De Congolese overgangsregering doet niet wat ze doen moet. De o zo broze vrede in het land dreigt te verbrokkelen.
De derde Congolese burgeroorlog in minder dan tien jaar tijd loert om de hoek. In 1996 begon in Oost-Congo de rebellie die Laurent-Désiré Kabila aan de macht bracht ten koste van de sterk verzwakte dictator Mobutu Sese Seko. In 1998 vertrokken – opnieuw vanuit het oosten – twee nieuwe rebellieën tegen de snel in ongenade gevallen Kabila, die begin 2001 werd vermoord en als president opgevolgd door zijn zoon Joseph.
Eind 2002 tekenden Kabila junior en de belangrijkste rebellenbewegingen, de door Rwanda gesteunde Rassemblement Congolais pour la Démocratie (RCD/Goma) van Azarias Ruberwa en de aanvankelijk door Oeganda gesteunde Mouvement de Libération du Congo (MLC) van Jean-Pierre Bemba, een vredesakkoord dat leidde tot de vorming van een overgangsregering die in de zomer van 2003 aan de slag ging. Kabila bleef president, Bemba en Ruberwa werden de twee belangrijkste van de vier vice-presidenten.
De overgangsregering kreeg – noodgedwongen – een ingewikkelde structuur, waarvan weinig mensen vonden dat ze werkzaam zou kunnen zijn. Maar voor haar bepleiters, met op kop onze minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel (MR), was (en is) ze de enige manier om een opening naar vrede te creëren. Een opening die moet uitmonden in vrije verkiezingen in 2005.
Gehate Fransen
‘Er is geen alternatief voor de transitie’, benadrukt Michel na zijn recente blitzbezoek om de zoveelste crisis in het Congolese vredesproces te bezweren. ‘De internationale gemeenschap moet aan de zijde van de Congolezen blijven staan om dit proces tot een goed einde te brengen. Maar we moeten met het internationale comité dat de transitie begeleidt, eens bekijken waar we staan met de uitvoering van de agenda. En we moeten het proces een nieuwe impuls geven.’
Het vertrouwen is echter zoek. Uit alle hoeken van de Congolese maatschappij – geëngageerde burgers, diplomaten, vertegenwoordigers van internationale organisaties zoals het Belgische 11.11.11 – komen krachtige signalen dat het ernstig misloopt. De overgangsregering, die volgende week haar eerste verjaardag viert, heeft de zaken niet in de hand. Er is geen cohesie tussen haar belangrijkste leden, die ervan beschuldigd worden vooral te feesten, en tussendoor naar aloude traditie de eigen zakken te vullen. Een aantal onder hen streeft een persoonlijke agenda na, terwijl belangrijke beslissingen, onder meer over de eenmaking van het leger, voortdurend worden uitgesteld. Niet alle rebellenleiders staan te springen om hun milities op te geven.
Sommige toplui, zoals Kabila en Bemba, hebben elkaar gevonden, terwijl andere, zoals Ruberwa, geregeld buitenspel worden gezet. Dat resulteert in grimmige interne conflicten die ertoe leiden dat de transitieregering de controle over steeds grotere delen van het land verliest.
De recente crisis in de Oost-Congolese stad Bukavu, op de grens met Rwanda, illustreert dat. Twee dissidenten uit de RCD/Goma, ‘generaal’ Laurent Nkunda en ‘kolonel’ Jules Mutebesi, die zich om diverse redenen niet in het leger willen integreren, veroverden de stad bijna zonder slag of stoot op de regeringstroepen. Na bemiddeling van onder meer Michel trokken ze zich terug. Michel beloofde hen dat er een commissie zou komen om de situatie te onderzoeken van hun etnie (de Banyamulenge die in de streek al voor meer opwinding zorgden om hun verwantschap aan de gehate Tutsi’s die in Rwanda aan de macht zijn) en dat hij een land zou vinden waar ze in ballingschap zouden kunnen gaan.
Vice-president Ruberwa trok naar Bukavu om er te bemiddelen, maar zijn positie in de overgangsregering is wankel geworden. Kwatongen vermoeden zelfs dat zowel de rebellerende RCD-dissidenten als de Congolese autoriteiten (die erg lauw reageerden op de rebellie) daar ook op aanstuurden. Waardoor de RCD/Goma opnieuw geneigd zal zijn een eigenzinniger koers te volgen, die meteen de deur voor de Rwandezen zal openen om zich actiever in het Congolese conflict te mengen.
‘Om dat te vermijden deed ik het voorstel om nieuw leven te blazen in de sluimerende Economische Gemeenschap van de Landen van de Grote Meren’, legt Michel uit. ‘Het komt erop aan het vertrouwen tussen de buurlanden in de regio te herstellen. Economische ontwikkeling kan daarbij een hefboom zijn.’
Maar de autoriteit van België in het Congolese vredesproces taant. Vele Congolezen – én hun leiders – namen het niet dat premier Guy Verhofstadt onmiddellijk na het uitbreken van de crisis in Bukavu beweerde dat Rwanda er niets mee te maken had, omdat president Paul Kagame hem dat had gezegd. Ook Michel zou te dicht tegen de Rwandezen aanleunen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Franse diplomaten die, om recent historische redenen zoals een dubieuze rol tijdens de Rwandese genocide in 1994, voluit de Congolese kaart trekken.
De Fransen stelden de voorbije weken voor om een Europese interventiemacht naar Oost-Congo te sturen (‘Artemis 2’ – naar de operatie die vorige zomer in de stad Bunia een einde maakte aan vreselijke slachtpartijen). Een initiatief dat onmiddellijk in de koelkast belandde, omdat het Rwandese regime nooit zou aanvaarden dat de gehate Fransen een officieel mandaat krijgen om tegen zijn grens aan te opereren. Het zou de Congolezen ook een zoveelste excuus geven om zelf niks te hoeven doen.
Te strijdvaardig
Sommige waarnemers merken op dat Michel het afgelopen jaar minder aandacht heeft gehad voor het Congolese vredesproces dan tijdens zijn eerste ambtstermijn als minister. Hij zou alleen nog lukraak interveniëren om zich in de kijker te werken. Van een doordacht beleid zou geen sprake meer zijn. En hij zou niet krachtig genoeg optreden tegen de Congolese mannen aan de macht, niet genoeg aan de alarmbel hangen.
Michel ontkent dat hij minder krachtdadig is en minder energie in Congo investeert: ‘Ik heb de belangrijkste actoren uit het Congolese vredesproces bijna elke dag aan de telefoon, wat niet het geval zou zijn als ze me niet zouden vertrouwen. Mijn kabinet onderhandelt meer over Congo dan vroeger. Maar misschien valt dat minder op, want we zitten in een moeilijke fase van het overgangsproces. En ik kan u verzekeren dat ik Kabila en Bemba niet spaar. Ik heb hen tijdens mijn laatste bezoek eens goed gezegd wat ik van de situatie dacht.’
Bemba, die zich volgens bevoorrechte waarnemers steeds meer als te strijdvaardig manifesteert, reageert woedend op de vraag of hij door Michel terechtgewezen werd. ‘Michel zou Congo ondertussen goed genoeg moeten kennen om te weten dat hij zich niet moet laten leiden door geruchten. Als ik met Kabila samenwerk, is het niet goed, want dan complotteren we; en als ik niet met Kabila samenwerk, is het evenmin goed, want dan volg ik mijn eigen agenda. Michel moet weten wat hij wil.’
Bemba maakt zich sterk dat het oosten snel weer onder controle zal zijn, dat de overgangsregering degelijk werk levert, en dat de verkiezingen volgens plan medio 2005 gehouden zullen worden. ‘Wij zijn meester van de situatie’, benadrukt hij. ‘We hebben nog altijd het vertrouwen van de bevolking. We moeten misschien nóg grotere inspanningen leveren, wat we graag zullen doen. De wil om er iets van te maken, is intact.’
Waarnemers twijfelen daaraan. Ze gaan ervan uit dat de Congolese regering zelf de hand had in de felle betogingen tegen de vredesmacht van de Verenigde Naties. De vaststelling dat de zogenaamde gearresteerde muiters die eind maart een mislukte staatsgreep pleegden, en die op de televisie getoond werden, in feite voor de gelegenheid uit de gevangenis bleken te zijn gehaald, voedt de geruchten dat toplui van het overgangsbestuur bij het incident betrokken waren. En de leider van de laatste poging tot staatsgreep, majoor Eric Lenge, een ‘vertrouweling’ van Kabila, is nog steeds op vrije voeten. Ook dat wekt verbazing.
Sommige waarnemers gaan er ook van uit dat de Congolese autoriteiten graag de Rwandese boeman opvoerden als verantwoordelijk voor de recente crisis in het oosten, om hun eigen falen te verdoezelen. Het tijdelijke verlies van Bukavu was in hun visie een gevolg van de bitser wordende machtsstrijd in de overgangsregering.
De vrees wordt steeds groter dat er een sluipend proces aan de gang is om de vredesinspanningen in Congo te ondermijnen. ‘We moeten de druk opvoeren’, zegt Michel. ‘Misschien nog meer voorwaarden opleggen, mogelijk zelfs de aanwezigheid van de VN versterken. We kunnen nog altijd slagen.’
Ondertussen worden de incidenten in het oosten heviger. Het heeft er alle schijn van dat de rebellenchefs Nkunda en Mutebesi minister Michel vooral aan het lijntje willen houden. Beide heren controleren met hun legertjes nog altijd een groot deel van het platteland rond Bukavu. Her en der lanceren ze nieuwe aanvallen tegen het officiële Congolese leger. De geruchten dat Rwandese troepen hen steunen en op diverse plaatsen vrij diep op Congolees grondgebied zijn doorgedrongen, worden steeds hardnekkiger.
Het ziet ernaar uit dat de derde Congolese burgeroorlog in minder dan tien jaar tijd in feite al begonnen is.
Dirk Draulans
Het heeft er alle schijn van dat de rebellenleiders Nkunda en Mutebesi minister Michel vooral aan het lijntje willen houden.