Soevereiniteit van de Franstalige provincie Québec is een van de issues bij de Canadese parlementsverkiezingen van 2 mei. Franstalige Noord-Amerikanen hebben de afgelopen decennia een effectieve strijd gevoerd voor het behoud van hun taal en slaagden erin de dominantie van het Engels in de tweetalige stad Montréal te doorbreken. Nederlandstaligen in Brussel kunnen er wellicht nog wat van opsteken.
De zon is doorgebroken boven Montréal. Het is de tweede helft van april, de thermometer komt nog nauwelijks boven het vriespunt, maar het einde van de lange Canadese winter met temperaturen tot 30 graden onder nul is in zicht. Veel Mon-tréalais zijn goedgeluimd, omdat het plaatselijke ijshockeyteam, Les Canadiens, goed presteert in de play-off van de Noord-Amerikaanse competitie NHL. Auto’s zijn versierd met vlaggetjes en cafés doen uitstekende zaken.
Straatdecoratie is er ook, bestaand uit kleurrijke politieke affiches. Het is verkiezingstijd in Canada, nadat de minderheidsregering van eerste minister Stephen Harper vorige maand het vertrouwen van het parlement verloor. De leider van de Conservatieve Partij hoopt de macht op 2 mei opnieuw te veroveren, maar ditmaal gesteund door een parlementaire meerderheid. Om die te behalen, heeft Harper de dreiging uit Québec ingezet in zijn campagne. Op een bijeenkomst in het stadje Yellowknife in het hoge noorden bracht hij de beide referenda over een mogelijke afscheiding van Québec in herinnering, die in 1980 en in 1995 de nationale eenheid in gevaar brachten. ‘We moeten een meerderheidsregering hebben’, zei hij. Hij citeerde de leider van het Bloc Québecois, de partij die op landelijk niveau het belang van de Franstaligen behartigt, die zei dat het dwarsbomen van een conservatieve meerderheid een eerste stap zou zijn op weg naar een nieuw referendum over de soevereiniteit van Québec.
De zeven miljoen Franstalige Canadezen, van wie het overgrote merendeel in de provincie Québec woont, vormen ruim een vijfde van de nationale bevolking en zijn een machtsfactor van betekenis. Lange tijd waren zij tweederangsburgers, vooral in de grootste stad van de provincie, Montréal, maar een serie maatregelen de afgelopen 50 jaar heeft dat ingrijpend veranderd.
In de jaren 1960 en 1970, toen het Québec economisch voor de wind ging, beleefde de provincie de Révolution Tranquille, een stille revolutie met als belangrijkste kenmerken de sterke afname van de invloed van de katholieke kerk en een groeiend bewustzijn van de Franse identiteit. Het resulteerde in een verkiezingsoverwinning voor de regionale Parti Québécois in 1976, en een jaar later ging het provinciale parlement akkoord met het – inmiddels fameuze – wetsartikel 101, bijgenaamd Charte de la Langue Française. Dat bepaalt dat Frans de enige officiële taal is van de provincie Québec. Het is de taal van de overheid, het bedrijfsleven en het onderwijs. Voor de agglomeratie van Montréal, waar begin jaren zeventig ruim 600.000 Engelstaligen woonden, werd geen uitzondering gemaakt.
De provincie voegde de daad bij het woord en voert sinds 1977 een actieve verfransingspolitiek. Direct zichtbaar waren de achthoekige stopborden met het woord ‘arrêt’ – in Wallonië en Frankrijk staat er gewoon ‘stop’ – en nieuwe verfranste straatnamen zoals Avenue Broadway en Rue University.
Frans werd verplicht bij gemeente-instanties, waar Engelstaligen meestal wel in hun eigen taal worden bediend, maar een plicht daartoe is er niet. Het werd eveneens de verplichte voertaal voor elk bedrijf met meer dan 50 werknemers. ‘Vroeger waren de directie en het hoger personeel bij de meeste bedrijven Engelstalig, sprak het lager personeel thuis Frans en verliep de bedrijfscommunicatie in het Engels, waardoor het voor Franstaligen veel moeilijker was carrière te maken. Dat is nu veranderd’, zegt Martin Bergeron van L’Office Québécoise de la Langue Française. Dat instituut ziet toe op de strikte naleving van de regels. Voor winkels geldt dat beschrijvingen van alle producten en de teksten in de etalage Frans moeten zijn. ‘Een winkel mag een vertaling geven, maar die moet wel significant kleiner zijn dan de Franse tekst. Burgers die op een wetsovertreding stuiten, kunnen bij ons een klacht indienen’, zegt Bergeron. ‘We waarschuwen het betreffende bedrijf, en in de meeste gevallen komen we er met een discussie uit, maar als een winkelier weigert zijn boodschap aan te passen, spelen we de zaak door naar de rechter. Die kan een boete opleggen van maximaal 20.000 dollar (15.000 euro). Past de winkelier zijn tekst dan nog niet aan, dan wordt het bedrag verdubbeld.’
Geregistreerde merken hoeven hun naam niet aan te passen. ‘Maar het wordt wel gewaardeerd’, zegt Bergeron. Hij is goed te spreken over Poulet Frit Kentucky, zoals Kentucky Fried Chicken zich in Québec noemt. ‘Het is in hun eigen belang, want een Franse naam is goed voor de omzet. Als bedrijf laat je zien dat je extra veel waardering hebt voor je clientèle.’ Sommige hamburgerketens serveren dan ook hambourgeois.
Het taalbureau, dat bij veel Engelstaligen bekendstaat als ‘de taalpolitie’, heeft zijn zetel centraal in Montréal, in een statig pand waar vroeger de School voor Schone Kunsten was gevestigd. Behalve naleving van de regels heeft de instelling tot taak neologismen te bedenken voor Engelse woorden, vaak informaticatermen. Pourriel is een recente vondst die al redelijk is ingeburgerd. Het staat voor ongewenste e-mails (spam) en is een samenvoeging van het eerdere neologisme courriel (e-mail) en het Franse woord pourri (verrot).
Volksverhuizing
Wetsartikel 101 en de nek-aan-nekrace bij het referendum van 1995, waarbij 50,6 procent van de kiezers tegen soevereiniteit stemde, bracht een bescheiden volksverhuizing teweeg bij de Engelstaligen. In de loop der jaren vertrokken zo’n 300.000 van hen naar de hoofdstad Ottawa of naar Toronto in de nabijgelegen provincie Ontario of verder weg. Ook het economische zwaartepunt verplaatste zich in die richting. Montréal was lange tijd het kloppend hart van de Canadese economie, inmiddels is dat Toronto.
Toch is de taalstrijd voor de Franstaligen nog niet ten einde. Het percentage Engelstaligen in Montréal mag dan zijn teruggedrongen, als gevolg van de groeiende groep allofonen (anderstaligen) in Montréal ligt het percentage Franstaligen in de stad alsnog maar net boven de 50 procent. Voorvechters van de Franse taal spreken dan ook van een gevecht van iedere dag. Een van de vooruitgeschoven pionnen daarin is Claudette Gariépy van de het Syndicat des Employé-e-s, een vakbond voor het personeel van de Université van Montréal.
‘Het is alarmerend hoeveel Engels er op de universiteit wordt gesproken,’ zegt ze, ’terwijl zij hun eigen universiteiten hebben. Hier is het Frans.’ Achter haar in het vakbondslokaal hangt een oorkonde van verdienste aan de muur, uitgereikt door L’Office de la Langue Française. Gariépy: ‘Zelfs de boodschap op de telefoonbeantwoorder is nu tweetalig. Je hoeft maar een moment niet op je hoede te zijn en het Engels duikt in het gat.’ Het gevaar is volgens haar dat het niveau van het Frans onder docenten ondermaats is. ‘Ze maken fouten, die de studenten vervolgens overnemen.’
De internationalisering van de universiteit is Gariépy een doorn in het oog. ‘Ze willen graag buitenlandse studenten, omdat ze die drie keer meer studiegeld kunnen vragen en omdat het bijdraagt aan de uitstraling van de universiteit, maar uiteindelijk gaat het ten koste van het Frans. Als organisaties als die van ons er niet zouden zijn, zou het Engels alles overnemen. We verzetten ons daartegen als duivels.’
Behalve de culturele en economische aantrekkingskracht van het Engels is het lage geboortecijfer van de Québécois een serieus struikelblok. Het is de prijs voor de tanende invloed van meneer pastoor, die gezinnen voor de stille revolutie toefluisterde dat gezinsuitbreiding allicht gewenst was. Québec doet daarom al jaren een beroep op nieuwe immigranten, zo’n 50.000 per jaar. ‘We voeren een selectief immigratiebeleid’, zegt Anne-Frédérique Laurence, woordvoerster van het ministerie van Immigratie. ‘Goede beheersing van het Frans is zeker niet het enige criterium, maar het is wel erg belangrijk.’
Radicaal onderwijsbeleid
De overheid is daarbij grotendeels kleurenblind. Voor niet-westerse allochtonen is het relatief eenvoudig om een verblijfsvergunning te bemachtigen, mits ze goede vooruitzichten hebben op werk – ze mogen de Canadese belastingbetaler niets kosten – en bovenal: op voorwaarde dat ze Frans spreken. Vooral immigranten uit voormalige Franse koloniën maken daardoor goede kansen. ‘Negen maanden na mijn aanvraag werd ik toegelaten, en intussen woon ik hier met vrouw en vier kinderen’, zegt de Kameroener Jean-Claude Njila, die drie jaar geleden naar Québec verhuisde. Zijn doctoraalstudie en vervolgopleiding deed hij in Frankrijk, maar eenmaal op de arbeidsmarkt had hij daar weinig succes. ‘Verder dan de beveiliging kwam ik daar niet’, zegt hij. In Canada vond hij wel meteen een interessante baan, als leraar op een Engelse school in Ottawa in de provincie Ontario. De Canadese hoofdstad ligt net over de grens met Québec, waar Njila woont. ‘Sommigen vinden dat de Franstaligen wat ver gaan met hun protectionistische maatregelen, maar ik begrijp ze wel’, zegt hij. ‘Het is erfgoed en een belangrijk deel van de identiteit. Als Kameroener ben ik ook wel wat gewend. Ons land is net als Canada tweetalig, maar dan met Frans als bovenliggende partij.’
Het enige punt waarop hij vindt dat de Franstaligen te ver gaan, is in het onderwijs. ‘Het is vrijwel onmogelijk, en zeker voor immigranten, om je kind naar een Engelse school te sturen. Dat mag alleen als beide ouders zelf naar een Engelse school zijn geweest voor 1977. Iedereen wil het beste voor zijn kind, en op een Engelse school hier leer je ook goed Frans. Ik vind dat je ouders keuzevrijheid moet geven.’
Linda Leith, voorzitter van de over-koepelende organisatie Quebec Community Groups Network, die de belangen van de Engelstalige gemeenschap behartigt, is het volledig met hem eens. ‘De radicalen binnen de Parti Québécois willen nu dezelfde regels instellen voor het onderwijs voor 18- en 19-jarigen. Ze zijn eropuit het Engelstalige onderwijs kapot te maken.’ Tientallen Engelse scholen in Québec moesten de afgelopen decennia sluiten door de maatregelen, aldus Leith. ‘Wij hebben veel geaccepteerd en we verzetten ons niet tegen wet 101. We zijn gewend geraakt aan Québec zoals het nu is, maar dit nieuwe voorstel is echt anglofobisch.’
De radicale Franstaligen willen volgens haar een Franse zeepbel creëren, afgesloten van de Engelstalige buitenwereld. ‘Maar of ze het nu willen of niet: ze hebben het Engels ook nodig. Het is de wereldtaal, daar kunnen wij ook niets aan doen. Ze proberen er een wedloop van te maken: wij tegen jullie. Maar wij zijn de vijand niet. Wij spreken vrijwel allemaal goed Frans en houden van die taal. Het percentage tweetaligen met Engels als eerste taal ligt aanzienlijk hoger dan Franstaligen.’
Er is volgens haar sprake van een mythe rond de Engelstaligen. ‘Ze vinden ons rijk en wij zouden tegen Québec zijn. Maar het is allang niet meer zo dat de Engelstaligen de beste banen hebben. Onder Engelsta-ligen heerst nu juist betrekkelijk veel armoede. Voor radicale Franstaligen zijn wij de ideale zondebok.’
door Olivier van Beemen in Montréal