Nadat ik me reeds vele malen had doodverveeld bij allerlei meesterwerken, besloot ik nooit meer naar de bioscoop te gaan. Maar onlangs zag ik per ongeluk Das Leben der Anderen. Deze sombere Duitse film – integraal gedraaid in een soort bleke schemering – dwong me mijn weldadige vooroordeel over de filmkunst te herzien.
De naam van de regisseur zei me niets en ik herkende geen enkele acteur, maar dat was voor mijn beleving irrelevant. Wat ik namelijk wel herkende, was de sfeer in dat gedeelte van Berlijn dat tot 1989 met behulp van metselwerk van ons gescheiden was. Ik herinnerde me de gesprekken die ik in slecht verlichte Bierstuben had gevoerd met mensen die gebukt gingen onder dat wrede en kinderachtige systeem, dat voor zijn burgers een permanente toestand van verklikking en paranoia had gecreëerd; ik zag het droefgeestige gezicht weer voor me van de jonge arbeider die me vertelde dat zijn vader had gestudeerd en dat de toegang tot de universiteit hem daarom was ontzegd. Het was alsof ik de bruinkooldamp kon ruiken waarmee het reëel bestaande socialisme via de tegelkachels in de hoge huizenblokken de atmosfeer vergiftigde.
Das Leben der Anderen gaat onder meer over een klein detail van reusachtige omvang, namelijk het feit dat de Stasi met een ziekelijke nauwkeurigheid de gegevens registreerde van alle typemachines in het arbeidersparadijs. Het is duidelijk dat dit de vrijheid van schrijven – en dus ook van denken überhaupt – nogal beperkte. Je kon geen regel tikken of geestelijk verwrongen experts waren in staat jou als de schrijver ervan te identificeren. Dat was van een fantastische monsterlijkheid, vergelijkbaar met de onzin over Sherlock Holmes, die vijfenzeventig soorten parfum uit elkaar kon houden, alsmede de lettertypes van alle Britse kranten.
Dit alles heeft met het verval van het socia-lisme bij ons niet veel te maken, maar het toeval wilde dat Caroline Gennez een dag na mijn bioscoopbezoek haar eerste toespraak als socialistische leidsvrouwe hield. Ik zag een significant uittreksel daarvan op het avondnieuws. De adem stokte me in de keel. Ik was ooggetuige van een demagogische valsheid die wijlen Erich Honecker beslist gewaardeerd zou hebben.
Omdat de implosie van links de schuld is van een professor, en omdat de Vlaamse socialisten een oude traditie hebben in het verdacht maken van alles wat naar intellectualisme zweemt, besloot mevrouw Gennez – een keurig burgerlijk meisje – dat ze bovenal een volkse indruk moest maken.
Ze sprak over het jeugdsanctierecht en het voornemen van oranje-blauw om de leeftijd te verlagen waarop misdadige kinderen opgesloten kunnen worden. De internering van een veertienjarige is volgens mij per definitie een tragedie, maar ik vermoed niet dat zoiets vaker dan een paar keer per jaar zou gebeuren. Laat ik daaraan toevoegen dat er extreme gevallen bestaan waarin slot en grendel misschien de enige mogelijkheid zijn. Maar ik begrijp heel goed dat menigeen die gedachte niet genegen is.
Mevrouw Gennez nu zei het volgende. De socialisten hadden het voor elkaar gekregen dat kinderen van veertien voortaan gratis naar de tandarts konden, maar op de dag van dat wetsbesluit hadden de oranje-blauwe lakeien van het grootkapitaal zich voorgenomen ‘diezelfde kiendere in den baek te droajen’. Een rechtse coalitie zou veertienjarigen met kiespijn dus direct naar de gevangenis sturen. Dat zeggende imiteerde ze als Limburgse met een Grieks-Latijnse opleiding een soortement Antwerps.
De klanken uit de Brabantse dialectgroep zijn tot mijn spijt niet goed weer te geven, maar het bovenstaande vormt toch een benadering. Populisme klinkt altijd geloofwaardiger in het dialect: dan borrelt het uit de buik op; dan is het een uiting van oprechte vreugde of verontwaardiging, dan mompelt het volk instemmend – wat het nimmer deed wanneer die professor het woord voerde. Die sprak namelijk in volzinnen.
Mevrouw Gennez omhelst het adagium dat je als universitair geschoolde je verbondenheid met het volk bewijst door je op strategische momenten plat uit te drukken. Mij was het te moede alsof ze in werkelijkheid zei: ‘Ich bin das Volk!’
De taal is gans het volk, maar ook gans de volksverheffing – om de socialisten maar eens aan hun eigen geschiedenis te herinneren. Het algemeen stemrecht en de leerplicht dienen om het volk te bevrijden uit zijn ongeletterdheid en achterlijkheid. Politici hebben een morele verplichting tegenover hun electoraat om Algemeen Nederlands te spreken. De Nederlandse taal is de enige mogelijkheid voor Vlaanderen om niet ten onder te gaan in een drassig provincialisme.
Maar ach, het klokgebeier dat ik hoor kondigt een begrafenis aan…
De ondergang van een wereld en de geboorte van een nieuwe is een religieuze sensatie. In de jaren zestig zou er een grote schoonmaak onder verstarde denkbeelden en zeden komen, een klassenstrijd om van het kapitalisme verlost te raken. Dat alles is grandioos mislukt. Misschien is het geen toeval dat de Vlaamse emancipatie en het Vlaamse socialisme tegelijkertijd in dialect en retorische leugens worden gesmoord. Links, waarvan ik – zo geconditioneerd door mijn opvoeding – altijd hoopte dat het ooit weer de volksverheffing zou nastreven, bestaat tegenwoordig uit een hoop treurige klerken met de ruggengraat van een weekdier.
door Benno Barnard