Chris De Stoop
Chris De Stoop Chris De Stoop is redacteur van Knack.

De Staatsveiligheid zit met een probleem: er werden té veel mensen geficheerd. De Dienst Uitzuivering maakt nu een selectie van dossiers die moeten worden vernietigd.

In een zaal op de derde verdieping van het North Gate-gebouw in Brussel werkt een vijfkoppige ploeg van de Staatsveiligheid fulltime aan de “uitzuivering” van de archieven. In totaal zijn wel 800.000 mensen in de bestanden van de Staatsveiligheid geregistreerd. Vóór de eerste zuiveringsoperatie van 1994 waren er dat zelfs bijna een miljoen. Volgens verantwoordelijke De Raeve, het Hoofd van de Dienst Uitzuivering, was de massa té groot geworden: “We moeten toegeven dat er in bepaalde periodes overdreven geficheerd werd. Al waren er ook toen richtlijnen die gevolgd moesten worden. Maar bij de Staatsveiligheid zijn er altijd twee tendensen geweest: zij die zoveel mogelijk dossiers wilden aanleggen en zij die selectiever te werk gingen.”

In de twee jaar tijd dat deze operatie bezig is, werden al een 200.000 persoonlijke dossiers (mappen en steekkaarten) afgehandeld. Dat wil zeggen dat er aan de hand van bepaalde selectiecriteria drie verschillende stapels worden gemaakt. Die krijgen ofwel de stempel “te vernietigen”; ofwel “te bewaren”; ofwel over te hevelen naar de “Algemene Rijksarchieven”. Maar een daadwerkelijke vernietiging is er tot nu toe nog niet gebeurd. De afgevoerde dossiers worden voorlopig in de kelder opgeslagen tot de hele operatie afgerond is – wat nog twee jaar zal duren – en tot alle betrokken instanties hun definitieve toestemming hebben gegeven. Het onderwerp ligt immers erg gevoelig, en dat om diverse redenen.

Bij de Belgische Staatsveiligheid hebben zich zo immens veel dossiers opgehoopt omdat er in het verleden geen enkel mechanisme voor een automatische uitzuivering bestond (zoals in Frankrijk na tien jaar gebeurt). Het enige precedent sinds de oorlog is de opruimingsactie die doorgevoerd werd vóór de Staatsveiligheid in 1994 van de Meeûssquare naar North Gate verhuisde. Het Hoofd van de Dienst Uitzuivering: “Het ging om feiten van minimaal belang en het gebeurde met de goedkeuring van het rijksarchief. Het rijksarchief was verder niet in de documenten geïnteresseerd.” Er werden toen maximaal 100.000 dossiers vernietigd door een privé-destructiefirma, maar altijd in aanwezigheid van een mannetje van de Staatsveiligheid. Toen de nieuwe administrateur-generaal Bart Van Lijsebeth in 1994 aantrad, gelastte hij de onmiddellijke stopzetting van de vernietigingsoperatie.

MYSTERIE AAN DE LOIRE

Het huidige bestand begint pas in september 1944. De oorlogsdossiers werden al eerder weggeschonken aan het centrum voor de navorsing van de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de oorlog was de Staatsveiligheid bevoegd voor het inwinnen van inlichtingen uit bezet gebied, het organiseren van ontsnappingslijnen en het opzetten van propagandanetwerken. Maar hét grote mysterie is nog altijd wat er met de dossiers van vóór de oorlog is gebeurd? De Openbare Veiligheid was al in 1830 door het Voorlopige Bewind opgericht als een van de vijf ministeriële departementen. In de loop der jaren werd de dienst afwisselend ondergebracht bij Binnenlandse Zaken, Justitie of (in oorlogstijd) Landsverdediging.

Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd de Staatsveiligheid – mét de archieven – geëvacueerd naar Frankrijk. Daar werd beslist om de dossiers te vernietigen, uit schrik dat ze in handen van de Duitsers zouden vallen. Volgens de meest plausibele stelling gebeurde dat echter niet op erg grondige wijze: ze werden gewoon in een zijrivier van de Loire gegooid. Sindsdien is altijd rekening gehouden met de mogelijkheid dat de dossiers toch door de Duitse troepen opgevist waren, naar Berlijn meegenomen werden, én later door de Russische bevrijders geconfisqueerd werden. Daarom werd begin jaren negentig – toen na de val van het IJzeren Gordijn de Russische archieven toegankelijk werden – een diplomatiek onderzoek in Moskou gestart, maar dat heeft niets opgeleverd.

Na de oorlog werd de Belgische Staatsveiligheid speciaal belast met onderzoeken naar collaboratie en kwam zij onder de bevoegdheid van de krijgsauditeur. Vanaf het begin van de Koude Oorlog viel zij terug op haar eigenlijke rol van politieke inlichtingendienst. De enige politiebevoegdheid die de Staatsveiligheid behield, was de controle van vreemdelingen. Volgens de oude vreemdelingenwet was het aan buitenlanders in België streng verboden om politieke activiteiten te ondernemen. De “vreemdelingenpolitie” ressorteerde tot enkele jaren geleden trouwens onder de Openbare Veiligheid. Het vreemdelingenvraagstuk werd sinds oudsher als veiligheidsprobleem bekeken – vandaar dat vreemdelingen ook nu nog een groot deel van de dossiers innemen.

OPEREREN IN DE SCHEMERZONE

Daarnaast was de Staatsveiligheid vooral bevoegd voor de interne én externe “subversie”. Dat laatste komt neer op de klassieke contraspionage: het opsporen, bespieden en ontmaskeren van spionnen van andere mogendheden. Zelf heeft de Staatsveiligheid nooit echte “spionnen” in de strikte zin gebruikt: zij heeft geen eigen medewerkers die in andere landen actief naar informatie zoeken (in tegenstelling tot de militaire veiligheidsdienst van België). De meest omstreden bevoegdheid was het inwinnen van informatie over activiteiten van Belgen en meer bepaald over “alle subversieve of potentieel subversieve menselijke gedragingen op politiek, cultureel, sociaal, economisch en administratief gebied” (zoals het in een van de schaarse teksten van het ministerie van Justitie over de Staatsveiligheid luidde).

De Staatsveiligheid heeft altijd in een schemerzone geopereerd. Omdat de bevoegdheid door geen enkele wet geregeld werd, was in feite alles toegelaten wat niet strikt verboden was. De Raeve: “Vroeger was de toestand iets duidelijker: na de oorlog hielden we informatie bij over incivieken en collaborateurs, daarna over orthodoxe communisten… Maar tijdens de contestatie van de jaren zestig raakte de vastgeroeste Staatsveiligheid het noorden kwijt. Wie was extremist en wie niet? Wie was subversief? Allerlei nieuwe tendensen kwamen toen op. Men wist er geen raad mee, en dus werd in die jaren zowat iedereen geficheerd. Toen is men wel te ver gegaan. Daarom zitten we nu met zoveel dossiers waarin niets anders staat dan dat iemand een verplaatsing doet naar Oost-Europa; dat iemand op een bepaalde vergadering aanwezig is; dat iemand een abonnement op een tijdschrift neemt of een petitie ondertekent, enzovoort. Vooral dié dossiers komen nu ambtshalve voor vernietiging in aanmerking.”

In de jaren zeventig groeide de kritiek op de Staatsveiligheid, die verweten werd geen wettelijke basis te hebben en ondemocratisch te werken. Op het eind van de jaren tachtig, waarin de dienst onder administrateur-generaal Albert Raes meermaals in opspraak kwam, besloot het parlement een wetsontwerp op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten op te stellen – dat net vorige week door de kamercommissie is goedgekeurd, maar nog naar de plenaire vergadering moet. Begin jaren negentig werd voor parlementair toezicht gezorgd (het Comité I) en kwam er een wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, waardoor databanken aan strikte voorwaarden werden onderworpen. Maar voor de Staatsveiligheid waren heel wat uitzonderingen voorzien: in tegenstelling tot andere gegevensbestanden, mag de Staatsveiligheid in het kader van haar bevoegdheden wél informatie over seksueel gedrag, ras, lidmaatschap van een vakbond, politieke of godsdienstige overtuiging bijhouden.

Er is ook geen verplichting om personen te laten weten dat informatie over hen wordt geregistreerd. Daar staat tegenover dat iemand zijn dossier nu wel kan controleren – zij het niet rechtstreeks – door een aanvraag in te dienen bij de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer. Maar de informatie blijft geheim: ook de Commissie mag niet meedelen of er een dossier over iemand is, en wat er eventueel in staat, maar mag alleen verifiëren of alles correct verlopen is. Sindsdien hebben, in drie jaar tijd, nog maar 130 mensen dergelijke aanvraag ingediend. De evolutie van de Staatsveiligheid naar meer openheid, transparantie en democratische controle werd vooral belichaamd door de nieuwe administrateur-generaal Bart Van Lijsebeth, een Brussels magistraat. Onder zijn leiding kreeg de Staatsveiligheid een nieuw, precies omlijnd takenpakket: georganiseerde criminaliteit, schadelijke sekten, terrorisme, proliferatie, spionage en ideologisch extremisme.

NUMMER 25.579: CYRIEL VERSCHAEVE

Een van de problemen bleef dat de Staatsveiligheid opgescheept zat met een uit de krachten gegroeid archief, dat ook hopeloos verouderd was omdat het grotendeels in het kader van de Koude Oorlog was samengesteld. Ook in de buurlanden gingen de veiligheidsdiensten na de val van het IJzeren Gordijn op zoek naar nieuwe strategieën – ook op het vlak van registrering. In Nederland werden uitgebreide archieven meteen vernietigd door de inlichtingendiensten, tegen de wens van het parlement in, wat tot een politieke rel leidde. De discussie ging er vooral over dat essentiële informatie over de geschiedenis van het land op die manier gewoon verloren ging, in plaats van die aan de rijksarchieven over te dragen. In het Nederlandse parlement werd zelfs een werkgroep opgericht om de vernietiging van de dossiers te onderzoeken.

België liet zich wel inspireren door de Nederlandse operatie, maar dan met de stellige wil om niet dezelfde fouten te maken. Daarom werden de selectiecriteria (die niet openbaar worden gemaakt, want de sfeer van overdreven geheimzinnigheid is nog niet helemaal uitgeroeid) ter goedkeuring voorgelegd aan het rijksarchief, het Comité I en de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer. In september 1996 werd gestart met de uitzuivering van de 570.000 “individuele dossiers”. Twee jaar later zijn er daarvan 155.000 behandeld, waarvan de helft wordt voorgesteld voor overheveling naar het rijksarchief, een kwart voor vernietiging en een kwart voor bewaring. Ook de 46.000 steekkaarten van de “contraspionage” werden al integraal afgehandeld. Het vermoeiendste werk is de doorlichting van die dossiers die in de jaren zeventig en tachtig op microfilm werden gezet.

De eerste regel voor de uitzuivering is dat alle stukken bewaard worden die nog enige band hebben met actuele situaties. Maar verder wordt de scharnierdatum1 januari 1985 gehanteerd: indien na die datum geen informatie meer is toegevoegd, worden de dossiers vernietigd of naar het rijksarchief overgeheveld. Dat laatste zal bijvoorbeeld zeker gebeuren met het dossier van Cyriel Verschaeve, waarvan het eerste stuk al in 1944 werd bijgehouden: “Hierbij voegen wij een artikel uit het dagblad De Vlaamsche…” Een van de enige journalisten die ooit toegang kreeg tot de archieven van de Staatsveiligheid, was niet toevallig Maurice De Wilde, voor zijn onderzoek naar de collaboratie. Cyriel Verschaeve had overigens als veiligheidsnummer 25.579, terwijl de meest recente dossiers al een nummer boven 749.000 meekrijgen. Er worden nog altijd papieren dossiers aangelegd, hoewel de meeste informatie nu rechtstreeks in het computerbestand gaat.

HET DOSSIER VAN DE BAAS

Vanwaar komt nu al die informatie? Woordvoerster Hilde Lemmens van de Staatsveiligheid: “Een deel wordt ingezameld uit open bronnen: de media, Internet, enzovoort. Een deel krijgen we door uitwisseling met buitenlandse inlichtingendiensten en gerechtelijke instanties. En misschien het belangrijkste deel komt van onze eigen inlichtingenbronnen, onder meer de informanten. Dat zijn mensen die een vaste maandvergoeding krijgen en op langere termijn voor ons werken. Hoeveel informanten wij hebben, mag ik niet zeggen, maar maak u geen illusies – het zijn er geen tienduizenden zoals bij de Stasi in de DDR. Het is trouwens een mythe dat de Staatsveiligheid iedereens telefoon zomaar mag afluisteren. Wij hebben geen politiebevoegdheid: wij mogen dus geen telefoons afluisteren, geen brieven openen, geen huiszoekingen doen, geen mensen convoceren. Wij mogen alleen informatie op vrijwillige basis inwinnen.”

Wat kunnen de gevolgen zijn als iemand geregistreerd wordt door de Staatsveiligheid? Hilde Lemmens: “Als wij illegale activiteiten vaststellen, zijn wij verplicht om dat aan het gerecht te melden via de nationale magistraten. Verder kan het een rol spelen in de veiligheidsonderzoeken die wij moeten doen. Dat wordt ons door de overheid gevraagd voor diplomaten, hoge militairen, onze eigen geheime agenten, en iedereen die met vertrouwelijke informatie in aanraking komt. Maar voor de rest zullen de meeste mensen geen nadeel ondervinden van een eventuele registratie. Het is ook een mythe dat iedereen, die hier geregistreerd is, levenslang gevolgd zou worden. Daar hebben wij absoluut geen tijd voor. Veel dossiers blijken na het aanleggen nooit meer geraadpleegd of aangevuld te zijn.”

De Staatsveiligheid is helemaal niet zo machtig als vroeger gedacht werd, en weet in feite minder dan ze zelf wel eens liet uitschijnen. Maar blijkbaar was het wel géén mythe dat politici gevolgd worden: enkele maanden geleden bleek nog dat de meeste groene parlementsleden er een dossier haddden, wat eerder ook al door Vlaams Blok-leden aangeklaagd was. SP-voorzitter Fred Erdman zei bij die gelegenheid dat hij het een belediging zou vinden als hij géén dossier bij de Staatsveiligheid zou hebben. Hilde Lemmens: “Dat gaat altijd om informatie die al van vóór hun parlementair leven dateert of om inlichtingen over hun buitenparlementaire activiteiten. Iedereen die activiteiten ontplooit die binnen ons aandachtsveld vallen, kan door onze dienst gevolgd worden, ongeacht diens politieke of ideologische overtuiging. Trouwens, ik mag u wel verklappen dat zelfs onze administrateur-generaal een dossier bij de Staatsveiligheid heeft omdat hij als student actief was in de wetswinkel.”

Chris De Stoop

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content