De Verenigde Staten hebben geen minister van Cultuur. En toch gaat er evenveel publiek geld naar cultuur als in Europa. Een inspirerend voorbeeld. Hoe kan dat?

door Karl van den Broeck

De cultuursector in Vlaanderen lijkt vaak op een nest pasgeboren mussen. Met opengesperde bek wachten ze tot mamamus of papamus (de minister) wat lekkers meebrengt. Als dat niet gebeurt, weerklinkt er hartverscheurend gepiep.

Zo hadden de founding fathers van de Vlaamse cultuurgemeenschap het niet bedoeld. Het cultuurpact diende precies om de invloed van de overheid op de cultuur zo klein mogelijk te maken. De ‘gebruikers’ zouden controleren wie subsidie kreeg en wie niet. En dat in naam van het heilige pluralisme én van de artistieke vrijheid. In de praktijk bepalen ministers, gedeputeerden of schepenen van Cultuur wie er uit de overheidsruif eet. Beoordelingscommissies (bedoeld om de gebruiker een stem te geven) maken zich ofwel medeplichtig aan die willekeur, of stellen zich in de plaats van de minister. Niet van de gebruiker.

Subsidies zouden nodig zijn om de amerikanisering van onze cultuur tegen te houden. Maar hoe zit dat nu precies met die Amerikaanse cultuur? Lectuur van het boek De la culture en Amérique van de Franse (!) journalist Frédéric Martel is op dat vlak een aanrader.

In Amerika hebben ze geen minister van Cultuur, schrijft Martel. De National Endowment of the Arts (het enige federale orgaan dat cultuur subsidieert) heeft een budget van amper 85 miljoen euro. Omgerekend naar Vlaanderen (zo’n 50 keer kleiner) is dat zo’n 1,5 tot 2 miljoen euro. Dat is ongeveer wat Vooruit krijgt in Gent.

Hoe komt het dan dat er in de VS 120.000 bibliotheken zijn, 1800 orkesten, 1300 theaters, 2 miljoen voltijds betaalde kunstenaars? Zelfs omgerekend naar Vlaamse normen zijn dat enorme aantallen. En hoe komt het dat ook de niet-commer- ciële Amerikaanse kunst wereldwijd even dominant is (roman, beeldende kunst, muziek, architectuur, experimentele film, theater) als de commerciële?

De reden is simpel. De overheid pompt misschien weinig geld in cultuur, de burgers doen dat des te gretiger. Als een theater in de VS 1 dollar binnenkrijgt, dan komt een halve dollar uit ticketverkoop, 7 cent van de overheid, 2,5 cent van bedrijfssponsoring, 5 cent van stichtingen allerhande en maar liefst 35,5 cent van… giften van burgers. Wie in de VS geld geeft aan een non-profitorganisatie mag rekenen op een fiks belastingvoordeel. Opgeteld kan de niet-commerciële cultuursector (dus niét Hollywood of Broadway) rekenen op 32 miljard euro publiek geld (subsidies en giften wel, ticketopbrengst niet meegerekend). Dat is omgerekend naar Vlaamse normen 640 miljoen euro. Bert Anciaux hoopt dit jaar 432 miljoen euro uit te geven aan cultuur.

Kortom: in de VS is er evenveel publiek geld voor cultuur als in Europa, concludeert Martel. Alleen speelt iedereen er een beetje zijn eigen cultuurminister. Het voordeel van het Amerikaanse systeem is dat de diversiteit en het pluralisme van de cultuursector veel groter is. Etnische minderheden vinden gemakkelijk hun eigen geldschieters. Regionale culturen kunnen overleven. Niches of experimentele kunstenaars kunnen gemakkelijk een mecenas vinden.

Perfect is het systeem natuurlijk niet, maar het zou misschien wel een goed idee zijn om te kiezen voor the best of both worlds. De subsidies die we kennen moeten behouden blijven (het schaalverschil met de VS is te groot), maar het federale parlement moet dringend een wet goedkeuren die giften aan kunstenaars en cultuur- instellingen en -organisaties fiscaal aftrekbaar maakt.

Neoliberaal? Hoe komt u erbij? De zachtste van alle sectoren (ontwikkelingssamenwerking) dankt zijn diversiteit en zijn ijzersterke maatschappelijke draagvlak aan de ontelbare giften van bedrijven en individuele burgers.

Waar wachten we nog op?

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content