September is voor Roularta een feestmaand. De uitgever van Knack bestaat 50 jaar. Het bedrijf groeide in een halve eeuw uit tot het grootste persbedrijf in België. Gedelegeerd bestuurder Rik De Nolf over de pioniersjaren, commerciële televisie, de 12-urige werkdag en West-Vlaams gezond verstand.

Eerst was er De Roeselaarse Weekbode. Oplage: 300 exemplaren. De kleine drukpers waarop dat kleine, lokale weekblad in 1954 werd gedrukt, stond nog lang in een zijvleugel van het drukkerijcomplex aan de Meiboomlaan in Roeselare. Ze zonk jaren geleden al in het niet tegenover de Japanse kolossen, die continu Streekkranten en tijdschriften van de band laten rollen.

Stichter Willy De Nolf stierf in 1981. Zijn zoon Rik bouwde Roularta Media Group daarna samen met zijn schoonbroer Leo Claeys geleidelijk uit tot het grootste persbedrijf in België. Het jaarverslag over de activiteiten in 2003 vermeldt een netto omzet van bijna 440.000 euro. Het bedrijf stelde vorig jaar meer dan 2000 mensen te werk – bijna 3000 als alle verwante bedrijven worden meegeteld.

De Weekbode is ondertussen uitgegroeid tot de Krant van West-Vlaanderen, en bestrijkt de hele provincie. Het huis-aan-huisblad De Streekkrant komt in elk Vlaams huisgezin. De nieuwsmagazines van de groep hebben in België geen concurrentie. Roularta heeft een participatie van 50 procent in de commerciële televisie VTM, het is actief in de sector van de regionale televisie en het exploiteert de zakenzender Kanaal Z. De groep realiseert sinds kort ook 15 procent van zijn omzet in het buitenland.

Roularta heeft zich tot een multimediabedrijf ontwikkeld. Was dat van meet af aan een bewuste strategie?

RIK DE NOLF: Het een brengt het ander mee. Een uitgever die in dit land iets wil betekenen, kan zich onmogelijk beperken tot één product. Dat is domweg niet leefbaar. We hebben een aantal dromen waargemaakt, die op het eerste gezicht niet vanzelfsprekend waren. De Krant van West-Vlaanderen, bijvoorbeeld, verzamelt nu alle West-Vlaamse regionale weekbladen en dat waren er oorspronkelijk een stuk of tien. De Streekkrant is uitgegroeid tot een gratis krant voor heel Vlaanderen. Met de nieuwsmagazines hebben we de stap gezet naar de hele Belgische markt. De idee was om een Newsweek, een Business Week en een Sports Illustrated te maken – de drie genres van het nieuwsmagazine, die op dat moment bij ons niet bestonden.

Was dat de droom van uw vader?

DE NOLF: Zijn droom was een ernstig, onafhankelijk weekblad. In Vlaanderen waren op dat moment alleen kranten op de markt die allemaal hun politiek etiket droegen. De idee leefde al enkele jaren voor ze concreet werd. Het model dat mijn vader voor ogen stond, was Elseviers Weekblad, dat toen op krantenformaat verscheen. Toen dat blad plotseling van formaat veranderde en er ging uitzien zoals L’Express en Der Spiegel ging het ineens allemaal heel snel.

U was op dat moment nog student. In hoeverre was u toen betrokken bij het blad dat ‘Knack’ zou worden?

DE NOLF: Ik ben mee in Amerika bij Newsweek gaan kijken hoe ze daar werkten. De formule, de redactie. Maar ook de manier om aan direct marketing te doen, de werving van abonnementen. De oplage van Newsweek bestond toen al voor 90 procent uit abonnees. Maar dat was ook voor L’Express en Le Nouvel Observateur in Frankrijk en bij Elsevier in Nederland het geval: zodra informatie een beetje te serieus is, worden abonnementen belangrijk. Wat natuurlijk niet wil zeggen dat de losse verkoop dat niet zou zijn.

Is Roularta nog altijd een familiebedrijf?

DE NOLF: Zeker. We hopen ook dat die sfeer blijft. Buitenstaanders hebben het daar vaak moeilijk mee. Mensen die bij Roularta verantwoordelijkheid nemen, zijn dikwijls met het bedrijf meegegroeid. We hebben blijkbaar toch een eigen bedrijfscultuur.

Hoe ziet de cultuur van een familiebedrijf eruit?

DE NOLF: Het is misschien niet zozeer de cultuur van een familiebedrijf, maar van een West-Vlaams bedrijf, waar gezond verstand en een pragmatische benadering op prijs worden gesteld. We voelen ons ongelukkig als er te veel onzin wordt verteld of als vergaderingen langer duren dan nodig is. Die dingen. We hebben dat geduld niet.

U wordt in uw bedrijf nog altijd aangesproken met ‘Meneer Rik’.

DE NOLF: Dat is in veel West-Vlaamse bedrijven een traditie.

Het is een soort eretitel?

DE NOLF: Misschien. Voor hij met de zaak begon, was mijn vader tien jaar advocaat. Hij is altijd ‘Meester Willy’ gebleven. Dat is een gewoonte. In West-Vlaanderen is dat niet zo gek.

Roularta dreef altijd op de kurk van de huis-aan-huisbladen. Speelt ‘De Streekkrant’ in tijden van internet nog altijd dezelfde rol?

DE NOLF: Eigenaardig genoeg wel. Gratis bladen zijn een fenomeen in de krantenwereld. De Zondag is de meest spectaculaire groeier van de voorbije vijf jaar. Het is dus een branche die niet platligt. De gratis bladen zijn voor ons even belangrijk als de tijdschriften of radio en televisie. Het ene jaar doet de ene sector het wat beter dan de andere. Als het economisch minder goed gaat, profiteren de gratis bladen dikwijls omdat ze voor een directe verkoop zorgen. Als het beter gaat, denken bedrijven meer aan imagebuilding en zijn ze op de lange termijn bezig. Dat is goed voor de tijdschriften.

Droomde uw vader er ook niet van om een krant uit te geven?

DE NOLF: Ja en nee. Dat is zoiets: hij had die droom wel, maar soms duurt het wat langer om dat ook te realiseren. Het is een kwestie van timing en van prioriteiten. Maar het idee loopt niet weg.

U toonde in de loop van de jaren interesse voor ‘De Morgen’, ‘Het Volk’, ‘De Tijd’…

DE NOLF: Eigenlijk eerst voor De Standaard, bij het faillissement in 1976. Maar er was blijkbaar een goed voorbereid plan om dat bedrijf met André Leysen weer op te starten. Vergeet niet dat we ook de gratis krant Metro mee hebben gelanceerd. Ze werd in die fase door de adverteerders helaas niet gewaardeerd. Wij konden het ons als beursgenoteerd bedrijf niet veroorloven om te veel geld te verliezen.

Maar was uw interesse in ‘De Morgen’ destijds reëel?

DE NOLF: We hebben daarover nagedacht, maar we voelden ons niet kloek genoeg. In verband met Het Volk was ons voorstel aan de christelijke arbeidersbeweging dat we ervoor zouden zorgen dat de krant in West-Vlaanderen bleef bestaan, maar ze wilden absoluut in alle provincies op de markt blijven. Het gevolg is dat Het Volk nu bijna helemaal in Het Nieuwsblad is opgegaan. Dat is geen kritiek, bedrijfsmatig is dat ook logisch.

Het ACW wees uw bod op ‘Het Volk’ af en van het Vlaams Economisch Verbond kreeg u ‘De Tijd’ niet.

DE NOLF: Wellicht werd ons bod op De Tijd niet aanvaard omdat veel mensen bij het VEV het op dat moment geen goed idee vonden om de krant van de hand te doen. Ze had hen altijd goede diensten bewezen. Dat was in 2000 en ondertussen is de wereld veranderd. De beurszeepbel is doorgeprikt. De reclame-inkomsten en abonneebestanden van financiële kranten in de hele wereld zijn ingestort. Overal wordt zelfs de functie van financiële kranten ter discussie gesteld. Al die cijfertabellen vind je tegenwoordig ook op het internet.

Houdt er dan niemand van Roularta?

DE NOLF: We voelen ons niet verplicht om een krant te maken. De gedachte om buiten België aan de slag te gaan, was op een bepaald ogenblik ook dwingender. Daarnaast hebben we tien jaar lang veel tijd gestopt in televisie – in VTM, maar ook in de regionale televisie en in Kanaal Z. Wat is de toekomst van de krant? Wij stellen overal een groeiend succes van regionale weekbladen vast, bij ons maar ook in Frankrijk en in Engeland. Wat wij met de Krant van West-Vlaanderen doen, is uniek: de combinatie van een stadskrant, streek per streek op groot formaat, en een provinciekrant op klein formaat met een vrijetijdsmagazine en televisieprogramma’s – alles voor de prijs van twee dagbladen! En we bereiken uiteindelijk evenveel lezers als Gazet van Antwerpen, Het Volk en Het Belang van Limburg.

U lijkt iemand die, voor hij gaat zwemmen, eerst zijn teen in het water steekt om te zien of het niet te koud is.

DE NOLF: Wij wachten liever tot de zomer komt.

Is dat de bedrijfspolitiek: vooruitgaan met kleine stapjes?

DE NOLF: Achteraf bekeken, hebben we toch veel gedaan. De kunst is om dingen te doen waaraan een behoefte bestaat. Dat is de beste kans dat een project ook wortel schiet. We hebben wel altijd vermeden om met iemand op zijn terrein de concurrentie aan te gaan. Er is genoeg te doen.

In hoeverre laat u zich leiden door marktonderzoek?

DE NOLF: Wij doen dat zo: nog voor het echt bestaat, wordt een nieuw blad via een mailing aan zijn doelpubliek aangeboden. We zien dan meteen heel concreet of er interesse is of niet. Niet op basis van een steekproef met 500 gesprekken, maar bij 50.000 mensen die al dan niet beslissen om het blad te kopen. Het seniorenblad Lenz is op die manier in Duitsland opgestart. Dat is meer dan een marktonderzoek, dat is de proef op de som. Als er onvoldoende respons is, leggen we dat vriendelijk aan de mensen uit en krijgen ze hun geld terug.

Waarom werkt Roularta zo vaak met joint ventures?

DE NOLF: Omdat je zo meer kan doen met minder risico. Ieder brengt zijn sterke punten in. Onze partners brengen ons de knowhow, de marktkennis die wij niet hebben. Een goed voorbeeld daarvan is onze samenwerking met de Franse uitgever Bayard, die op het vlak van seniorenbladen alles heeft geprobeerd en meegemaakt. We werken nu met hen samen in België, Nederland, Duitsland en Noorwegen.

In 1998 trok Roularta naar de beurs. Waar was die beursgang voor nodig?

DE NOLF: Een familiebedrijf maakt niet graag schulden. Toen de gelegenheid zich voordeed om vier negende van de aandelen van VTM over te nemen, ging het plotseling om bedragen die we niet zomaar konden opbrengen. Het beursklimaat was in die dagen nog bijzonder gunstig, en dankzij de beursintroductie zijn we er toen in geslaagd om in een minimum van tijd de middelen te vinden om de overname van dat aandelenpakket te financieren. Daardoor draait Roularta vandaag nog altijd zonder schulden.

Maar er kijken wel beursanalisten over uw schouder mee.

DE NOLF: Dat heeft ook voordelen. Het verhoogt de prestatiedrang een beetje. Je wordt voortdurend vergeleken met buitenlandse beursgenoteerde bedrijven in dezelfde branche, en dat kan je bijvoorbeeld tot het besef brengen dat bepaalde activiteiten een abnormaal slechte winstmarge opleveren en wellicht geen prioriteit vormen.

VTM is voor de helft in handen van Roularta en voor de andere helft in handen van De Persgroep. Is dat niet een raar huwelijk?

DE NOLF: Welnee. Het is gewoon een samenloop van omstandigheden. Wij waren er van het begin af aan bij, en de andere Vlaamse uitgevers hebben de een na de ander afgehaakt. We hadden eigenlijk weinig keuze: we mochten de boot van de commerciële televisie niet missen.

Het is de topman van De Persgroep, Christian Van Thillo, die bij VTM de koers uitzet. U houdt zich op de achtergrond.

DE NOLF: We hebben voldoende overleg hoor. Maar de bladen van De Persgroep behoren nu eenmaal meer tot de sfeer van VTM dan de onze. Het is een feit dat Christian Van Thillo veel van zijn Latijn in VTM gestoken heeft, en ook vaak mensen detacheert – voor ons zou dat moeilijker zijn. Wij hebben een beetje een andere bedrijfscultuur. Maar ik kan de manier waarop de business bij VTM de voorbije jaren gemanaged is alleen maar appreciëren.

U bent een heel ander type ondernemer dan Christian Van Thillo.

DE NOLF: Dat weet ik niet. We komen goed overeen. ( lachje) Meestal toch. We zijn partners in de Vlaamse Media Maatschappij, maar op andere vlakken zijn we natuurlijk ook concurrenten. Dat kan perfect samengaan.

Christian Van Thillo wil nog wel eens klagen over de ‘oneerlijke concurrentie’ van de VRT. Overdrijft hij niet een beetje?

DE NOLF: Maar nee! In vrijwel alle partijprogramma’s lees je dat er een gescheiden financiering moet zijn. Als de publieke omroep gesubsidieerd wordt en ook nog eens inkomsten uit de reclamemarkt haalt, klopt er iets niet. Het wordt hoog tijd om daar iets aan te doen. Overleg en vriendelijke gedachtewisseling hebben ons niet veel verder gebracht, het is alleen maar erger geworden. Dus hebben wij besloten alle juridische middelen uit te putten om onze rechten te vrijwaren, zodra wij merken dat de Europese richtlijnen of de Belgische wetgeving worden overtreden.

En dat is volgens u het geval?

DE NOLF: Er zijn twee flagrante voorbeelden. De publieke omroep verkoopt radioreclame tegen dumpingtarieven, en dat kan hij alleen maar omdat hij gesubsidieerd wordt. Dat gaat ten koste van andere zenders, maar ook van de schrijvende pers. En dan is er nog de kwestie van de overheidsfinanciering. Die moet, volgens de Europese richtlijnen, transparant zijn. Er is een zeer concreet voorbeeld: de Deense overheidszenders zijn onlangs veroordeeld tot het terugbetalen van 85 miljoen euro, omdat ze meer geld kregen dan ze nodig hadden. Zoiets werkt uiteraard marktverstorend. Bij de VRT hadden ze zoveel sportrechten aangekocht dat ze met twee kanalen niet meer toekwamen. Als Sporza de finale van Justine Henin op de Olympische Spelen uitzendt, gaat dat ten koste van het marktaandeel van de commerciële netten. Dat is toch nogal logisch. En als de VRT gigantische bedragen kan investeren in televisieprogramma’s, als gevolg van die overfunding door de overheid, zijn wij wel gedwongen om te volgen als we ons marktaandeel niet willen zien wegsmelten. Dan delen wij in de brokken.

VRT-topman Tony Mary zegt dat de publieke omroep 200 miljoen per jaar extra nodig heeft om de eindjes aan elkaar te kunnen knopen.

DE NOLF: Ik begrijp wel dat hij dramatiseert: de aanval is de beste verdediging. Maar eigenlijk is het onvoorstelbaar. Bij VTM werken we met 500 mensen. Ons budget bedraagt 180 tot 190 miljoen euro en daarmee houden we drie televisienetten en één radionet op de been. Bij de VRT doen ze exact hetzelfde met 2700 mensen en een begroting van 370 tot 380 miljoen – het dubbele dus.

Maar ze bouwen ook aan een digitaal platform voor interactieve televisie.

DE NOLF: België is het meest bekabelde land ter wereld. Als ze de nodige investeringen doen, kunnen de kabelmaatschappijen ervoor zorgen dat iedereen van de mogelijkheden van interactieve televisie kan genieten. Maar dan heeft iedereen een decoder nodig – die is alsnog niet in de televisietoestellen ingebouwd. Die dingen kosten algauw een paar honderd euro. Maal 2,5 miljoen gezinnen, reken maar uit. Is de overheid bereid dat te betalen? Willen de consumenten dat doen?

Er is natuurlijk een markt voor betaaltelevisie met voetbal en met goede films. Er is wellicht ook plaats voor nieuwe pakketten themazenders. Maar het is niet zeker dat de consument wil betalen voor interactieve spelletjes en beperkte internettoepassingen via televisie. De experimenten met dat digitaal platform hebben al veel belastinggeld gekost. Ook privé-ondernemingen zijn in staat om op de mogelijkheden van interactieve televisie in te spelen: betaaltelevisie, films op aanvraag, pakketten buitenlandse themazenders, et cetera. Daar is geen overheidsinitiatief voor nodig. Belastinggeld moet worden gebruikt om iets te realiseren wat privé-ondernemingen niet kunnen aanbieden. Er is voor een overheidszender een fantastische opdracht weggelegd: programma’s en later misschien themazenders maken met een culturele of pedagogische invulling. Alles wat niet met reclamegeld kan worden gefinancierd. De privé-sector kan met succes brede publiekszenders uitbouwen. En sportrechten betalen – als de prijzen tenminste niet door toedoen van onze overheidszender worden opgedreven. Daar is geen belastinggeld voor nodig.

Minister van Media Geert Bourgeois zei vorige week in ‘Knack’ dat het maar eens uit moet zijn met dat geruzie tussen VRT en VTM. Is de pax media nog te herstellen?

DE NOLF: Veel zal afhangen van de nieuwe beheersovereenkomst tussen de overheid en de VRT. Ik hoop dat de minister van Media erop zal toezien dat de maatschappelijke opdracht van de publieke omroep duidelijker wordt geformuleerd, en dat de VRT zich vervolgens aan die opdracht zal houden.

Christian Van Thillo is in Nederland gaan praten over samenwerking tussen RTL-Nederland en VTM. De topman van RTL, Fons Van Westerloo, zag daar het nut niet van in omdat het publiek van VTM niet kapitaalkrachtig genoeg en ’te oud’ zou zijn. ‘Bedien je mensen van boven de vijftig,’ zei Van Westerloo, ‘dan ben je klinisch dood.’

DE NOLF: Die man zegt dingen die volstrekt achterhaald zijn. De 50-plussers vormen juist de meest koopkrachtige groep van de bevolking. De bladen voor 50-plussers – we hebben er hier zo een paar in huis – zijn de bladen die het snelst groeien, zowel op de lezers- als op de advertentiemarkt. De tijd dat reclame zich bijna uitsluitend tot jonge mensen richtte, is voorbij. Adverteerders hebben ook wel in de gaten dat nieuwe auto’s bijvoorbeeld vooral door 50-plussers worden gekocht – jongeren hebben een bedrijfswagen, of kopen tweedehands.

Is het probleem van Roularta niet dat het te groot is voor België en te klein voor Europa?

DE NOLF: Misschien wel. We investeren in het buitenland, maar in Europees perspectief zijn we nog altijd lilliputters. In eigen land zitten we met het probleem van een kleine markt. Er is in Vlaanderen bijvoorbeeld geen ruimte voor twee bladen van het type Knack. In Wallonië hebben we lange tijd een situatie gekend waarin Le Vif en Pourquoi Pas? ongeveer even groot waren. Het gevolg was dat ze allebei verlies maakten. Om een degelijk product af te leveren, heb je een bepaalde kritische massa nodig. En nieuwsmagazines zijn, in België zoals in andere landen, enorm geevolueerd. Je moet niet alleen aandacht hebben voor het harde nieuws, maar ook voor lifestyle en entertainment. Je moet voor elk wat wils bieden. Die combinatie – Knack, Weekend Knack en Focus Knack – heeft ervoor gezorgd dat we vandaag van Knack iedere week 150.000 exemplaren drukken. Dat is eigenlijk onvoorstelbaar veel, als je rekening houdt met de schaal van het land.

Leidt het gebrek aan concurrentie voor een blad als ‘Knack’ niet tot zelfgenoegzaamheid?

DE NOLF: Nee, want je kunt evengoed zeggen dat Knack nog nooit zoveel concurrentie heeft gehad als vandaag. Alle Vlaamse kwaliteitskranten – zowel De Standaard als De Morgen als De Tijd – hebben nu weekendbijlagen. Die hangen ze gewoon aan de locomotief van de krant, ze hoeven niet te investeren in aparte marketing, en ze vissen in dezelfde vijver als wij. Zeker op de reclamemarkt zijn zij, samen met de radio, onze grootste concurrenten.

By the way: waarom heet ‘Knack’ eigenlijk ‘Knack’? En waarom hebben zoveel van uw bladen een Engelse titel?

DE NOLF: Om het Belgische probleem op te lossen. Probeer anders maar eens een titel te vinden die aan weerszijden van de taalgrens bruikbaar is. Wat Knack betreft: dat is een oud verhaal. In 1970 had je die succesvolle film The Knack And How To Get It. We waren in Roeselare bezig met dummy’s voor ons nieuwsmagazine, we hadden nog geen titel gekozen – dat wil zeggen, we hadden er wel dertig, de ene nog intellectualistischer dan de andere. Een vormgever had een cover gemaakt met Knack als logo. Dat zag er goed uit. En het is zo gebleven.

U bent bijna 55 en nog altijd veertien uur per dag bezig, terwijl u toch niet echt meer zou hoeven te werken voor de kost. Wat drijft u nog?

DE NOLF: De uitdaging. De ambiance. Veertien uur per dag? Niet overdrijven. Trouwens, iedere Chinees werkt twaalf uur per dag, van acht tot acht. En omdat hij vlakbij zijn werkplek woont, heeft hij toch nog een mooie avond.

Door Piet Piryns en Hubert van Humbeeck

‘Knack heeft nog nooit zoveel concurrentie gehad

als vandaag.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content