Honderd jaar geleden stierf Théodore Ceriez, een vergeten genreschilder werkzaam in Ieper. Miniatuurtjes vol nostalgie, een beetje als die stad zelf.
Zijn schilderijtjes ontbreken in onze nationale musea voor Schone Kunsten. Dat is eigenlijk zonde, want het officiële beeld dat we van de negentiende-eeuwse schilderkunst in België hebben – kleverige romantiek, historieschilderkunst, en dan later realisme en ‘Belgisch’ impressionisme – zou er levendiger, meer gevarieerd door worden. Wat miste Théodore Ceriez (1831-1904), zoon van een Poperingse zadelmaker, dat de Franse miniatuurschilder Ernest Meissonier tot een van de bekendste en best verdienende kunstenaars van zijn tijd maakte? Net dat tikje bravoure misschien, wat Meissoniers rustige miniatuurtafereeltjes van rokers, kaartspelers of lezers deed schitteren. En zeker het lef van Meissonier om ook de galondragers van zijn tijd in volle opmars (Napoleon) te konterfeiten, op monumentale formaten. Als Ceriez dan al eens in het groot werkte, dan was het om jubilerende brandweercommandanten van Ieper af te beelden. Toegegeven, eveneens in vol ornaat.
Ach, hij werd gewoon niet verteerd door ambitie, toch ook voor kunstenaars vaak de voorwaarde om het ver te schoppen. Hij geeft ons de indruk van een bescheiden man, bewust van zijn mogelijkheden en begrenzingen. Een gedegen academische opleiding in Antwerpen en Parijs. Iemand die van het leven hield, van de gemoedelijkheid van een provincieplaats. Sterke verhalen onder vrienden in de stamkroeg, Op tijd en stond een social joke, om de keerzijde van het provinciale – de verveling – te verdrijven. Een rimpelloos huwelijk, zonder kinderen, maar met de liefdevolle zorg voor het talent van zijn jonge schoonzus Louise De Hem, die zijn atelier deelde.
Ancien régime
Toen het volkomen platgebombardeerde Ieper in 1918 verkoos om elke steen precies opnieuw te leggen waar hij voor de grote oorlog lag, fronsten velen de wenkbrauwen. In een videodocumentaire die vandaag in het Stedelijk Museum van Ieper wordt getoond, luidt het met de nodige zelfkennis dat de wil om terug te keren naar de situatie zoals men dacht dat ze sinds de Middeleeuwen was, berustte op een ‘eigenlijk onhoudbare romantische visie’. Maar ze haalde het wel, en het uitzicht van de tegentijds aangeklede stad heeft al menigeen gecharmeerd.
De episodes van vernietiging en heropbouw heeft onze schilder niet meer meegemaakt, hij overleed in 1904. Maar is het geen aardige coïncidentie dat de kern van zijn kunstenaarschap dezelfde zachte anachronistische geest ademt als die waarmee de Ieperse burgervaderen vijftien jaar later naar hun stad zouden kijken? Negentiende-eeuwer Théodore Ceriez zocht zijn inspiratie in het goede leven van de adel onder Lodewijk XV. Dat was in de achttiende eeuw, de tijd van het ancien régime tot in 1789, toen de revolutie de hele zaak een kopje kleiner maakte.
Maar Ceriez, zo blijkt, nam dat onderwerp vooral als alibi om het te hebben over iets waar ze het in de zeventiende-eeuwse Noord-Nederlandse genreschilderkunst al zo graag over hadden: de sereniteit binnenskamers, verhevigd door de gloed, de reflecties en de diepte van het klare daglicht dat langs hoge, smalle ramen binnenvloeit. Het kan een klein gezelschap zijn, dat er zijn intimiteit door geheiligd ziet. Vaker is het een man alleen, opgeslorpt in zijn bezigheid. Hij bereidt het vlees, smeedt het ijzer, leest een boek of een brief, bestudeert een interessante prent. Dat was het schijnbaar simpele recept. Maar iemand zonder de echt fijne en zinnelijke toets of de perfecte kleurenbalans van Théodore Ceriez, had er nog niets van gebakken.
Hij moet veel meer van die miniatuurtjes gemaakt hebben dan het Stedelijk Museum van Ieper naar aanleiding van zijn honderdste sterfdag uit eigen bezit vermag tentoon te stellen. Maar ze zitten in meestendeels onbekende privé-collecties, overal ter wereld. Bij Christie’s of andere veilinghuizen duikt er af en toe eentje op. Private kunstliefhebbers hebben de ‘provinciale’ schilderkunst van Ceriez hoger ingeschat dan de publieke collecties deden, zoveel is zeker. Zelfs het museum van Ieper deed niet veel meer dan een legaat binnenhalen, en de restanten van het atelier, na de dood van Ceriez. Bij leven maakte de stad hem weliswaar tot directeur van de academie, maar hij was nog maar net dood of ze schaften de hele zaak af. Bijna zestig jaar lang, tot in 1961, zaten de Ieperlingen zonder stedelijk kunstonderwijs. Hopelijk moet lokaal talent geen honderd jaar dood zijn om eens mooi tentoongesteld te worden.
Jan Braet