Met zijn nieuwe boek ‘De troost van de filosofie’ oogst Alain de Botton zowel lovende als genadeloze kritiek. Een gesprek over toegankelijkheid, pessimisme en vervelende academici.

Filosofie bedrijven, eigenlijk is het zoiets als koken. ‘Je kunt heel wat doen met dezelfde ingrediënten’, zegt Alain de Botton. ‘Veel filosofie is een eindeloze herhaling van hetzelfde. Het gaat er dus om creatief te zijn. Bertrand Russell zei al: Alle filosofische werken zijn voetnoten bij Plato. Maar het kunnen natuurlijk goede voetnoten zijn.’

Bruikbare voetnoten, ook. Tenminste, dat is wat de nu dertigjarige auteur ons wil tonen in zijn nieuwe boek: De troost van de filosofie. Behalve drie romans over de liefde – die hem de bijnaam Doctor Love opleverden – schreef de Botton ook al het bekende Hoe Proust uw leven kan veranderen (1997): een erg vlot leesbaar boek waarin hij ons via een licht ironische zelfhulpinvalshoek een heldere blik bood in het universum van de auteur van Op zoek naar de verloren tijd. In zijn nieuwe boek doet hij min of meer hetzelfde met zes filosofen. Onder het motto: voor elke geseling des levens is er wel een filosoof die troost kan bieden. Te weten: impopulariteit (Socrates), geldzorgen (Epicurus), frustratie (Seneca), onmacht (Montaigne), liefdesverdriet (Schopenhauer) en moeilijkheden allerhande (Nietzsche).

De Botton houdt niet van nodeloze dikdoenerij. Hij vindt dat men zich op een toegankelijke manier dient uit te drukken. Daarin slaagt hij heel goed met De troost van de filosofie. Er is uiteraard de kritiek: filosofie dient niet om de mens te troosten, filosofie is verzet en contestatie. De Botton belazert dus de lezer. En hij ‘versimpelt’.

Zijn titel heeft hij overigens bij de zesde-eeuwse platonist Boethius gejat. ‘Een knipoog’, zegt de Botton. ‘Dat ik er verder zelf niet naar verwijs, komt doordat ik het een oninteressant boek vind. Goeie titel, dat wel. Ik heb eigenlijk het boek geschreven waarvan ik vind dat het achter zo’n titel moet schuilgaan.’

Alain de Botton: Die zes filosofen vormden mijn uitgangspunt. Ik lees ze allang en wilde meer tijd met hen doorbrengen. Het zijn allezes grote denkers, maar uitzonderingen in de filosofiegeschiedenis. Omdat ze geïnteresseerd zijn in ethiek, in het goede leven, in levenswijsheid – onderwerpen waar de meeste andere grote filosofen veel minder mee bezig zijn. Het zijn ietwat ongewone denkers en daarom zijn ze misschien ook zo populair. Bij het publiek tenminste, want Epicurus kun je bijvoorbeeld aan geen enkele Britse universiteit bestuderen. Er zit dus een polemisch kantje aan mijn boek, omdat ik zeg: laten we deze verwaarloosde traditie eens van naderbij bekijken.

En wat is er precies zo ’troostend’ aan hun werk?

De Botton: Ze hebben het allemaal over pijn, over moeilijkheden en over wijsheid. Wat is wijsheid? Wat kun je met je geest doen als je een probleem hebt? Dat is het algemene thema van mijn boek. De ene filosoof zegt dan: je moet het probleem proberen te begrijpen. De andere: je moet begrijpen dat je het probleem niet kunt begrijpen. Dat verschil is op zich al interessant. Nietzsche zegt bijvoorbeeld dat het probleem niet zal weggaan, maar dat er manieren zijn om het probleem te gebruiken.

Wilde u een ‘zelfhulpboek’ schrijven?

De Botton: Het woord ‘zelfhulpboek’ heeft een lichtjes onnozele bijklank gekregen. Meestal gaat het om ronduit optimistische werkjes met een roze cover die in een betuttelend toontje zijn geschreven. Daarmee wil ik vooral niet geassocieerd worden. In vergelijking met die typisch Amerikaanse, positieve boekjes is het mijne natuurlijk erg tongue in cheek. De zelfhulp zit er wel degelijk in, maar dan op de manier van Schopenhauer, bijvoorbeeld: hoe hij de lezer in een essay door de kwestie-zelfmoord heen kon schrijven – dat vind ik wel prettig. Ik zie het dus meer in die school. Ik hou van boeken die op de een of andere manier iets kunnen uitleggen, iets kunnen laten zien, iets interpreteren. Dat lees ik graag. Ik verwacht meer dan alleen maar afleiding.

Volgens uw critici zou met name Schopenhauer zich omdraaien in zijn graf. De lezer troost verstrekken zou wel de laatste van zijn zorgen zijn geweest.

De Botton: Daar ben ik het niet mee eens. Neem zijn boek Bespiegelingen over levenswijsheid. Dat staat boordevol aforismen waarin hij de lezer adviezen geeft over de manier waarop ze een wijs leven kunnen leiden. Het is echt als een soort handboek met adviezen voor de jongeman opgevat. Ik denk dat Schopenhauer een erg ‘praktisch’ filosoof was. Daarom was hij trouwens ook verbaasd dat zijn boeken zo weinig verkochten. Dat begreep hij niet, omdat hij vond dat hij duidelijk over alledaagse problemen schreef. In zijn latere, populaire werk althans, want De wereld als wil en voorstelling is natuurlijk een taaie en vrij technische kluif.

Maar is wat Schopenhauer zegt écht troostend in geval van bijvoorbeeld liefdesverdriet?

De Botton: Dat is de echte vraag. Hij mag dan wel gedacht hebben van wel, maar vinden wij dat ook? Het is volgens mij een kwestie van temperament. Vooral vrouwen vinden zijn theorieën erg beledigend: dat de liefde niet meer is dan een biologische manifestatie van de Wille zum Leben, bijvoorbeeld. Een donkere gedachte, maar ik hou daarvan, ik vind dat troostend. Voor mij hoeft pessimisme niet depressief te maken. Er is misschien te weinig pessimisme in de wereld. Als ik mij niet lekker voel en een vriend bel, wil ik niet dat hij begint over het zonnetje en hoe prettig het leven is. Dan wil ik dat hij zegt: yeah, life is shit. Het is een kwestie van smaak. Hoe wil men zijn troost? Wel, ik bij voorkeur aan de donkere kant.

Talloze medemensen zoeken tegenwoordig troostende woorden bij auteurs zoals de dalai lama en Deepak Chopra. Springt u niet een beetje op de trein van die spirituele revival?

De Botton: Nee. Ik neem aan dat mijn boek wellicht ook door die lezers zal worden gekocht, maar dan wacht hen een verrassing, want het is geen spiritueel boek: geen van de argumenten erin berust op geloof. Ik heb meer een cynische kronkel in mijn geest. (lacht) Sommige van mijn beste vrienden zijn religieus, maar zelf ben ik erg materialistisch: als we dood zijn, is het gedaan. Maar goed, het zou leuk zijn als mensen die normaal gesproken alleen maar spirituele boeken lezen, nu eens De troost van de filosofie vastpakken. Om de wereld eens anders te bekijken.

Terug naar de kritiek. U zou een complex onderwerp als filosofie te sterk versimpelen. U schrijft zelfs voor ‘het brede publiek’.

De Botton: Voor de gewone lezer, die ik zelf ook ben. Ik ben nieuwsgierig, maar weet niet alles over alles. Filosofie is volgens mij ook geen rocket science, hé. Laten we dus niet doen alsof dat wél zo is. Ik vroeg het onlangs aan een van mijn critici: leg mij dan eens uit waar ik de dingen heb versimpeld? Uiteindelijk ging hij akkoord en zei hij: je versimpelt misschien niet, maar er zijn veel dingen die je niet zegt. Natuurlijk heb ik niet alles gezegd, dat kan ook niet in essays van twintig bladzijden. Dus dat is een te gemakkelijke beschuldiging. En trouwens, wat moet er in godsnaam zo ingewikkeld zijn? Waarom mag ik niet schrijven: Nietzsche zei x, y en z? Als het dat is wat hij gezegd heeft? Ach, in onze cultuur heerst een te groot respect voor complexiteit.

Het is ook intellectuele watervrees natuurlijk. God verhoede dat iedereen kennis zou maken met de denkwereld van Nietzsche!

De Botton: Exact. Het is status anxiety: men wil zijn territorium bewaken. Dat zie je in alle disciplines. Een loodgieter heeft er ook alle belang bij dat de indruk ontstaat dat hij iets kan wat de rest van de wereld niet kan. Ik denk dat iemand met een gemiddelde intelligentie heel veel kan begrijpen. Hoeveel mensen mij niet hebben gezegd: een boek over filosofie, dat is niets voor mij! Ik heb dan de neiging om die impuls te frustreren, om te bewijzen dat het wél iets voor hen is.

U hebt het niet begrepen op het onderscheid tussen hoge en lage cultuur.

De Botton: Ik geloof niet in dat onderscheid, nee. Ik geloof dat dingen goed of slecht zijn. En de meeste grote kunstwerken hebben heel wat met die zogenaamde lage cultuur gemeen. Neem de muziek van Bach: die levendigheid, die dramatiek. Dat heeft veel gemeen met popmuziek. De romans van Tolstoj zijn ook heel aangrijpend, je voelt echt mee met de personages. In de twintigste eeuw is het geloof ontstaan dat wie iets in de hoge cultuur doet, niet meer moet bezig zijn met het boeien van de lezer. Dat je mag vergeten dat je eigenlijk aan entertainment doet. Terwijl alle kunst in zekere zin ook entertainment is. Neem Shakespeare, hij is totaal high én low, hij zou zich goed hebben gevoeld in een volkskroeg. Ik las onlangs een boek over Francis Bacon. Die zei ook dat hij met zijn schilderijen de mensen niet wilde vervelen, maar direct tot de essentie wilde doordringen. Ach, er is veel geheime arrogantie op dit vlak, veel onzekerheid. Ik heb aan de universiteit van Cambridge gestudeerd, daar heb ik bij wijze van spreken een stempel van goedkeuring gekregen. Maar het is me te vervelend. Ik wist toen ik afstudeerde: dit kan ik voor de rest van mijn leven doen. Maar ik heb besloten om een iets gevaarlijker bestaan te leiden. In plaats van een boek te schrijven over pakweg de relatie tussen het epicurisme en het christendom – wat een heel veilig onderwerp is – heb ik besloten mijn nek uit te steken.

U bent niet onder de indruk van het onderwijssysteem.

De Botton: Van het Britse alleszins helemaal niet. Mij heeft het in de steek gelaten. Ik was meestal verveeld en had geen inspirerende leraars. Zelfs veel van wat in Cambridge gebeurt, vind ik een verspilling van tijd en geld – het geld van de belastingbetaler. Veel academisch werk is echt navelstaren. Men is te veel bezig met de kleine vragen – dan heb ik het niet over de exacte wetenschappen, waar dat normaal is, maar over de menswetenschappen. Universiteiten zouden een schuiloord moeten zijn, ver weg van de commercie. Plekken waar de grote vragen des levens worden bestudeerd. Er is namelijk geen enkele andere plek waar dat nog kan. Ik geloof niet in te veel detailwerk. De complete manuscripten van Charles Dickens, die hebben we nu wel. En op de zoveelste studie over plavuizen in werk van Marcel Proust zit ik echt niet meer te wachten. Dat is een luxe die we ons niet kunnen veroorloven. Het leven is te kort en de middelen zijn te beperkt.

Dat is een pleidooi voor nuttigheid, bruikbaarheid.

De Botton: Jazeker. Niet in commercieel opzicht, maar wel omdat studenten meer van een academische opleiding verwachten dan ze nu krijgen.

Geldt dat ook voor de kunst? Mag of moet grote kunst niet ook volstrekt nutteloos kunnen zijn?

De Botton: Nee, want als het grote kunst is, heeft het ons iets te zeggen. Dat nut kan dus iets heel subtiels zijn. Een boek dat je iets laat zien dat je nog nooit gezien hebt, of je iets op een geheel nieuwe manier doet bekijken. Ik wil mij ook focussen op de vraag: waarom worden we zo aangetrokken door sommige kunstwerken? Wat doet het voor ons? Dat is een grote vraag, maar met een vulgaire dimensie. Vulgair, omdat je niet wordt verondersteld om die vraag te stellen. Als je wil weten hoeveel iets kost, kun je het je niet veroorloven. Als je moet vragen waarvoor kunst dient, weet je niet wat kunst is – dat soort van visie bestaat. Maar ik geloof er niet in. Met nut bedoel ik ook niet: lees mijn boek en u zult een betere manager worden.

‘Seneca voor managers’: het boek bestaat.

De Botton: Daar wil ik met De troost van de filosofie bewust de draak mee steken. Seneca is bruikbaar, maar vergeet die managers. Dat geldt ook voor Hoe Proust uw leven kan veranderen. Daarmee bedoel ik niet dat zijn werk een beter of gelukkiger mens van je kan maken. Maar wel, bijvoorbeeld: het zal je op een andere manier naar die lamp laten kijken. Het laat je nadenken over de manier waarop dat licht op die tafel valt. Op die manier kan Proust je leven veranderen. Dus ‘nut’, ja, maar het is complexer dan wat de meesten daaronder verstaan.

Is filosofie eigenlijk geen vorm van kunst?

De Botton: Dat hangt uiteraard van de filosoof af. Sommigen gebruiken dezelfde middelen als schrijvers: retoriek, op de emoties spelen… Iemand als Nietzsche staat bijvoorbeeld dichter bij de literatuur dan bij de wetenschap.

Wordt de filosofie ook niet steeds verder drooggelegd door de wetenschap? Is de mens goed of slecht? Waar komt ons moreel besef vandaan? Daarop zal de biologie straks de antwoorden kennen.

De Botton: Ja, dat zal wel waar zijn. Dat is een fascinerende vraag: wat gaat er met de filosofie gebeuren naarmate de wetenschap steeds meer vorderingen maakt? Filosofie heeft natuurlijk de basis voor de wetenschap gelegd. Maar die huidige ontwikkeling baart veel filosofen zorgen. Mijn persoonlijke visie is dat we hier wel uit komen als de filosofie terugkeert naar datgene waarin ze goed is: vragen over wijsheid. Aan de andere kant zullen er altijd grote theoretische vragen zijn waarvoor de wetenschap zich tot de filosofie moet wenden, ethische vragen over biotechnologie bijvoorbeeld. Daarvoor blijven filosofen, die getraind zijn om helder te denken, onmisbaar.

Nog even naar Seneca: wat hij over het Lot zegt, zegt de biologie ook: de natuur is amoreel.

De Botton: Precies. Er is geen plot. Dame Fortuna handelt volstrekt willekeurig. Om het seksistisch uit te drukken: het is een dom meisje, ze weet niet wat ze doet. Ze doodt je of ze laat je leven, er zit geen logica achter haar handelingen. We stoppen veel te veel betekenis in de dingen. Er is geen Groot Verhaal van je leven waarin alles een betekenis heeft. Wij zijn niet de hoofdrolspelers, al willen we het ons graag zo voorstellen. Ik zit hier en daarboven dondert het. Die dingen mogen we niet met elkaar verwarren. Die donder en ik worden door andere wetten bestuurd. Dat is ook wat de stoïcijnen zeggen: neem niet alles persoonlijk. Dat is ook wat de wetenschap ons leert: de wereld is vrij willekeurig. God zit niet daarboven in de hemel alles te regisseren. En dat kan een bevrijdende gedachte zijn. Beangstigend, maar bevrijdend.

Het gaat u momenteel voor de wind, maar morgen kan het gedaan zijn.

De Botton: Absoluut. Vier weken geleden is mijn vader gestorven. Een jonge, gezonde man van 65. Hartaanval en dood. Hij las graag Seneca en was zich ervan bewust dat dit soort dingen kunnen gebeuren. Als je beseft dat niets eeuwig duurt, leer je het leven meer te appreciëren.

En waar vindt u nu troost?

De Botton: Er zijn veel bronnen van troost. Dat hij een goed leven heeft gehad, dat hij snel gestorven is zonder lijdensweg, dat wij ons samen altijd goed hebben vermaakt, dat soort dingen. Het is natuurlijk pijnlijk, maar – en dat is een les van Seneca en Schopenhauer: het leven is heel vaak erg pijnlijk. Als je je leven voortdurend met je ideaalbeeld van het perfecte leven vergelijkt, zul je heel droef en boos worden. Je vindt niet de perfécte man of vrouw, je kunt je baan verliezen, je gaat dood… Maar het is allemaal niet zo uitzonderlijk.

En die gedachte helpt echt?

De Botton: Natuurlijk. Wat je vaak ziet, is dat mensen die een kind verliezen in een ongeval, een zelfhulpgroep beginnen. Zo komen ze erachter dat ze niet alleen zijn en dat is nuttig. Ik heb dat nu ook. Ik praat voortdurend met mensen over hoe vreselijk het is om iemand te verliezen. Deprimerende conversaties, maar eigenlijk heel erg bevrijdend. Nogmaals: pessimisme hoeft niet deprimerend te zijn.

De mens is trouwens niet gemaakt om gelukkig te zijn.

De Botton: Dat zegt de biologie ons ook: wij bestaan om te overleven en ons voort te planten. En daar komt heel wat narigheid bij kijken. Maar goed ook, want wie altijd goedgemutst is, heeft geen energie om iets te doen. Je kunt jezelf ook beter beschermen als je met donkere gedachten vertrouwd bent. Na de euforie komt de depressie, en omgekeerd. Wie zich daarvan bewust is, blijft tenminste realistisch.

Alain de Botton, ‘De troost van de filosofie’, Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 304 blz., 800 fr.

Joël De Ceulaer

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Expertise