Israël kwam vroeger altijd joden te kort om z’n bevolking op peil te houden. Nu ineens niet meer.
Het Israëlische ministerie van Binnenlandse Zaken zit met de handen in het haar. In verschillende derdewereldlanden, vooral in Zuid- en Oost-Azië, in Birma, India, China en een deel van Laos, maar ook in Afrika in Kenia, Nigeria en Togo , beroepen sommige etnische groepen zich op een joodse afkomst. Hun aantal wordt op minstens tien miljoen geschat.
Eigenlijk zou deze onverwachte ?aanvoer? van joden de Israëlische regering moeten verheugen, maar dat is niet het geval. Dat komt omdat de meeste van deze joden naar het land van hun oorsprong, Israël dus, willen emigreren. Vanaf zijn oprichting in 1948 heeft het piepkleine Hebreeuwse land temidden de vijandige oceaan van Arabieren, alle moeite gedaan om zoveel mogelijk joden uit de diaspora naar Israël te lokken. De komst van de joodse Russen in de voorbije negen jaar bezorgde Israël nog eens 800.000 nieuwe burgers. Zij werden als een geschenk uit de hemel beschouwd. Maar de Russische reserve raakt uitgeput en de overgrote meerderheid van de vijf miljoen joden in Amerika denkt er niet over in Israël te gaan wonen. De West-Europese joden al evenmin. En nu, met miljoenen nieuwe kandidaat-inwoners voor de deur, verkeren de autoriteiten in paniek.
De ambassades en consulaten in de derdewereldlanden weten geen raad meer met de aanvragen voor visa naar Israël en hebben dringend om instructies gevraagd uit Jeruzalem. De nieuwe Joden beweren dat ze deel uitmaken van volkeren die afstammen van de ?tien verloren stammen van Israël?. Immers, volgens de joodse traditie zijn er na de inname van Jeruzalem door Romeinse legioenen in het jaar 70, die het einde van de Hebreeuwse onafhankelijkheid inluidde en de verstrooiing van het joodse volk over de wereld slechts twee van de twaalf stammen overgebleven die oorspronkelijk in Israël woonden : Levi en Israël.
Binnenlandse Zaken heeft de ambassades opdracht gegeven om elke aanvraag van mensen die beweren dat ze jood zijn, heel nauwkeurig te onderzoeken. Dat is gebeurd, en het resultaat was dat maar heel weinig mensen hooguit enkele tientallen het afgelopen anderhalf jaar tussen Rangoon en Nairobi een visum hebben gekregen, en de jongste tijd zelfs niemand meer. Want, zo luidt het in Jeruzalem, ?als we één van die aanvragen goedkeuren, zal heel die volksstam immigratievisa komen eisen.?
DE NAIEVE RABBIJN
In het begin van de jaren negentig richtte rabbi Eliahu Avihayl een non-profitorganisatie op, Amishav genaamd, wat ?mijn volk keert terug naar huis? betekent. Het doel ervan is de teruggevonden telgen van de ?tien verloren stammen? naar Israël te halen. Avihayl is er al in geslaagd honderden leden van de Shin long-stam te laten overkomen. Deze stam leeft aan de Indo-Birmaanse grens en zou ongeveer drie miljoen mensen tellen. Rabbi Avihayl zou zeker z’n repatriëringswerk verder gezet hebben, had het ministerie er geen stokje voor gestoken. Maar de rabbi, die wel eens voor naïef versleten wordt, blijft vechten voor zijn ?vergeten joden?. Hij vroeg net 3.500 visa’s aan voor de Shin long. Hij voert aan dat ze al minstens dertig jaar alle wetten van het jodendom eerbiedigen : ze houden de sabbat, eten koosjer en besnijden de jongens.
Vanwaar deze plotselinge identificatie met het jodendom en met Israël, vooral in deze tijd ? Na de Zesdaagse Oorlog in juni ’67 genoot de staat Israël veel meer roem en bewondering in heel de wereld, maar toen ?ontdekte? geen enkele ?verloren stam?, in Birma of Nigeria plots z’n joodse oorsprong die, via de ?wet van de terugkeer?, elke jood automatisch het recht geeft om in Israël te komen wonen.
De verklaring is economisch. Begin jaren negentig kende Israël een economische boom zonder voorgaande. Terwijl de West-Europese landen onder druk van verlammende werkloosheidscijfers hun grenzen sloten voor gastarbeiders, kwam de joodse staat arbeidskrachten te kort en werd ineens een aantrekkingspool voor arbeiders uit de derde wereld en Oost- en Zuid-Europa. Nu zijn er, zonder de dertigduizend Palestijnen mee te tellen die elke dag in Israël komen werken, ongeveer 200.000 buitenlandse werknemers, waarvan de helft illegaal. Ze komen uit alle hoeken van de wereld : uit Polen, Rusland, Thailand, met een toeristenvisum dat drie maanden geldig is, en verdwijnen dan in de natuur.
Volgens het ministerie van Arbeid wonen er in Tel Aviv zo’n vijfduizend illegale Afrikanen. ’s Avonds hoor je in sommige straten van Tel Aviv-Zuid meer Swahili dan Hebreeuws. De ondergrondse gangen van het busstation, veranderen er ’s nachts in sinistere slaapzalen voor veel Afrikanen. ?Voor we naar hier kwamen, klonk Israël ons als muziek in de oren,? zegt een dertigjarige man uit Kenia in het Hebreeuws. ?Iedereen zei dat hier werk was. Nu zijn we ontgoocheld : we worden vaak als lastdieren behandeld. Zonder papieren vinden we geen werk, zelfs niet tijdelijk en als we dan toch werk hebben, krijgen we een hongerloon.? De Afrikanen willen, net als de Polen en de ex-Joegoslaven, om het even welk werk verrichten.
Tot nu doen de Israëlische vakbonden niets om buitenlandse werknemers te helpen, al zijn ze ?legaal?. De overheid is bezorgd, en wil het aantal gastarbeiders beperken. Uit vrees voor racisme, nu de economie achteruit gaat. In deze context komt het er voor de Israëlische diensten niet op aan of de kandidaat-immigranten uit de derde wereld joods zijn of niet. Hen binnenlaten, betekent het land overspoelen met honderdduizenden Aziatische en Afrikaanse werkzoekenden. ?Dat is om een catastrofe vragen,? heet het in Jeruzalem.
Victor Cygielman
Immigranten willen alle soorten werk doen.