Vlaanderen moet meer geld uittrekken voor ontwikkelingssamenwerking en het moet daarvoor een partnerschap aangaan met Unicef, de ‘vakbond van de kinderen van de wereld’. Want, zei onderwijsminister Frank Vandenbroucke vorige week in India, ‘onderwijs en ontwikkeling gaan altijd samen’.

Het stond in de krant en het zal dus wel waar zijn. India heeft nu een langeafstandsraket die in staat is om steden in de Chinese Volksrepubliek met kernwapens te bedreigen. India is een grootmacht in opmars, maar dat is niet overal in het land even duidelijk. In de arme deelstaat Orissa, bijvoorbeeld, aan de Golf van Bengalen leveren kleine boeren en verwaarloosde minderheden in de heuvels een harde strijd met het leven van elke dag. Dat is een ander India.

In een aantal van die soms verre dorpen steunt het Vlaamse departement Onderwijs een project dat ter plaatse door de kinderrechtenorganisatie Unicef wordt geschraagd. Het wil kinderen alvast een basiseducatie bijbrengen. Vlaanderen helpt met, onder andere, leermateriaal en de vorming van leerkrachten. Dat ging een beetje toevallig. Acties van solidariteit met de slachtoffers van de tsunami van december 2005 leverden ook in veel Vlaamse scholen een smak geld op. Het departement deed zelf ook een inspanning en informeerde bij Unicef België waar het kon helpen.

‘Unicef vertelde ons dat het weinig zin had om nog meer geld naar de getroffen gebieden te sturen’, zegt minister van Onderwijs en Werk Frank Vandenbroucke (SP.A), die vorige week van de paasvakantie gebruik maakte om Orissa te bezoeken. ‘Ze stelden ons voor om op andere plaatsen te investeren in de kwaliteit van het onderwijs. We besloten om onze inspanning te beperken tot twee blocks – dat zijn groepen van enkele dorpen – in het district Koraput in Orissa. De geletterdheid is er nog zeer beperkt, zeker onder vrouwen.’

De cijfers waarover Unicef beschikt, zijn duidelijk. Orissa is de op één na armste deelstaat van India, en in Orissa doet Koraput het zonder meer slecht. Maar dertig procent van de meisjes en vijftig procent van de jongens maken het basisonderwijs af. Onderwijs is in de dorpen in de heuvels rond de stad Koraput niet de grootste prioriteit.

‘Als wij aan India denken, zien we een enorme, gesofistikeerde economische machine’, zegt Frank Vandenbroucke. ‘Dat is maar de helft van het verhaal. Onze belangstelling moet ook gaan naar de helft die arm is. Naar de kinderen die niet naar school gaan en die massaal fysiek worden misbruikt. Dat is een morele plicht – en meer. Ik ben geen andersglobalist. Ik denk dat de globalisering een zegen kan zijn. Maar als we willen dat globalisering overal meer welvaart brengt, zijn onderwijs en gezondheidszorg essentieel. Dan moet er zowel in Vlaanderen als in Orissa worden ingezet op onderwijs, en de kwaliteit van onderwijs.

Wat de Vlaamse minister in het Indiase project van Unicef aansprak, was dat de organisatie een katalysator wil zijn. ‘Het is eigenlijk een nationaal programma van hervormingen die door de regering worden voorgesteld. Unicef vult de gaten in dat programma in met mensen van ter plaatse. Het is niet de bedoeling om dat blijvend te doen. Ze willen goede voorbeelden creëren, die de overheid dan kan overnemen en vermenigvuldigen. Dat lijkt in Koraput aardig te lukken.’

Frank Vandenbroucke beseft uiteraard dat hij het meest geslaagde deel van het project te zien kreeg. Maar dan nog zijn de schooltjes die hij in Koraput bezocht pareltjes in hun soort. Er wordt niet alleen op de kwaliteit van het onderwijs gelet. Er is ook aandacht voor gezondheid en hygiëne en voor de voeding van de kinderen. Ze leren lezen, schrijven en rekenen met kartonnen kaarten waarop letters, cijfers en afbeeldingen staan. Het is niet de bedoeling om er meteen ingenieurs van te maken. Het project wil ervoor zorgen dat de kinderen minder weerloos in de wereld staan.

‘Een mantra in mijn Vlaamse onderwijsbeleid is dat je moet investeren in succeservaringen’, zegt Vandenbroucke. ‘Proeftuinen aanleggen. Die moeten de mensen ervan overtuigen dat vernieuwing nodig is. In Koraput legt Unicef een proeftuin aan voor vernieuwing in de onderwijsmethode, de vorming van leerkrachten, en zo verder. Het doet een beetje denken aan de eerste experimenten in Vlaanderen met het freinetonderwijs, twintig jaar geleden. Kinderen nemen zelf voor een stuk het onderwijs in handen. Het meest opmerkelijke is nog de schoolregering, met ‘ministers’ van onderwijs, gezondheidszorg, voedsel, en zo verder. Schooljournalisten bezorgen de lokale overheid rapporten over de gang van zaken. Wij kennen ook kinderparlementen en zo, maar die zijn bij ons niet essentieel in het onderwijsverhaal. In Koraput zijn ze dat wel.’

De schooljournalisten stonden de minister overigens bij elk bezoek op te wachten. ‘Als je iets kon veranderen, wat zou je dan willen?’ vroeg hij aan zo een meisje. ‘Ik zou willen dat mijn vriendinnen ook altijd naar school gingen’, antwoordde ze keurig en politiek correct. ‘Dat kan zijn,’ wist Vandenbroucke achteraf, ‘maar toen ik haar daarna vroeg waarom haar vriendinnen niet naar school gaan, vertelde ze in twee, drie zinnen waarvoor geleerde wetenschappers vaak honderd bladzijden nodig hebben. Het heeft in essentie allemaal met economische omstandigheden te maken. Een kind is economisch belangrijk voor zijn ouders. Dat legde ze goed uit. Ze had ook de juiste argumenten om haar vriendinnen ervan te overtuigen om toch maar terug te komen. Het leuke leermateriaal, bijvoorbeeld, dat tegelijk ook een beetje speelgoed is.’

EXTRA GELD

De Vlaming Vandenbroucke is overigens de eerste minister in functie die de moeite doet om de dorpen te bezoeken. De hartelijke ontvangst was dan ook ongeveinsd. Maar ook enkele duizenden kilometers van huis wil hij graag resultaten zien en rapporten krijgen. Het is die aanpak die hem ook bij Unicef zo bevalt en die maakt dat de organisatie van de ernst getuigt die hem bevalt.

‘Unicef zet algemene campagnes en ideeën om in concrete projecten. Ze werken volgens een geïntegreerde benadering. Ze zijn bezig met de gezondheid van kinderen, maar ook met de organisatie in de dorpen, met onderwijs, met vorming van leerkrachten. En het is bovendien een actiegroep voor de rechten van kinderen. Het is als het ware een vakbond voor de rechten van kinderen in de hele wereld. Als we een tegenmacht willen ontwikkelen voor de louter economische en dus eenzijdige en scheve globalisering, moeten we die organisatie steunen.’

Frank Vandenbroucke is er daarom vast van overtuigd dat Vlaanderen er moet voor kiezen om een echte alliantie met Unicef aan te gaan. ‘Wij kunnen zeggen dat we geen kinderarbeid willen, geen dwangarbeid en dat er respect moet zijn voor de rechten van vakbonden. Maar die dingen verdwijnen niet bij decreet – laat staan bij Vlaams decreet. Je krijgt alleen maar minder kinderarbeid als er processen op gang komen, die maken dat ouders hun kinderen economisch minder nodig hebben. Unicef is daarin een cruciale speler.’

‘We moeten ook vermijden dat de Belgische en de Vlaamse ontwikkelingssamenwerking de volgende jaren verder versnipperen. We zouden beschaamd moeten zijn dat we nog altijd maar 0,5 procent van ons nationale inkomen aan ontwikkelingssamenwerking besteden, en niet de al zolang beloofde 0,7 procent. Ik lig niet wakker van de discussie of de federale, dan wel de regionale overheid die bevoegdheid moet hebben. Van belang is dat we onze morele plicht vervullen, en dat we dat doelmatig doen. Daarvoor is nodig dat de Vlaamse regering extra geld op tafel legt, en wat mij betreft mag dat fors extra geld zijn. Maar dan niet om het nog maar eens in een rij kleine projectjes te stoppen. Een keuze voor Unicef als een pijler van het beleid, is ook een keuze voor coherentie.’

Eigenlijk bedoelt Vandenbroucke daarmee dat ontwikkelingssamenwerking, volgens hem, het best langs het onderwijs kan verlopen. Want: ‘onderwijs legt het fundament waarop een duurzame en eerlijk verdeelde economische welvaart kan worden gebouwd’. Maar zijn voorstel is ook behoorlijk ingrijpend. Begeeft hij zich daarmee niet te veel op het terrein van zijn collega van Ontwikkelingssamenwerking, Geert Bourgeois (N-VA)? Neen, vindt hij, want zijn idee komt het ontwikkelingswerk ten goede.

Bovendien heeft het debat over ontwikkelingssamenwerking, volgens de onderwijsminister, te veel een institutioneel karakter. ‘Er spelen veel standpunten mee. Er zijn er die de materie opnieuw naar de nationale regering willen overhevelen. Bij de SP.A is Dirk Van der Maelen voorstander van een parallelle ontwikkeling. Zeg niet a priori wie mag en wie niet mag. Ik wil daar alleen aan toevoegen dat het aangewezen lijkt om toch een zekere specialisatie in te bouwen. Als het over onderwijs gaat, kan de grootste inspanning het best worden geleverd door de mensen die voor onderwijs bevoegd zijn.’

Blijft de vraag die bij elke briefing in Koraput weer op tafel kwam. Kan India nog rekenen op Vlaamse steun voor zijn onderwijs als het huidige project begin volgend jaar afloopt? Frank Vandenbroucke: ‘Ik was een van degenen die bij de vorming van de regering pleitte voor steun aan zuidelijk Afrika. Omdat je daar hoop kunt brengen. We moeten daar ook blijven op inzetten. Ik probeer als minister altijd meer te doen dan ik heb beloofd. Maar het laatste woord over India kan ik niet uitspreken voor ik het volledige verslag heb. Er is veel dat voor India pleit. We hebben daar nu bescheiden 250.000 euro ingezet. Die inspanning mag, wat mij betreft, de volgende jaren met tien worden vermenigvuldigd. Als je dat dan met Unicef kunt doen, heb je meteen een robuust partnerschap.’

DOOR HUBERT VAN HUMBEECK

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content