Koen Meulenaere
Koen Meulenaere Van 1991 tot 2012 de satiricus van Knack

We zijn ten huize van Godfried Danneels. Frieda Van Wijck heeft ongeduldig vier keer op de bel gedrukt, en roept in de deurtelefoon: ”t Ben kik! Doe open.’ Zo geschiedt. Terwijl Danneels een paar loze welkomstformules stamelt, blikt Frieda verwonderd rond in de gigantische hal: ‘Amai, dat is hier wel groot voor een man alleen. Hoeveel verstookt gij?’

De kardinaal troont haar mee door immense zalen vol statige schilderijen en rijkelijk versierde kroonluchters, en wijst op een wapenspreuk aan de muur. Frieda leest hardop: ‘Aparuit humanitas dei nostri. Dei nostri… is dat wel juist? Avus ave avi, avo avum avo. Avi avi avorum, avis avos avis. Dat is dan een genitief enkelvoud veronderstel ik. En wat voor tijd is aparuit: een gerundivum of een subjonctief praesens? De menselijkheid van onze God moge verschijnen? Wie bedenkt zoiets dwaas?’

De kardinaal zelf, zo moet hij toegeven. Frieda haalt de schouders op, en bestudeert enkele bisschopsportretten: ‘Waarom zijn sommige kwasten rood en andere kwasten groen?’ We zijn in het stadium van het gesprek waarin Danneels nog op alles een antwoord weet. Dat zal niet lang duren, want de eerste vragen over seks liggen Frieda al op de tong, maar dit weet de kardinaal nog wel: aartsbisschoppen hebben groene kwasten, kardinalen rode.

Frieda is oprecht verbaasd: ‘Tiens. Dus een aartsbisschop en een kardinaal is niet hetzelfde? Het verschil zit in hun kwast? En gij zijt kardinaal, dus uw kwast is rood? ‘k Zal u maar op uw woord geloven zeker?’

Godfried Danneels is de eerste hoge geestelijke die de macht van de moderne media heeft ontdekt. De kardinaal houdt van de camera’s, en de meest gevreesde interviewers legt hij met een valse glimlach tussen zijn boterham. Maar dat hij met het binnenlaten van deze kwebbeltrien een fatale vergissing heeft gemaakt, is hem al na drie minuten duidelijk. Om niet de indruk van te grote luxe te wekken, preciseert hij dat hijzelf in het paleis maar vier kamers betrekt.

‘Vier?’ roept Frieda ongelovig. ‘Waarom hebt gij víér kamers nodig? Kom, laat maar eens zien.’ Veel keuze heeft de kardinaal niet, Van Wijck staat al in zijn bureau: ‘Wat is me dat hier voor een rommelkot? Ge hebt wel een grote computer moet ik zeggen.’ ‘Alleen een tekstverwerker’, haast zich de kardinaal die het onheil ziet naderen, maar Frieda ruikt lont. ‘Alleen een tekstverwerker? En uw e-mails dan? Kunt gij niet op internet?’ Danneels moet schoorvoetend toegeven dat hij dat wel kan, maar niet vaak doet.

‘Weet ge wat ge eens moet intikken?’ kraait Frieda, met een schalkse knipoog naar de camera. ‘WWW punt, geilenonnen punt, nl. Dan gaat ge wat anders zien verschijnen dan de Heilige Bernadette. Wat is er achter die deur daar?’

‘Daar is mijn privé-leefkamer, die is voor mij alleen’, trekt Danneels wit weg. Frieda is al binnen. ‘Jezus, wat een hoop cd’s!’ horen wij haar joelen, en even later staat de kardinaal als een betrapte schooljongen voor een wand met wel tienduizend doosjes. Frieda houdt het hoofd schuin en leest van de ruggen af: ‘Tina Turner, The Spice Girls, Mariah Carey, Britney Spears, Courtney Love… dat zijn ook niet de meest christelijke vrouwen, hè monseigneur? Hier zie: K3! Ik had meer iets van Bach of Scarlatti verwacht. Er staat toch nergens een opdracht van een aanbidster in?’

Dat is niet het geval, waarna Frieda bruusk overgaat tot de vragen die ze al bij de voordeur had willen stellen: heeft de kardinaal het ooit gedaan, en zo ja met wie en hoe was het? Maar Danneels wordt daar tegenwoordig in élk interview mee lastiggevallen, hij weet hoe eromheen te fietsen. En om de aandacht af te leiden, nodigt hij Frieda uit voor de lunch. In een kale eetkamer is gedekt voor twee, maar van eten is geen spoor.

Frieda beent recht naar de keuken: ‘Hé zuster, haast u want den baas heeft honger. Wat schaft de pot?’ Een 86-jarige kloosterlinge komt van achter het fornuis geschuifeld en somt op: ‘Mechelse bloemkolen met worst, en vooraf een lentesoep.’ Frieda’s lip krult van afschuw, en ze geeft de oude kokkin een por in de zij: ‘Is de vasten nog bezig misschien? Of is hij op dieet gezet? Zijn buikske staat wel wat rond, vindt ge niet? Juist Martine Tanghe.’

Even later zit Frieda in een kouwelijke tête-à-tête met lange tanden haar lentesoep op te lepelen, vraagt of de kardinaal neiging heeft tot alcoholisme, en of hij na het eten mee een dutje wil doen. Danneels weet het te beperken tot een wandelingetje in de verrassend grote paleistuin. ‘Ge moet hier een zwembad graven’, blijft Frieda goede raad spuien. ‘Kunt gij zwemmen? Ik vraag maar alles wat in mij opkomt hoor.’

Dat had de kardinaal al begrepen. En een goede zwemmer is hij nooit geweest. ‘Reist gij veel?’ is Frieda niet meer te stoppen. ‘En altijd naar Rome, of zit daar al eens een Club Med tussen? Is dat daar uw auto? Uw banden staan klets, monseigneur. Wacht, ik zal eens op uwe capot wippen om te zien of uw amortisseurs niet versleten zijn.’

Danneels heeft er genoeg van, leidt Frieda met zachte dwang naar de voordeur, bedankt haar voor de visite, en duwt haar de straat op. Daar beseft ze plots dat ze nog iets vergeten te vragen is. Ze trekt de klep van de brievenbus open, en schalt door de hal: ‘Hebt gij een zwembroek? En wat staat erop? Of beter: wat zit erin?’

Achter de dikke muren van het bisschoppelijk paleis zakt Godfried Danneels in zijn zetel, duwt de cd’s van Händel opzij, en prijst de Heer dat Frieda de fles Jack Daniel’s erachter niet heeft zien staan.

Koen Meulenaere

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content