sector beperkt’. De laatste jaren is Demos vooral bezig met participatieprojecten, volgens Janssens ‘een logisch vervolg’ op de strijdbare beginperiode van Kunst & Democratie. Toenmalig Muntdirecteur Bernard Foccroulle richtte de beweging in 1993 op als reactie tegen de doorbraak van het Vlaams Blok. ‘In het begin was het puur verzet,’ geeft Janssens toe, ‘maar daarna zijn we met ART23, een samenwerking met de Koning Boudewijnstichting, op zoek gegaan naar nieuwe praktijken en hebben we de weg gebaand voor sociaal-artistieke projecten. In een volgende fase hebben we ons toegelegd op de ontwikkeling van hefbomen voor participatie op het lokale niveau. Het boek Goesting in Democratie (2006), waarin politicoloog Carl Devos in zijn bijdrage naging wie de mensen waren die voor het VB kozen en waarom ze dat deden, heeft daarbij zeker een rol gespeeld.’

Eveneens in 2006 gaf K&D de publicatie Interculturele Intoxicaties van dramaturg Erwin Jans uit. Hij werkte vanaf 1993 tot 2000 bij de KVS in Brussel, en raakte op ‘een organische manier’ bij de discussies van K&D betrokken. Na een aantal jaren bij het Ro Theater in Rotterdam nam Guy Cassiers hem mee naar het Toneelhuis. Jans is, samen met de VUB-professoren Eric Corijn en Nico Carpentier, coauteur van Kunst in deze Wereld.

Bent u het ermee eens dat de dam van K&D tegen extreemrechts geen effect heeft gehad?

Ivo Janssens: Achteraf gezien is het een gemakkelijke conclusie, maar je moet het in zijn context zien. Het waren verwarrende tijden, met politieke schandalen en de moord op André Cools (PS). Het Vlaams Blok heeft het onvermogen van de klassieke partijen handig uitgebuit om groot te worden. De andere partijen hadden geen antwoord op de uitdagingen, zodat het VB meer en meer de politieke agenda kon bepalen. Wij hebben toen het lef gehad op te komen voor de rol van kunst en cultuur in de democratische samenleving en voor een dialoog tussen het noorden en het zuiden.

U hebt het over een dam, maar een homogeen blok is het nooit geweest. Zo was onze actie met de Louis Paul Boonkring Extreem rechts? Nee bedankt. Voor een leefbaar Brussel (1998) voor vele culturele organisaties niet vanzelfsprekend. Ze hield onder meer het engagement in geen lokalen en middelen ter beschikking te stellen van extreemrechtse partijen en extreemrechtse bestuursleden te weren.

Erwin Jans: We hadden het succes van het VB ook binnen de kunst- en cultuursector niet zien aankomen. De wereld was begin jaren negentig ook in beroering: de Berlijnse Muur viel, het Oostblok raakte op drift, en in Joegoslavië brak een crisis uit die leidde tot een gruwelijke burgeroorlog. Die schokken hebben ons opnieuw doen nadenken over de plek van de kunst in de maatschappij. De wereld drong zich met een overweldigende kracht op. De jaren tachtig waren de tijd van interessante en noodzakelijke vormexperimenten, maar begin jaren negentig ging men weer op zoek naar de mogelijkheid van maatschappelijk engagement, zonder de artistieke verworvenheden weg te gooien. Men besefte dat het militante theater uit de jaren zestig en zeventig passé was. Zo eenvoudig was het niet meer.

Tijdens de kerkbezetting van sans-papiers in 1998 stond cultureel Brussel op de barricade. Was dat verstandig?

Jans: Die actie heeft ons geleerd wat wel en niet in ons vermogen ligt. Bernard Foccroulle, Frie Leysen, Anne Teresa De Keersmaeker en Wim Vandekeybus organiseerden samen persconferenties waarop de toestand van de sans-papiers werd aangeklaagd. Instellingen aanvaardden het peterschap van een vluchteling, die dan meestal zijn verhaal vertelde voor het begin van de voorstelling. De vluchtelingenorganisaties waren blij met de exposure, maar na een tijd werd duidelijk dat we als culturele instellingen niet aan de verwachtingen van de sans-papiers konden voldoen. In het begin ben ik nog met een paar mensen naar advocaten geweest, Frie Leysen stelde een kantoortje met een telefoon ter beschikking, en er was iemand halftijds in dienst voor begeleiding, maar uiteindelijk stoot je op je eigen grenzen. Een kunstinstelling is niet de plaats om de emotionele, psychologische en juridische problemen van die mensen aan te pakken. Je kunt dingen ter sprake brengen, als luidspreker fungeren, infrastructuur ter beschikking stellen, een publiek draagvlak creëren, maar dan houdt het op.

Janssens: Culturele actoren kunnen die problemen niet in hun eentje oplossen, zo bescheiden en eerlijk moet je zijn. Ze kunnen wel als eyeopener fungeren door een nieuwe plaatsbepaling tussen autonomie en maatschappelijk engagement. Een treffende illustratie daarvan zag ik in een nieuwsitem over Kinderen van de zon van Maksim Gorki, een voorstelling over intellectuelen die zich afzonderen om over onder meer de wetenschap, de kunsten en de liefde te spreken, terwijl buiten het volk mort. Te laat beseffen ze dat hun denkbeelden niet meer stroken met de realiteit. Een Nederlandse actrice die deel uitmaakt van de cast zei in de context van de cultuurbesparingen door het rechtse kabinet in Nederland: ‘Het is niet voldoende om als artiest tegen de politiek te reageren met een “fuck off”, we moeten ook proberen om onze plaats te herbepalen. De keuze van een stuk als Kinderen van de zon paste in die strategie.

Het boek noemt één cultuurminister bij naam: Bert Anciaux. Heeft hij bakens verzet?

Janssens: Ik denk het wel. Anciaux heeft dan ook twee termijnen beleid kunnen voeren. In die tijdspanne heeft hij het cultuurbudget verdubbeld. En met zijn roep om publieksbereik en participatie koos Anciaux niet voor een toeleidingsbeleid, maar durfde hij het cultuurbegrip en de cultuurproductie zelf ter discussie te stellen. In zijn beruchte speech in de Gentse Vooruit zei hij dat niet alleen de ascetische elites maar iederéén drager is van cultuur en een inbreng kan hebben in een productie. Zo heeft hij na vier jaar voorbereiding via ART23 de sociaal-artistieke praktijken in 2006 opgenomen in het Kunstendecreet. Daardoor kreeg je een ander aanbod en een ander publiek.

Jans: De ontwikkeling van het sociaal-artistieke als beleidscategorie is een belangrijke verdienste. Maar zijn agenda was vooral maatschappelijk, en dat heeft veel spanning veroorzaakt met de artistieke sector. Zijn stokpaardjes over participatie en diversiteit wilde hij van bovenaf opleggen – al moeten we toegeven dat het nooit doorslaggevende criteria zijn geweest om subsidies terug te schroeven. Het discours was scherper dan het eigenlijke beleid. Maar zijn geringe sensibiliteit voor het artistieke proces was wellicht een gemiste kans. De artistieke sector is eigenzinnig, maar je kunt er wel mee praten. Alle vragen die hij aan de orde stelde, leefden ook binnen de instellingen. Elk theater wil grotere diversiteit, en niemand is blind voor de publieksproblematiek. Alleen los je dat niet in een, twee, drie op. Anciaux had met plekken waar al openingen waren een contract kunnen afsluiten om tot een model voor de hele sector te komen. Dat zou efficiënter zijn geweest.

Janssens: Participatie en diversiteit werden een mantra. Zoals Erwin zei: de artistieke sector werd op een bepaald moment overvraagd en moest problemen aanpakken die eigenlijk een gevolg waren van het politieke deficit.

Janssens breekt in het boek een lans voor allochtone producties. Het Toneelhuis had onlangs een project met alleen allochtone acteurs. Hebt u een ander publiek bereikt?

Jans: Met het Toneelhuis zijn we gaan zoeken hoe we binnen ons traject de dialoog kunnen aangaan zonder de artistieke autonomie op te geven. Het Swchwrm-project kwam tot stand in samenwerking met onder meer de sociaal-artistieke werkplaats van Mia Grijp. Ons vertrekpunt was dat de stad met al zijn talen een soort Toren van Babel is. We hebben driemaal dezelfde voorstelling gemaakt, telkens in twee talen: Nederlands en Turks, Nederlands en Marokkaans, en Nederlands en Vietnamees. De voorstelling gaat niet om cultuurverschillen, maar om de muziek van twee talen naast elkaar. Ze is gebaseerd op een verhaal van Toon Tellegen over een jongetje dat schrijver wil worden, en het eindigt met het moment dat hij ‘ik’ kan zeggen en schrijven. Daar gaat het in de samenleving ook om: hoe je ‘ik’ kunt zeggen en je eigen creativiteit kunt gebruiken om je plek te vinden. In die zin hebben we de culturele thematiek bewust omzeild, en het toch gehad over het individu in een grote, diverse samenleving. De voorstelling heeft een ander publiek naar de schouwburg gehaald, en daar waren we heel blij mee. Het was een eerste project in die richting. Het heeft tijd gevraagd omdat het niet evident is om vanuit een artistieke autonomie op culturele diversiteit in de stad in te spelen.

Janssens: Minister van Cultuur Joke Schauvliege (CD&V) heeft in 2010 een Cultuurforum georganiseerd waarop is voorgesteld een soort engagementsverklaring aangaande het interculturele te lanceren. Vanuit Demos hebben we toen gezegd dat er behalve dat engagement een tweede spoor moet zijn om de intentieverklaringen te ondersteunen. ‘Lerende netwerken’ hebben we dat genoemd. Met Demos willen we tools aanreiken om het engagement waar te maken. Dat ontbrak onder Anciaux, zodat goede bedoelingen vaak dode letter bleven.

Toch is KVS al lang met interculturaliteit bezig…

Jans: Klopt. Toen ik er werkte, organiseerden we al Arabische, Turkse of Koerdische festivals. Dat proces is versneld met de verhuizing naar Molenbeek en de aanstelling van directeur Jan Goossens. Met de komst van Dito’Dito begin 2006, een gezelschap dat al jaren intens met de stedelijke context bezig was, is de KVS zich helemaal met die thematiek gaan identificeren. KVS is kunstenaars gaan zoeken om hun missie verder in te vullen. Eigenlijk vertrekken ze vanuit een dramaturgische visie over de verhouding tussen theater en maatschappij, terwijl de insteek van het Toneelhuis is: wat wil de kunstenaar?

Begrijpt u dat regisseurs zich beknot voelen door de KVS-aanpak?

Jans: Moet elke voorstelling aansluiting vinden bij die stedelijke problematiek? De kans bestaat dat het een soort keurslijf wordt. We zitten ontegensprekelijk in een periode waarin we onderzoeken hoe we ons tot een aantal sociale, politieke, ecologische en andere problemen moeten verhouden. Het is een soort crisis waarbij we nieuwe criteria, een nieuwe plek voor kunstenaar en artistieke instelling in de samenleving zoeken. Laat ons het maar uitzweten en zien wat het oplevert.

Lieven De Cauter, die eveneens een boek heeft geschreven over kunst in de veranderde wereld, zei onlangs dat de avant-garde in een kringetje draait en dat er niets meer op het spel blijkt te staan…

Jans: Kunst als provocatie, radicaal verzet of subversief alternatief is een belangrijk moment geweest in de moderne kunst, maar die notie van de avant-garde is verleden tijd. Alles is inmiddels al gedaan. Ondertussen zijn de kunsten, in het bijzonder de podiumkunsten, zich gaan organiseren en professionaliseren: in Vlaanderen is dat de laatste 25 jaar bezig. Want hoewel de artistieke sector altijd afstand heeft gehouden van het Vlaamse discours, heeft de Vlaamse culturele autonomie toch tot een artistieke boom geleid.

Maar professionele kunst brengt niet uitsluitend de eigen wereld in kaart, ze ontwikkelt nog altijd strategieën van tegenstellingen. (De postmoderne filosoof) Jean-François Lyotard brengt kunst in verband met ‘het onafgestemde’. In de geglobaliseerde wereld wordt alles op elkaar afgestemd: vraag en aanbod, politiek en economie, productie en consumptie. Dat is het overheersende denken. Lyotard pleit voor het bewaren van de kunst als een plek waar de dingen niet zijn afgestemd. Kunst als een soort onderbreking of vertraging van het afstemmingsproces, zodat de mogelijkheid blijft bestaan voor het onverwachte. Als je van de kunst vraagt dat ze zich altijd met maatschappelijke thema’s bezighoudt, kan er niets onafgestemds gebeuren. Alles moet tegenwoordig communiceren, maar misschien is het fascinerende in kunst precies datgene wat niet communiceert, een soort harde kern die zich nooit helemaal laat duiden.

Janssens: Er zijn veel kunstenaars die zich alleen op een bepaald moment in hun carrière hebben geëngageerd. Neem de reproductie van Guernica hier aan de muur: het belang van dit werk kun je niet overschatten. Toch gaat van de rest van Picasso’s oeuvre nauwelijks maatschappelijk appel uit. We mogen kunstenaars niet opzadelen met een levenslange opdracht tot maatschappelijk engagement. Geef ze de vrijheid om hun moment te kiezen.

Uit Nederland waait het verwijt over dat kunst een dure hobby van een linkse elite is. De sector blijkt zich moeilijk te kunnen verweren. Hebt u overtuigende argumenten?

Jans: Het probleem is dat de kunsten een kader opgedrongen krijgen door mensen die vertrekken van vooroordelen, nooit kijken en absoluut niet weten waarover het gaat, maar bij voorbaat vinden dat de kunstsector met te veel belastinggeld gaat lopen. Je wordt meteen in de verdediging gedrongen. Eigenlijk zou je in die omstandigheden niet mogen reageren, maar dat kun je niet maken.

Janssens: De auteur John Holden vraagt zich af waarom de cultuursector altijd de verdediging kiest als het over subsidies gaat. Hij heeft het over capturing cultural value: de cultuursector moet de notie ‘culturele waarde’ beter leren omschrijven. De sector kan zich alleen wapenen tegen populistische kritiek door de culturele waarde, die de puur economische logica overstijgt, telkens opnieuw uit te tekenen. Bij die waardebepaling moet hij rekening houden met het publiek, want beleid dat alleen steunt op het oordeel van professionelen bouwt geen legitimiteit op.

KUNST IN DEZE WERELD VAN IVO JANSSENS KAN WORDEN BESTELD VIA WWW.DEMOS.BE.

DOOR ERIC BRACKE

‘De kunsten krijgen een kader opgedrongen door mensen die vertrekken van vooroordelen en nooit kijken, maar bij voorbaat vinden dat de sector met te veel belastinggeld gaat lopen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content