Met een nieuw interprofessioneel akkoord en het vraagstuk van de eindeloopbaan hebben de sociale partners en de politiek de handen vol in het najaar. De vakbonden hielden zich totnogtoe opvallend gedeisd.

De nieuwe federale minister van Werk Freya Van den Bossche (SP.A) zette vorige week een punt achter haar vakantie met een oproep. Ze vroeg aan de sociale partners om zich niet vast te rijden in een stellingenoorlog nog voor het sociaal overleg over een nieuw interprofessioneel akkoord (IPA) in het najaar goed en wel kan beginnen. Dat IPA legt voor de periode 2005-2006 de algemene loon- en arbeidsvoorwaarden voor de werknemers van de privé-sector vast.

Van den Bossche richtte zich in eerste instantie tot de werkgevers en hun belangenorganisatie, het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO). Dat koos in de voorbije twee maanden voor een opvallend offensieve en vaak provocerende koers. De VBO-voorzetten over onder meer een loonbevriezing, een werkweek van 40 uur, flexibele arbeidstijden en goedkopere overuren konden in elk geval tellen. Dat gold nog meer voor een masterplan van de werkgevers om mensen langer op de arbeidsmarkt te houden door onder meer het brugpensioen af te bouwen.

Parallel met het interprofessioneel overleg is dat laatste dossier over het einde van de loopbaan, met ook de daaraan gekoppelde financiering van de sociale zekerheid, een ander heet hangijzer dat de paarse regering van Guy Verhofstadt (VLD) met de werkgeversorganisaties en de vakbonden zal aanpakken.

De contouren van het bilaterale overleg over het IPA en van het trilaterale debat over de eindeloopbaankwestie zijn intussen bekend. Een activiteitsgraad van 60 procent (10 procent onder de EU-norm van Lissabon) volstaat niet om een gezond financieel draagvlak voor de sociale zekerheid te behouden, terwijl dat net nodig zal zijn om de stijgende kosten van de vergrijzing (pensioenen en gezondheidszorg) te dekken. Twee elementen zetten dit probleem extra in de verf: een Belgische werknemer heeft een gemiddelde loopbaan van maar 36 jaar en slechts 28 procent van de 55-plussers is nog aan de slag. Met meer mensen effectief langer werken is echter niet eenvoudig in een open en exportgerichte economie die traag overschakelt naar meer kennisactiviteiten en die harde concurrentie ondervindt in Europa en de rest van de wereld. Daardoor komen al snel andere twistpunten zoals de loonkosten, de arbeidstijd en -duur, de nood aan vorming en opleiding, een sputterende innovatiepolitiek en de repercussies van een geliberaliseerde energiemarkt bovendrijven.

Bedenkelijke stilte

Aan werkgeverszijde vindt men dat het ‘niet vijf, maar twee voor twaalf’ is (zie kaderstuk). Daarom pakte het VBO al begin juli uit met een eigen eindeloopbaanplan. Voorts werd gretig ingespeeld op de stap die het elektronicaconcern Siemens eind juni zette om in twee Duitse vestigingen de werkweek zonder looncompensatie te verlengen van 35 naar 40 uur en zodoende de delokalisatie van 2000 arbeidsplaatsen naar Hongarije tegen te houden. In een ander VBO-scenario was dan weer sprake van een algemene loonstop, terwijl sommige bedrijfssectoren vooral aandringen op een versoepeling van de overurenregeling.

Ook in de politiek is er het besef dat de druk op de ketel snel toeneemt. Premier Verhofstadt wil om die reden niet wachten tot 12 oktober met zijn federale beleidsverklaring. In zijn coalitie laten de SP.A (niet raken aan de huidige brugpensioenen, wel mogelijk maken dat nieuwe bruggepensioneerden weer aan het werk kunnen), de PS (handen af van het brugpensioen) en de VLD (het brugpensioen financieel en fiscaal ontmoedigen) verschillende proefballonnen over het eindeloopbaandossier op.

Alleen bij de vakbonden bleef het – met uitzondering van een obligate afwijzing van de VBO-ideeën over het brugpensioen – totnogtoe oorverdovend stil. Dat zorgt voor een merkwaardige rolverwisseling in de sfeer van het sociaal overleg. In het verleden waren het altijd de vakbonden die een eisenbundel voorlegden, waarop de werkgevers dan reageerden. Nu heeft het VBO het heft zelf in handen genomen. Daardoor zitten de vakbonden in de verdediging. Pas vanaf deze week zijn hun instanties klaar om de achtervolging in te zetten en stelling te nemen.

‘De syndicale stilte is bedenkelijk’, zegt algemeen secretaris Ferre Wijckmans van de christelijke bediendencentrale LBC. ‘Door het uitblijven van een duidelijke reactie hebben de werkgevers de agenda naar hun hand kunnen zetten en dreigen de vakbonden zich de kaas van het brood te laten halen.’ Wijckmans heeft wel een uitleg voor de terughoudende opstelling van de christelijke vakbond ACV. ‘Voor het interprofessioneel overleg en voor belangrijke sociale debatten treden we graag samen met de collega’s van de socialistische vakbond ABVV op. Kwestie van sterker te staan. Maar na het vertrek van Mia De Vits bij het ABVV moesten ze daar eerst orde op zaken stellen in de leiding van de vakbond. Die tijd wilde het ACV aan het ABVV geven. Het ACV dacht ook dat dit kon, omdat het rapport van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) over de concurrentiepositie van de bedrijven en de loonevolutie – een rapport dat essentieel is voor het IPA-overleg – pas over een maand of nog later verwacht wordt.’

Maar de LBC-secretaris geeft ook toe dat er binnen het ACV ‘klemtoonverschillen’ bestaan. Die maken dat ACV-voorzitter Luc Cortebeeck tot nu toe bang was om te ver voor zijn troepen uit te lopen. Wijckmans noemt onder meer het thema van de flexibele arbeidstijden, waarbij de ACV-centrale Bouw veel verder gaat dan interprofessioneel verdedigd kan worden. Een ander voorbeeld is de toepassing van de loonsverhoging die in het IPA bedongen wordt. De LBC huivert voor sectorale afspraken waarbij een reële verhoging pas aan de orde is na de verrekening van het effect van de inflatie, ‘want dan kan die verhoging nul euro zijn’. Andere ACV-centrales gaan wel met die regeling akkoord. Een en ander wijst op spanningen tussen de centrales onderling en tussen die centrales en de nationale ACV-leiding. Wijckmans: ‘We moeten snel weten wat de centrales willen en wat in een nieuw IPA kan afgesproken worden. Anders verzeilen de vakbonden helemaal in het defensief en vrees ik dat het IPA vooral zal dienen om zoveel mogelijk de meubels te redden. Maar als dat akkoord enkel dient om het inleveren op het vlak van lonen en sociale rechten te beperken, dan zou dit wel eens het laatste IPA geweest kunnen zijn.’

Voorzitter Guy Haaze van de liberale vakbond ACLVB relativeert. ‘In het verleden formuleerde het VBO ook eigen aandachtspunten. Dit keer waren ze er wel erg vroeg mee. We staan voor delicate discussies. In die zin heb ik vragen bij de VBO-tactiek. Als we een evenwichtig sociaal akkoord willen bereiken, hebben pogingen om oplossingen voor specifieke problemen van een bedrijf of een sector intersectoraal door te drukken, in elk geval weinig zin.’

Ook secretaris Xavier Verboven van het Vlaams ABVV vindt niet dat de vakbonden het initiatief kwijt zijn of dat ze, zoals in de buurlanden, dreigen in de schaduw te worden gezet door een regering die het mes in de sociale zekerheid zet. ‘In Duitsland weet kanselier Gerhard Schröder hoe laat het is. Daar heeft de socialistische vakbond DGB gedreigd hem bij de volgende verkiezingen niet meer te steunen als hij een aantal antisociale maatregelen niet intrekt of afzwakt. In Nederland liggen de kaarten anders. Er zijn veel minder mensen aangesloten bij de vakbonden dan bij ons. De bonden zijn daar in de bedrijfssectoren ook veel belangrijker dan de nationale instanties, want ze kennen er geen interprofessionele akkoorden. Door het beruchte Poldermodel zijn de vakbonden bovendien heel lang in een consensus gedrukt en dat heeft hun slagkracht nog verminderd. Maar nu Nederland geconfronteerd wordt met een economische crisis en grote budgettaire problemen, slikt de syndicale achterban de afbraak van de sociale bescherming door de regering-Balkenende niet meer.’

‘In België zijn de machtsverhoudingen en sociale tradities heel anders’, aldus Verboven. ‘Dat een regering bij ons haar zeg krijgt, is overigens niet ongewoon. Ze moet tenslotte financieel over de brug komen voor bijvoorbeeld een verlaging van de loonlasten of het verruimen van de opleidingsmogelijkheden van werknemers en werkzoekenden. Maar los daarvan is het een constant gevecht om de vrijheid van onderhandelen met de werkgevers te behouden. Het sociaal overleg is geen verworvenheid.’

Concurrentie

De tussenspurt van het VBO in de aanloop naar een hete sociale herfst zorgt ervoor dat de vakbonden zich ingraven. Neem de eis van de werkgevers om de lonen te bevriezen. Verboven: ‘Dat is niet ernstig. Het VBO spreekt altijd over een loonkostenhandicap van 8 tot 10 procent, maar baseert zich daarvoor op parameters van voor de loonwet van 1996. Trouwens, indien het zo slecht gesteld zou zijn met het concurrentievermogen van onze bedrijven, waarom is het VBO dan twee jaar geleden wel akkoord gegaan met een indicatieve loongroei van 5,4 procent? Uit rapporten van de CRB en de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid blijkt dat de loonevolutie in ons land in de periode 1997-2004 gelijke tred houdt met die in Nederland, Duitsland en Frankrijk. Bovendien vermoedt de CRB dat de norm van 5,4 procent niet eens helemaal zal opgebruikt zijn.’

‘Het VBO hamert voortdurend op de competitiviteit van de bedrijven in de nieuwe Europese lidstaten en de dreigende verhuizing van Belgische ondernemingen. Maar die beweging is al ingezet in 1989 na de val van de Berlijnse Muur en niet op 1 mei van dit jaar. De lonen in Centraal- en Oost-Europa zijn veel lager dan bij ons, maar de productiviteit is er ook drie tot vier keer lager. Vergelijk dit met de Belgische werknemers. Volgens een studie van een Amerikaans onderzoeksinstituut over de twintig meest geïndustrialiseerde landen heeft België na Singapore en Zwitserland de beste beroepsbevolking. Mijn indruk is dat het VBO bang is dat het te goed gaat en paniek wil zaaien om zijn eis voor een loonstop hard te maken’, aldus de ABVV-secretaris.

ACLVB-voorzitter Haaze denkt er net zo over. ‘Door de halfjaarlijkse winstprognoses van veel bedrijven is het moeilijk vol te houden dat ze in de nesten zitten. Alle vakbonden respecteren de regels van de loonwet van 1996. Die hebben als gevolg dat ook de werknemers een stukje extra krijgen als de taart groter wordt door de stijging van de productiviteit. Of houdt een loonbevriezing in dat ook de productiviteitstoename bevroren wordt?’

Verboven: ‘Een loonstop zet het systeem van vrije onderhandelingen buitenspel. Bovendien is een dergelijke maatregel slecht voor de koopkracht en zodoende ook voor veel kleine en middelgrote bedrijven die voor de binnenlandse markt werken. Per saldo creëert dit werkloosheid in plaats van werkgelegenheid. Het VBO trekt te veel de kaart van grote exporterende ondernemingen en is te eenzijdig gericht op de kostenconcurrentie. Wij willen het ook hebben over de kwaliteitsconcurrentie. Volgens de Nationale Bank is onze handelsbalans al ruim 20 jaar positief. We behouden onze marktaandelen. Alleen in exportvolume verliezen we een beetje terrein tegenover de buurlanden, maar dat is niet alleen een kwestie van loonkosten. Het heeft ook te maken met het soort producten, de innovatie, de vorming van werknemers, enzovoorts. Op het vlak van de vorming doen de Scandinavische landen het stukken beter. Daarover willen we met de werkgevers praten, maar bijvoorbeeld ook over de energiekosten. Die zijn niet gedaald door de liberalisering van de energiemarkt. Misschien kunnen we van de producenten eisen dat ze een deel van hun winst herbesteden om de prijzen te drukken.’

Minstens even kritisch zijn de vakbonden over de VBO-voorstellen om de arbeidsduur te verlengen zonder looncompensatie en om soepeler om te springen met arbeidstijden en overuren. Bij het ACV vindt men dat ‘de bestaande wetgeving op de arbeidsduur al veel toelaat en dat er in een nieuw IPA geen bijkomend juridisch arsenaal moet worden opgenomen omdat de werkgevers in sommige sectoren hun zin niet krijgen.’ De ACLVB is ter zake niet tegen onderhandelingen in bedrijven en sectoren. ‘We zijn niet blind voor buitenlandse concurrentie’, zegt Haaze. ‘Maar het gaat niet op dat de ene sector misbruik maakt van de afspraken in een andere sector, alleen om de rentabiliteit voor de aandeelhouders te verhogen. Een verlenging van de werkweek tot 40 uur voor hetzelfde loon zal ook geen nieuwe werkgelegenheid scheppen, integendeel. Meer arbeidsplaatsen vormen voor ons net de inzet van het overleg.’

Ook het ABVV vindt de versoepelingseisen van de werkgevers overtrokken. Verboven: ‘Inzake arbeidsduur werken Belgische werknemers op jaarbasis langer (1605 uren) dan hun collega’s in Frankrijk (1568 uren), Duitsland (1514 uren) en Nederland (1370 uren). Flexibiliteit is interessant voor de competitiviteit en elke sector kent op dat vlak zijn eigen mechanismen: nachtarbeid, ploegenwerk, continuarbeid, enzovoorts. Dat gaat vanzelfsprekend gepaard met afspraken over de bezoldiging en inspraak in de organisatie van flexibel werken. Dankzij die sectorale aanpak is België al een van de meest flexibele landen in de wereld. Daarover zijn er geen bijkomende algemene afspraken in het IPA nodig.’

Werkbaarheidsgraad

Niet alleen deze aspecten van het interprofessioneel overleg plaatsen werkgevers en vakbonden tegenover elkaar. Hetzelfde beeld duikt op als het gaat over de eindeloopbaan en de financiering van de sociale zekerheid die volgens recente ramingen in 2005 afstevent op een tekort van 1 miljard euro.

Wat dat laatste betreft, zijn de vakbonden het wel eens dat zeker de uitgavengroei in de ziekteverzekering moet worden teruggeschroefd, maar daarnaast dringen ze aan op waarborgen van de overheid voor een alternatieve financiering die de lastendruk op arbeid vermindert. ACV en ABVV denken aan een algemene sociale bijdrage (volgens het hele inkomen). De ACLVB vindt dit geen goed idee, want het gaat om ‘weer een nieuwe belasting’. De liberale vakbond is gewonnen voor een andere financiering van de sociale zekerheid ‘op basis van de consumptie’ (een deel van de inkomsten van de btw en accijnzen).

Over de eindeloopbaan is een consensus heel ver verwijderd. Niet de wettelijke pensioenleeftijd van 65 jaar is een discussiepunt en evenmin de wettelijke pensioenen ‘omdat die al veel lager zijn dan elders in Europa’, aldus de vakbonden. Maar het VBO-voorstel om het brugpensioen af te bouwen, krijgt een njet. Haaze: ‘Over jobzekerheid voor 50-plussers moeten we niet meer dromen, maar hun inkomenszekerheid moet blijven want dat is ook belangrijk voor de stabiliteit van de economie. Daarom moet het brugpensioen behouden worden.’

Bij het ACV vreest men dat het resultaat van het VBO-plan vooral zal zijn dat oudere werknemers die hun job verliezen, het nog alleen met een werkloosheidsuitkering moeten doen. ‘Het brugpensioen afschaffen, is geen antwoord op de lage activiteitsgraad van 55-plussers. Dan is het beter om te kijken hoe het ontslag van oudere werknemers kan worden vermeden en hoe ze gestimuleerd kunnen worden om langer te werken. Dat kan gaan van een doelgerichte lastenverlaging tot bijscholing en het aanpassen van de arbeidsvoorwaarden.’ Het ACV vindt dat brugpensioen na een loopbaan van 38 jaar mogelijk moet blijven en wil daarnaast rekening houden met de zwaarte van een beroep.

ABVV’er Verboven denkt in dezelfde richting. ‘Niet alleen de werkzaamheidsgraad, maar ook de werkbaarheidsgraad is belangrijk. Het VBO gebruikt ook in dit dossier te veel het kostenargument, terwijl werkgevers belang hebben bij gezonde, niet-gestresseerde en ervaren werknemers. We moeten naar de hele loopbaan en naar het soort werk kijken. Wie in de bouw werkt of altijd in de nachtploeg meedraait, is op 50 jaar versleten. Tussen 20 en 45 jaar werken veel mensen nu zo hard dat ze uitkijken naar het einde van hun loopbaan. En anders zet de werkgever hen wel aan de kant. Die evolutie moeten we absoluut keren. Ik denk dan aan het tijdskrediet, dat kan worden gecompenseerd door langer werken, vorming en opleiding, humanisering van de arbeid van oudere werknemers, financiële en fiscale stimuli om mensen langer aan het werk te houden, enzovoorts.’

Buiten schot bij al deze discussiepunten blijft overigens nog een ander groot spanningsveld. Dat wordt gecreëerd door de verschillen tussen de sociaal-economische realiteit in Vlaanderen, Wallonië en Brussel. Het is ook duidelijk aanwezig binnen de structuren van de vakbonden. Bij het ABVV deden de wrijvingen tussen de regionale afdelingen enkele maanden geleden toenmalig voorzitster De Vits zelfs overstappen naar de politiek.

Aan Vlaamse zijde is er weliswaar een zekere traditie van eigen werkgelegenheidsakkoorden die de Vlaamse regering om de twee jaar met vakbonden en werkgeversorganisaties sluit. En de nieuwe Waalse regering zal allicht voor het eerst overleggen met de sociale partners over een actualisering van het Toekomstcontract voor Wallonië. Maar die ‘aanvullende initiatieven’ waren in het verleden op zich reeds goed voor enkele serieuze aanvaringen binnen de vakbonden. Dat zal er allicht niet op beteren als bij de komende communautaire onderhandelingen de Vlaamse eis op tafel komt, om meer bevoegdheden voor een eigen werkgelegenheidsbeleid en delen van de sociale zekerheid te verwerven.

Door Patrick Martens

De afbouw van het brugpensioen stuit bij de vakbonden op een njet.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content