De grote Piero della Francesca-tentoonstelling in het Italiaanse Forlì, tussen Bologna en Rimini, is een joyride door de geschiedenis van de schilderkunst.

‘Wie is de beste schilder aller tijden?’ Het is een vraag die ze in kunstkringen weleens voor elkaars voeten werpen. Een juist antwoord bestaat uiteraard niet.’t Is een spelletje blufpoker dat vooral dient om zogenaamde kenners uit hun tent te lokken en iets te weten te komen over hun smaak, de breedte van hun interesses, de diepte van hun kennis en de stelligheid van hun overtuiging. Wie Picasso of Van Gogh antwoordt, is hopeloos passé. De Vlaamse primitieven, Rembrandt of Vermeer: veilige keuze, maar ook een beetje saai. Goya of Velazquez: interessant, kan over gepraat worden. Rothko of Richter: modern maar proper, en ondertussen ook zeer bourgeois. Marcel Duchamp of Andy Warhol: daar hebben we de spelbederver weer die komt melden dat de schilderkunst achterhaald is.

‘Caravaggio!’ was altijd mijn antwoord. Met uitroepteken, alsof daar niet de minste twijfel over kon bestaan.

Michelangelo Merisi da Caravaggio (1571-1610), zoals hij officieel heette: het godenkind van de barok, de meester van het clair-obscur, de duivelskunstenaar met de onovertroffen techniek en een waanzinnige biografie. Ten tijde van de contrareformatie, die genadeloze dictatuur van het blinde geloof, leidde hij een liederlijk leven in Rome. Hij was een koppigaard en een querulant, een drankorgel en een vechtersbaas. De hoeren en de klaplopers met wie hij rondhing in de gure buurten, stonden model voor de maagden, de heiligen en de pelgrims op zijn doeken. Nadat hij een rivaal had vermoord in een zwaardduel – er zijn kunsthistorici die beweren dat hij de arme man, de pooier van zijn favoriete prostituee, ook nog probeerde te castreren – werd hij persona non grata verklaard en vluchtte hij halsoverkop uit Rome. Nieuwe troebele avonturen volgden in Napels, Sicilië, Malta en weer Napels. Caravaggio wist, in weerwil van zijn gewelddadige natuur, ook altijd wel een mecenas te vinden die zijn genie erkende en hem een belangrijke opdracht gaf. In 1610 werd hij dood aangetroffen op het strand van Porto Ercole in Toscane. Bezweken aan verwondingen, malaria, griep, loodvergiftiging, of een combinatie van dat alles: daarover zijn de kunsthistorici het nog steeds roerend met elkaar oneens.

‘Wie is de beste schilder aller tijden?’ Een indrukwekkende tentoonstelling in het Italiaanse Forlì, een stadje langs de snelweg tussen Bologna en Rimini, heeft mijn overtuiging dat het Caravaggio is en niemand anders, aan het wankelen gebracht.

Een rimpelloos leven

Piero della Francesca (circa 1412 – 1492) leefde en werkte bijna twee eeuwen eerder dan Caravaggio, en hij was in zowat alles zijn tegenpool. Hij sleet zijn jeugd en zijn levensavond in Sansepolcro (letterlijk: Heilig Graf), toen een dorp, nu een kleine stad tussen Arezzo en Urbino, op de grens van Toscane met Umbrië, De Marken en Emilia-Romagna. Hij was een telg uit de brave, betere middenklasse. Als oudste zoon van een handelaar in dierenhuiden en lederwaren werd hij geacht de handel van zijn vader over te nemen. Maar toen hij al zeventien was, werd ineens beslist dat hij schilder zou worden. Dat was een zeer nederig ambacht toen Piero begon, maar hij had geluk: zijn actieve leven viel ongeveer samen met de bloeiperiode van het humanisme en de kunsten die we later renaissance zijn gaan noemen. Tegen het einde van zijn loopbaan was kunstenaar zijn een prestigieuze bezigheid en Piero een heer van stand.

Wat we nu Italië noemen bestond nog niet, het gebied was een rommelige verzameling stadsstaten die voortdurend op voet van oorlog leefden, net binnen of net buiten de invloedssfeer van de pauselijke staat. Veel lokale heersers waren veredelde krijgsheren, hier en daar regeerde een verlichte geest. Piero kreeg opdrachten van iedereen, van de oude en de nieuwe rijken, van de tirannen en de geloofscongregaties. Hij schilderde fresco’s, altaarstukken en ‘panelen’ in Arezzo en Urbino, in Perugia, Rimini en Ferrara, in Firenze en in Rome. Hij had de naam ernstig en toegewijd te zijn, in die mate dat hij altijd langer over een werk deed dan voorzien, soms jaren langer. Hij was een autodidact in Latijn en schreef op latere leeftijd boeken over wiskunde, geometrie en het perspectief. Hij trouwde niet, bleef kinderloos en leefde een deugdzaam en rimpelloos leven. De laatste tien jaar van zijn leven zou hij blind geweest zijn.

Na zijn dood werd hij vergeten.

Piero della Francesca? Bijna vierhonderd jaar lang zei die naam niemand iets. Vandaag wordt hij beschouwd als de grondlegger van de Italiaanse schilderkunst.

De opening van de tentoonstelling in Forlì is nationaal nieuws in Italië. Zo’n opgewonden drukte op een persconferentie krijg je bij ons alleen als er iets belangwekkends te melden valt over, pakweg, de jacht op Salah Abdeslam.

Antonio Paolucci is er, de éminence grise van de Italiaanse kunsthistorici die minister van Cultuur is geweest en nu aan het hoofd staat van de Vaticaanse musea. Deernes van diverse tv-zenders staan in een halo van kunstlicht hun stand-ups te oefenen, terwijl ze nog volop bepoederd en bespoten worden, met op de achtergrond de Madonna della Misericordia van Piero, in haar halo van puur bladgoud.

Bij ons is de heropbloei van de oude kunst nu pas aan de gang, in Italië heeft er zelden iets anders gebloeid. Een journaliste van La Repubblica.it klaagt dat de Italiaanse kunstcritici die zich met oude meesters bezighouden als een soort herrenvolk neerkijken op hun jongere collega’s die af en toe ook wat aandacht willen schenken aan hedendaagse kunst.

Piero della Francesca, indagine su un mito, is de titel van de tentoonstelling. Vrij vertaald: onderzoek van een legende. Die legende is helemaal gebaseerd op een leven waar we weinig van weten en een oeuvre waarvan amper een tiental stukken zijn overgebleven.

Wat is het geheim? Waarom houdt iedereen van Piero, vandaag meer dan ooit?

‘Piero is het toonbeeld van artistieke gelukzaligheid’, doceert Antonio Paolucci. ‘Zijn werk heeft de kracht, de eenvoud en de fataliteit van een natuurfenomeen. Hoe die kleuren stralen en oplichten, hoe de vlakken op zijn fresco’s en schilderijen harmoniëren, de ritmiek en de architectuur van zijn taferelen… En dat alles zonder veel show, zonder dat de kunstenaar pirouettes draait en de virtuoos uithangt, zonder dramatische contrasten.

Maar als we moeten uitleggen wat nu precies het onderscheidende karakter is van zijn werk, komen we in de problemen. Want Piero della Francesca is van voor naar achter dubbelzinnig. Hij was zogezegd de eerste minimalist – minimale effecten, minimale beweging, minimaal natuurgetrouw zelfs – maar net zo goed als de Vlaamse primitieven was hij ook de schilder van de huid der dingen, van de minuscule, bijna onzichtbare, schitterende details. Zijn portretten lijken geabstraheerd, maar zijn het niet.

Hij was de eerste universele schilder, in de zin dat hij zich niet schikte naar een specifieke schilderkunstige traditie. Door het perspectief te perfectioneren verbond hij de verschillende tradities uit Rome, Venetië, Firenze, Urbino en Ferrara zelfs met elkaar, want iedereen nam dat over. Anderzijds was niemand zo provinciaal als hij. De torens van Sansepolcro en de vallei van de Tiber waren zijn vaste decor.

Hij was kind aan huis aan de hoven van Rimini, Urbino en Ferrara, maar hij bleef nergens lang, hij werd nooit een hoveling. Hij had er geen moeite mee om autocraten en potentaten te vereeuwigen, zich in kringen van de nieuwe stedelijke elite te bewegen, maar hij verloochende zijn ‘landelijke’ afkomst niet: in zijn Madonna del Parto lijkt de hoogzwangere madonna een piepjong meisje uit de heuvels van Oost-Toscane; de Christus op zijn Resurrezione (Verrijzenis) een kloeke boerenzoon, gebalsemd door de zon.

Veel kunsthistorici vinden dat het werk van Piero overduidelijk naar de klassieke oudheid verwijst, naar de Grieken en de Romeinen, maar er is in heel zijn oeuvre niet één concrete verwijzing naar die tijdvakken te vinden – geen Romeinse ruïne, geen buste van een keizer, geen inscriptie, geen citaat, niets.

Waarschijnlijk is dat net de onderhuidse, haast mystieke kracht van Piero: bij hem lijkt alles eenvoudig en eenduidig, maar het is dat allerminst. Hij is conformistisch én vernieuwend, aristocratisch én populair, onderkoeld, strak geometrisch én poëtisch.’

Afstandelijke blik

Volgens Paolucci is de Amerikaanse kunsthistoricus en schrijver Bernard Berenson helemaal aan het eind van de negentiende eeuw met de meest scherpe analyse tot nu toe gekomen. Berenson noemde Piero in een boek uit 1897 ‘de kunstenaar van het onpersoonlijke’. Omdat Piero altijd op dezelfde, fundamenteel niet-emotionele manier naar alles kijkt. Of het nu de straatstenen van Sansepolcro zijn of het gebergte rond de stad, religieuze figuren dan wel wereldlijke, personages uit oude legendes of tijdgenoten: altijd is de weergave even precies, even objectief, even afstandelijk. Altijd gaat de blik van Piero naar ‘de intrinsieke kwaliteit’ van de dingen. En zijn stijl omschreef Berenson als ‘niet-eloquent’. De kunstenaar gaat nooit lopen met zijn onderwerp.

Frank Dabell is een stiff upper lip Brit die in Rome is achtergebleven uit liefde voor de kunst. Hij doceert kunstgeschiedenis aan de lokale vestiging van Temple University (Philadelphia) en is medecurator van deze expo.

Hij lacht: ‘Piero della Francesca: we weten bijna niets over hem, het ziet er niet naar uit dat we nog veel te weten gaan komen, en toch kunnen we niet ophouden met naar zijn werk te kijken en erover te speculeren. Waarom? Omdat het onmiskenbaar groots is, natuurlijk. Omdat het onontkoombaar is. Het staat bijna zes eeuwen later nog altijd als een huis.

Piero is in de schilderkunst wat Bach is in de muziek: een absolute zekerheid waar werkelijk niemand aan twijfelt.

Wat is een klassieker? Iets dat we niet hoeven te analyseren om het te begrijpen, volgens mij. Piero hoeven we zelfs niet helemaal te doorgronden, we zien het zo wel. Dat er nog wat gaten in het verhaal zitten, och, dat is een probleem voor de specialisten. (grijnst) Zo kijk ik, als specialist, naar het werk van Piero. Ik ga voluit voor de overrompelende poëzie ervan.’

Een tijdreis

Op het hoofdpaneel van de Madonna della Misericordia na – dat fenomenale altaarstuk waarvan de andere, kleinere panelen op hun vaste plaats in het Museo Civico van Sansepolcro zijn gebleven – is er geen belangrijk werk van Piero te zien in Forlì. Voor de fijnproevers is het natuurlijk geweldig dat men twee kleine schilderijen op paneel uit de VS heeft laten overkomen, een Madonna met kind en een Sint Appolonia, dat scheelt weer een paar duizend kilometer op de grote Piero-bedevaart. Maar het accent ligt in Forlì op de invloed van Piero en op zijn betekenis voor de schilderkunst, toen en nu, in Italië en daarbuiten. En dat is een unieke tijdreis.

Van de tijdgenoten is er mooi werk van Fra Angelico, Paolo Uccello, Filippo Lippi, Giovanni Bellini en Domenico Veneziano, Piero’s eerste en enige leermeester. Er is een zaaltje met originele manuscripten van Piero’s traktaten over wiskunde en geometrie. Boeken, dat plegen we te vergeten, werden toen met de hand geschreven en vormgegeven in hooguit een paar exemplaren. Piero leidde in de herfst van zijn carrière in Sansepolcro een kleine werkplaats waar kopiisten zijn manuscripten overschreven; hijzelf was de eindredacteur en artdirector van dienst. En er is een afdeling met kopieën van Piero’s werk – schitterende schetsen, tekeningen en aquarellen, velen afkomstig uit het archief van het Victoria & Albert Museum in Londen. In de beeldende kunst, dat willen we weleens vergeten, werd en wordt er gekopieerd dat het een lieve lust is.

Maar de echte ontdekking van deze tentoonstelling is… het verhaal van de herontdekking van Piero. Dat begon bijna vierhonderd jaar na zijn dood, in de tweede helft van de negentiende eeuw. Eerst was er een groepje kunstenaars dat bijeenkwam in het Caffè Michelangiolo in Firenze, velen van hen jonge veteranen van de revolutionaire bewegingen van 1848. Ze verkondigden luid dat ‘vlekken’, vlakken van licht en schaduw, de echte bouwstenen waren van een goed schilderij. Dat hadden ze ontdekt door oude meesters als Caravaggio, Rembrandt en Piero della Francesca te bestuderen. Een van hen, Gaetano Bianchi, had de fresco’s van Piero in Arezzo gerestaureerd. In de kranten werden ze spottend ‘I Macchiaioli’ genoemd, de vlekkenmakers, maar in feite waren ze vroege modernisten en liepen ze minstens tien jaar vooruit op de Franse impressionisten. Op de tentoonstelling in Forlì is het werk van de macchiaioli Odoardo Borrani, Silvestro Lega en Michele Tedesco – prachtige scènes van verstild, haast sacraal dagelijks leven – een regelrechte aha-erlebnis.

De Italiaanse geest

Onbetwist hoogtepunt zijn de zalen met sleutelwerken van de Italiaanse schilders uit de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw. Na het wilde futurisme van Boccioni en Severini, het Italiaanse antwoord op het kubisme, brak in Noord-Italië en later ook in Rome de bloeiperiode van de ‘pittura metafisica’, het magisch realisme en het neorealisme aan.

De simpele contouren, de statische figuren en conische vormen, stilgezette beweging in afgelijnde, architecturale ruimtes, het heldere coloriet, het licht dat meer schemert dan schijnt: de geest van Piero waarde ineens door de nieuwe Italiaanse kunst. Giorgio De Chirico was de meest uitgesproken ideoloog van deze dialoog met het Quattrocento (de vijftiende eeuw), het tijdperk van Piero. ‘Als we zoeken naar een Italiaanse geest in de geschiedenis van de schilderkunst,’ zei hij plechtig, ‘dan kunnen we die alleen vinden in het Quattrocento. Toen werd metafysische schoonheid gecreëerd: beelden waarin het tegelijkertijd lente en herfst is, de sonore stilte van de palazzo’s en de landschappen, de puurheid van een mediterrane lucht in oktober, rustige, gelukkige schilderijen. Het mooiste wat onze kunst heeft voortgebracht.’

Het openingsbeeld van de tentoonstelling in Forlì is een kapitaal schilderij van Carlo Carrà uit 1921: L’amante dell’ingegnere – de geliefde van de ingenieur, een van de mooiste hommages aan Piero die we kennen. De torso van de vrouw met de gesloten ogen is die van Battista Sforza, de echtgenote van Federico da Montefeltro, heerser van Urbino in het Quattrocento. Battista studeerde filosofie en theologie, trouwde met Federico toen ze veertien was, regeerde de stad wanneer haar man weer eens op veldtocht was, schonk hem zes dochters en een zoon en stierf toen ze vijfentwintig was. Onmiddellijk na haar dood in 1472 schilderde Piero della Francesca haar portret, vermoedelijk aan de hand van een dodenmasker.

Piero della Francesca – indagine su un mito is een tentoonstelling zoals ze niet meer worden gemaakt. Met een klinkende naam als lokaas, met vijf eeuwen kunstgeschiedenis als panoramisch decor en de Italiaanse schilderkunst als rode draad. De liefhebber wordt meegenomen op een joyride in de tijd, de kenner kan zich verliezen in een sporenonderzoek dat uitkomt bij Virginia Woolf, Edward Hopper en de films van Pasolini. Zoals men ook over het werk van Piero zou kunnen zeggen: het is niet perfect, het is méér dan perfect.

‘En wie is nu de belangrijkste schilder aller tijden?’

Piero della Francesca. Zonder de minste twijfel.

Piero della Francesca, onderzoek van een legende, Musei San Domenico, Forlì (Italië), Tot 26 juni.

DOOR DANNY ILEGEMS

‘Piero is in de schilderkunst wat Bach is in de muziek: een absolute zekerheid waar werkelijk niemand aan twijfelt.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content