Na de ondergang van Joseph-Désiré Mobutu, knoopt de nieuwe Congolese president Kabila weer aan bij het begin, toen het was misgelopen. Een portret van een nieuwsoortig type staatshoofd.

Congo is méér dan Laurent Kabila alleen, beweerde CVP-voorzitter Marc Van Peel op een open bijeenkomst van zijn partij op 6 juni. Dat zou Van Peel misschien wel graag willen, maar het hangt niet van hem af. Het zal de Congolese president Kabila zelf zijn die daarover beslist. Wat Van Peel bedoelde, was duidelijk. Hij wil dat België ?aanwezig? blijft in Congo, in een alliantie met de zogeheten civiele maatschappij en met ?kerkgebonden groepen?. Dat zijn twee vaak met elkaar verweven segmenten in de Congolese samenleving die in belangrijke mate voortbouwen op de katholieke missiestructuren. Onder het Mobutu-regime, dat de hele bevolking verwaarloosde ten bate zijn eigen macht en gewin, ontwikkelden ze zich als een alternatief voor de vervluchtigde staatsstructuren, maar beide staan nu zo goed als geïsoleerd van de politieke macht.

En dat steekt kennelijk, zelfs in die mate dat de CVP het leger ter hulp wil roepen om de klassieke Belgische ontwikkelingssamenwerking een nieuwe kans te geven. Niet alleen door met hulpgoederen gevulde C-130’s daar naartoe te sturen, maar zelfs, aldus minister van Landsverdediging Jean-Pol Poncelet (PSC), om ongecontroleerde milities te gaan ontwapenen. Dat is geen geringe opdracht. Maar Poncelet kwam ook op de gedachte dat het misschien niet kwaad zou zijn om over dat alles toch maar eerst eens met het ministerie van Buitenlandse Zaken te gaan praten.

DE IMPASSES VAN DE OPPOSITIE

Benieuwd wat Kabila daar zelf allemaal over denkt. Het laat zich raden. De president is niet van plan om de draad op te nemen waar Mobutu hem heeft laten liggen. In zijn ogen heeft de ?legale? oppositie in zeven jaar zogezegde democratisering, sinds Mobutu in 1990 het einde van ?zijn? Tweede Republiek aankondigde, er in het geheel niets van gebakken. Ze liet zich noyauteren en corrumperen, verloor alle slagkracht als gevolg van onderlinge verdeeldheid, opportunisme en machtshonger en van halfslachtige compromissen waarvan ze zelf altijd het eerste slachtoffer is geworden. Zo kijkt Kabila aan tegen, bijvoorbeeld, de eeuwige aspirant-premier Etienne Tshisekedi en de aspirant-voorzitter van het overgangsparlement, Laurent Monsengwo. Geen haar op zijn hoofd dat eraan denkt om de macht met hen te delen.

Al die compromissen, gesloten met goede wil vanwege de oppositie, wat minder vanwege de nu verdreven president, die altijd op een mislukking zouden uitlopen, hebben het leven van het Mobutu-bewind feitelijk bestendigd door het een raar soort legitimiteit te bezorgen, want de democratisering was zogezegd toch aan de gang. Maar de oppositie, radicaal of niet, sukkelde ermee van de ene impasse in de andere en verloor er uiteindelijk alle relevantie bij. In 1990, na het bloedbad op de universiteit van Lubumbashi, had de Belgische regering de relaties met Mobutu bevroren, maar al in de zomer van 1994 meende zelfs zij dat er met de oppositie geen land te bezeilen viel en dat Mobutu’s premier Kengo wa Dondo maar een nieuwe kans moest krijgen.

Zo kon het dictatoriale bewind zijn bestaan rekken tot de oude baas het begin dit jaar toch niet meer aankon. Niet omdat de oppositie hem het leven onmogelijk maakte, maar omdat zijn gezondheid geheel en al ondermijnd raakte. Dictator zijn, vergt een goede conditie. De macht is uiteindelijk uit de loop van een geweer gekomen : wat de oppositie niet kon in zeven jaar gepalaver, lukte Kabila in zeven maanden oorlog.

Toen hij na de inname van Kinshasa in twee fasen zijn regering installeerde (met hemzelf als absolute machthebber, zonder premier, zonder vice-president, de portefeuille van Defensie voor zichzelf houdend), bevolkte hij haar uitsluitend met zijn mannetjes. En met twee zeer symbolische vrouwen : Justine Kasavubu en Julienne Lumumba, de dochters van respectievelijk de eerste president en de eerste eerste-minister van het pas onafhankelijke Congo van 1960. En niet te vergeten, ook nog Thomas Kanza, toen Congo’s eerste vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties, de instantie die zich opwierp als het werktuig voor de emancipatie van de kolonies en die de jonge republiek in 1960-’63 zijn territoriale integriteit teruggaf door de afscheiding van de provincie Katanga van Moïse Tshombe met groot militair vertoon ongedaan te maken.

EEN GEHEUGEN UIT 1960

Zo omringde Kabila zich niet alleen met jonge technocraten, vaak uit ballingschap teruggekeerde intellectuelen, maar via Kanza en de dochters Kasavubu en Lumumba haalde hij ook veel geheugen in zijn regering. Een geheugen dat, bijvoorbeeld, weet dat het niet zoveel lessen in democratie te ontvangen heeft van landen die de dictator aan de macht hadden gebracht, hem altijd hebben gesteund zolang hij hen profijt opbracht en zijn dictatuur thuis verdedigden door haar nogal valselijk voor te stellen als de nieuwe variant van de chef-traditie.

De dekolonisatie van het voormalige Belgisch Kongo wordt technisch (en menselijk) algemeen als een mislukking aanzien. Maar politiek bestendigden zich de uit de koloniale tijd stammende, allerminst democratisch te noemen machtsverhoudingen ook na de formele soevereiniteitsoverdracht in de ex-kolonie. Als Kabila al een draad weer opneemt, is het daar waar hij in 1960 is blijven liggen.

De nieuwe minister van Financiën Mwana Nango Mawapenga heeft het op 4 juni al met zoveel woorden gezegd. Voor de heropbouw van het nieuwe Congo is buitenlandse hulp meer dan welkom, maar niét onder voorwaarden : first things first, geen gezeur over mensenrechten of democratisering en verkiezingen niet eerder dan in 1999. Dat laatste valt te begrijpen. Hoe zouden er, bijvoorbeeld, kiezerslijsten kunnen worden opgesteld, als niet eens iemand kan zeggen hoeveel inwoners Congo telt ; de schattingen lopen uiteen van 34 tot 45 miljoen.

En bovendien is het land nog lang niet gepacificeerd ; de troepen van Kabila beheersen wel de steden, maar het platteland wordt nog afgeschuimd en geterroriseerd door verspreide groepjes soldaten van het Mobutu-leger en van Hutu-milities die uit Rwanda zijn gevlucht, die als vanouds hun geweer als inkomstenbron blijven gebruiken. Er hebben zich al verschillende incidenten voorgedaan, waarbij ook Belgische paters, missiezusters en piloten werden gegijzeld. Het risico bestaat dat in de wouden en savannes van het immens grote Congo (tachtig keer België dus) warlords met privé-legertjes nog een tijdje een schrikbewind zullen uitoefenen.

Ex-Zaïre zit vooral totaal aan de grond, met een geheel en al verwaarloosd verkeersnet, een totaal ontbrekende publieke dienstverlening en sinds mensenheugenis niet meer betaalde ambtenaren, een ingestort onderwijs, kreupele gezondheidsvoorzieningen, een munt die minder waard is dan het papier waarop ze is gedrukt, bodemrijkdommen die nauwelijks geëxploiteerd kunnen worden omdat al jarenlang niet meer is geïnvesteerd in de nu op een fractie van hun capaciteit werkende mijnmaatschappijen, terwijl wat er nog uit de grond werd gehaald, verdween in een zwart circuit dat alleen de baronnen van het oude regime ten goede kwam. Een kredietsector, essentieel voor de economische ontwikkeling, is nagenoeg onbestaande ; de nationale bank heeft de helft meer personeel in dienst dan alle privé-banken samen. De drang tot het overleven te allen prijze heeft de bevolking in een zodanige staat van mentale corruptie gebracht, dat ze een informeel extra-artikel aan de grondwet toevoegde : article quinze, trek uw plan.

EEN NIEUW SOORT AFRIKAANS LEIDER

De Wereldbank berekende dat Congo nu op het ontwikkelingsniveau van 1958 is aanbeland ; theoretisch is het land er dus sinds zijn onafhankelijkheid vier decennia op achteruit gegaan. Het Bruto Nationaal Product per capita bedraagt hooguit een 3.000 frank, waar dat, even theoretisch, bij een gelijkblijvende groei sinds 1960, veertien keer hoger had kunnen zijn. De openbare schuld is opgelopen tot tegen de 500 miljard frank. De relaties met de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds zijn al sinds 1994 verbroken, omdat Mobutu’s Zaïre niet meer tegemoet kwam aan de voorwaarden die aan leningen waren verbonden en zich niet meer hield aan zijn schuldaflossingen.

In 1994 berekende de verkeersdeskundige Honoré Paelinck wat het zou kosten om het toenmalige Zaïre min of meer op de been te brengen. De rekening voor een minimale opstart van de transportinfrastructuur had toen al dik 14 miljard frank gevergd. Het opnieuw min of meer doen functioneren van het sociaal-economische weefsel, zo telde de Gentse hoogleraar Jef Maton toen op zijn zakjapanner uit, zou al dik 116 miljard kosten. De cijfers zijn er sindsdien bepaald niet rooskleuriger op geworden.

Ziedaar de erfenis-Mobutu. Een nieuw begin voor het land kan dan ook niet anders dan in het vóór-Mobutu-tijdperk beginnen, en dus in 1960. Want kwam Mobutu pas officieel aan de macht toen hij met zijn staatsgreep van november 1965 de Tweede Republiek installeerde, hij controleerde de politiek al van vier jaar eerder. In september 1960, geen twee maanden na de onafhankelijkheid van 30 juni, neutraliseerde hij de politieke klasse al eens door een college van jonge technocraten aan het roer van het door oorlog en chaos verscheurde land te zetten. Sindsdien heeft hij de macht niet meer afgestaan.

Het is daarom minder een ideologische of politieke keuze die Kabila weer naar 1960 voert, maar de bittere noodzaak om na een valse start opnieuw te beginnen. Daarin toont hij zich een vertegenwoordiger van een nieuw type leiderschap in Afrika, dat genoeg heeft van de vaders des vaderlands. Deze oude krokodillen ontpopten zich al gauw na de dekolonisatie als corrupte leiders en kregen daarbij niet zelden de zegen van het oude moederland en andere internationale sponsors, die de democratie en de gelijkberechtiging alleen formeel toegedaan waren, dan nog zo lang het hen uitkwam.

De nieuwe Afrikaanse leider is ook niet bepaald een democraat in de gebruikelijke zin. De Ugandese president Yoweri Museveni is er een prototype van. Hij kwam in 1986 aan de macht, na de bizarre regimes van Idi Amin Dada en de nauwelijks betere Milton Obote. Hij doet ook niets anders dan verkiezingen op basis van een meerpartijenstelsel systematisch naar een steeds verdere toekomst verschuiven. Maar zijn land stabiliseerde zich, de corruptie nam af, het centralistische bestuur introduceerde een pragmatische, no-nonsense economische politiek die ook voldoende speelruimte geeft aan de vrije markt en buitenlandse investeringen, met een gestage economische groei als gevolg.

ZEDENLESSEN NIET LANGER GEWENST

Zo werd ook de actieradius ingeperkt van het Westerse affairisme en van de soms in paternalisme en betweterigheid ontsporende ontwikkelingshulp van niet-gouvernementele en humanitaire organisaties. Het is een hulp die de jongste jaren zelfs steeds meer haar eufemisme samenwerking laat varen. Dat nieuwe leiderschap wil niet langer worden betutteld, wil niet als petit nègre, maar als gelijke worden behandeld en verwerpt daarom ook met een gemakkelijk met hooghartigheid te verwarren zelfverzekerdheid de conditionaliteiten die doorgaans aan die samenwerking worden gekoppeld.

Tot spijt van wie het benijdt : het door de Tutsi-minderheid beheerste Rwanda van vice-president, minister van Defensie en feitelijke sterke man Paul Kagame volgt dezelfde koers. Welke ontreddering dat veroorzaakt binnen de Belgische (vooral katholieke) niet-gouvernementele organisaties, valt nog haast dagelijks mee te maken in het vaak treurige vertoon van het Belgo-Belgische gekibbel in de Rwandacommissie in de Senaat.

Staatssecretaris Reginald Moreels (CVP) van Ontwikkelingshulp heeft al herhaaldelijk tot zijn scha en schande moeten merken dat zijn dreigen met het intrekken van de ontwikkelingshulp tegen landen als Rwanda en Uganda daar niet de minste indruk meer maakt. Waarom niet ? Omdat de regimes daar niet afhankelijk van zijn, maar op eigen kracht vertrouwen. De Ugandese regering permitteerde het zich enkele maanden geleden zelfs om Moreels, die haar de levieten kwam lezen, gewoon op de luchthaven te laten staan schilderen. Waarna Museveni even later, op doorreis in Brussel, met alle égards werd ontvangen door de hoogste Belgische autoriteiten.

Ook de regering van Kabila zit niet te wachten op de plannenmakers en de fondsen uit het Westen om met de heropbouw te beginnen. Ze tekent zelf haar model uit en hoopt misschien overmoedig het ook op eigen kracht te kunnen redden. Uganda, Rwanda en wellicht Congo zijn niet de enige landen die het op deze manier proberen. Ook het Ethiopië van Meles Zenawi en het Eritrea van Issayas Afeworki en, in heel andere context, Nelson Mandela’s Zuid-Afrika, gingen hetzelfde pad op. Mogelijks volgt straks nog Sudan als de door Uganda en Ethiopië gesteunde opstandelingenleider John Garang het islamitische bewind in Khartoem kan doen vallen.

De Verenigde Staten zien dit allemaal graag gebeuren. Zij worden niet gehinderd door een koloniale traditie maar wel door een voorgeschiedenis van haast permanente bemoeienis in naam van de strijd tegen het Rode Gevaar. Nu die tijd voorbij is, wensen de Amerikanen maar één ding meer : stabiliteit, opdat er vooral niet weer gedonder van komt zoals in Somalië. Even schrok Washington terug voor de dynamiek van Kabila’s opgang, waarna de Amerikaanse diplomaat Bill Richardson toch nog een compromis tussen Kabila en Mobutu tot stand probeerde te brengen. Maar Kabila week geen duimbreed en had het er zelfs voor over om bemiddelaar Mandela in verlegenheid te brengen door hem vruchteloos op zich te laten wachten op de boot Outeniqua. Washington heeft het ondertussen begrepen en Richardson mocht Kabila begin juni al militaire samenwerking komen aanbieden.

NATIONALISME NIEUWE STIJL

De Verenigde Staten tonen zich daarbij voorstanders van een relatief nieuw concept : good governance. Het verwijst naar de notie van behoorlijk bestuur, een efficiënt, stabiel en zo weinig corrupt mogelijk bewind, dat een land een minimale maar duurzame ontwikkeling kan garanderen. Politiek kan het niet meteen tot de doorsnee democratie worden gerekend, maar het wil zijn legitimiteit ontlenen aan een zekere representativiteit (dit betekent ook : komaf maken met etnische voorkeuren) en aan een nationalistische, op economische ontwikkeling gerichte consensus. Daaraan kan een bevolking feitelijk meer hebben dan aan een moeizame en altijd tegengewerkte democratisering. Sierra Leone en Congo-Brazzaville, en tevoren Nigeria, zijn de jongste voorbeelden van hoe fragiel mensenrechten wel zijn als ze alleen van verkiezingen afhangen.

Daarbij worden de nieuwe leiders bezield door een nieuwsoortig nationalisme, dat niet, zoals tevoren, teert op de glorie van een gewonnen onafhankelijkheidsstrijd tegen de kolonisator, maar op het objectief van ontwikkeling zelf. Ook in de late jaren zeventig probeerde Mobutu dat even uit en trachtte hij statuur te verwerven als nation builder, iemand die over de etnische grenzen heen een land hecht aaneen wou smeden. Maar daarvoor gebruikte hij een techniek van kraaltjes en spiegeltjes, loyauteit afkopend met privilegies, waarvan er steeds minder te verdelen vielen. Voor zijn machtsbehoud viel hij uiteindelijk toch terug op de etnische factor, door zich te omringen met Ngbandi-getrouwen, uit Noord-Oost-Zaïre, waar ook zijn residentiestad Gbadolite lag. Zo stelde Mobutu onder meer zijn beruchte Division Spéciale Présidentielle (DSP) samen.

De reminiscenties aan 1960, aan een terugkeer naar het uur nul, die nu van het nieuwe bewind in Kinshasa afstralen, hebben niets te maken met ideologische voorkeuren, zoals in conservatief België wel eens wordt gevreesd, gelet op de marxistisch geïnspireerde achtergrond van Kabila. De nieuwe Congolese koers heeft zeker ook niets te maken met de voorkeur voor een of andere taal, zoals in Frankrijk nog altijd wordt gemoord, waar men alweer een stuk francophonie verloren heeft zien gaan. Als de taal al een rol speelt, ligt de grondslag daarvan in haar symboolfunctie : het Frans was de voertaal van de oude elite en van haar laatste sponsor, Parijs. In diezelfde orde lijkt in Congo ook het Swahili, dat vooral in het oosten van het land wordt gesproken, veld te winnen op het Lingala, de taal van Mobutu en de lingua franca van diens leger.

En hoewel het onmiskenbaar is dat Kabila zijn oorlog nooit met succes had kunnen beëindigen zonder de actieve medewerking van Rwanda en Uganda, lijkt het weinig waarschijnlijk dat het omverwerpen van Mobutu past in een of ander complot, zoals dat van het Centraal-Afrikaanse Groot-Tutsirijk waar eind vorig jaar sprake van was. Dat er plannen bestaan voor een economische integratie, is een heel andere kwestie, die niets met een streven naar etnische suprematie te maken heeft.

Kabila’s overwinning is hooguit het resultaat van een domino-effect, want zonder de hulp van de oostelijke buren had hij het nooit gehaald. En het was dan nog een onverwacht effect, want een omtuimelende domino volstond opdat het geheel vermolmde oude Zaïrese regime in lucht oploste. Dat onheil heeft Mobutu zelf over zich afgeroepen. Hij meende weer aan internationaal belang te kunnen winnen door zich te mengen in het Rwandese conflict, waar hij de zijde had gekozen van Hutu-president Juvénal Habyarimana. Na de genocide van 1994 en de machtsovername in Kigali, dacht hij de restanten van het naar Zaïre gevluchte Rwandese leger en van de extremistische Hutu-milities te kunnen manipuleren.

Deze Hutu-extremisten en ex-genocidairen hielden tot eind 1996 honderdduizenden Rwandezen in de kampen rond Goma en Bukavu gegijzeld. En wel onder het toeziend oog van de DSP, die geacht werd de machtsgreep van de extremisten op de vluchtelingen te breken. Maar dat kon niet de bedoeling zijn, want ook Mobutu gebruikte de vluchtelingen graag als onderpand. Hij wou incontournable zijn : hem moest immers worden gevraagd of en hoe die vluchtelingen de nodige humanitaire bijstand mocht worden verleend. Hierin past ook de episode waarin Mobutu ex-premier en europarlementslid Leo Tindemans (CVP) inschakelde, met het plan om de vluchtelingen verder binnenwaarts in Zaïre te verplaatsen. Met Belgische medewerking, op voorwaarde dat de Belgische regering hem dat beleefd zou komen vragen, en hem daarmee feitelijk weer krediet zou geven.

Slecht bekwam het hem. Vanuit de vluchtelingenkampen infiltreerden de via de luchthaven van Goma bewapende Hutu-milities in Rwanda en Burundi. Kigali wou de bron van destabilisering wegnemen door langs zijn grens met Oost-Zaïre een militaire bufferzone in te stellen. Zo begon vorig najaar de opstand van de zogeheten Banyamulenge, Congolese Tutsi’s, die al enkele jaren het voorwerp van pesterijen en zelfs massamoorden waren, bedreven door Hutu’s en het Zaïrese leger. De succesvolle opstand, het resultaat van de totale demoralisering en afzijdigheid van Mobutu’s regeringsleger, deed het voornemen ontstaan om het offensief dan maar verder te zetten. Tot in Kinshasa.

DE GEEST VAN LUMUMBA

Daarrond groeide, niet eerder dan op 18 oktober 1996, de Alliance des Forces Démocratiques pour la Libération du Congo (AFDL), een amalgaam van kleine organisaties die zich altijd al tegen het Mobutu-bewind hadden verzet. Eén daarvan was de Parti de la Révolution Populaire (PRP) van Laurent Kabila, revolutionair van het eerste uur, die opereerde vanuit Uvira met een kleine, semi-autarkisch levende groep getrouwen. Kabila werd eerst de woordvoerder en wat later, wellicht na een interne machtsstrijd, de eerste voorzitter van de AFDL. De rest van het verhaal bracht hem een goed half jaar later aan de macht in heel het land.

Het nationalisme bekomt Kabila wel. Hij is van oorsprong een Balubakat, behorende tot de Baluba die uit hun oorspronkelijke regio, Kasaï, naar Katanga waren getrokken (en daaruit de voorbije jaren met geweld weer werden verjaagd). Traditioneel kozen de in zekere zin ontheemde Katangese Balubas voor een Kongolees-nationalistische, centralistische politiek, in tegenstelling tot veel andere politieke partijen die aan het eind van de jaren ’50 ontstonden zoals de Abako van de eerste president Joseph Kasavubu die veeleer op een etnische achterban steunden en voor regionale autonomie opteerden.

De belangrijkste nationalistische medestander van de Balubakat was de Mouvement National Congolais (MNC) van de eerste premier Patrice Lumumba. Lumumba was een waarachtig nationalistisch leider, die al evenmin als de Museveni’s of, ja, Kabila’s van nu, aan een minderwaardigheidscomplex tegenover het Westen leed. Daarvan getuigt onder meer zijn weinig serviele toespraak op de onafhankelijkheidsdag van 30 juni 1960, die koning Boudewijn zo zeer ontstemde. Politiek was Lumumba zeker geen marxist, maar veeleer, aldus wijlen professor Jef Van Bilsen, een progressieve liberaal. Maar gebrek aan serviliteit, ook tegenover de neokoloniale belangen, heette in de geopolitieke paranoïa van 1960 al gauw communistische subversie.

Lumumba heeft dat in 1961 met zijn leven bekocht. De schuldigen aan de moord zijn bekend : de Amerikanen als opdrachtgevers, Mobutu als organisator en als uitvoerders de Katangese secessionisten, die in 1960 met Belgische steun van de chaos waarin Congo was verzonken, gebruik maakten om hun rijke koperprovincie van de rest van het land af te scheuren. Als Laurent Kabila in 1997 een nieuwe start wil nemen, kan het niet anders of hij moet een anti-Mobutu zijn en herbeginnen met een nationalistische ontwikkelingsproject uit 1960. Zo komt hij vanzelf bij Lumumba uit.

Marc Reynebeau

Patrice Lumumba spreekt in een volkswijk in het toenmalige Leopoldstad in 1960 : een onafgewerkt project.

Rwandese vluchtelingen komen aan in Goma : begin van het einde van Mobutu.

Kabila komt aan de macht (1997) : terug naar het begin.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content