Simone Susskind krijgt dit jaar de Burgerschapsprijs van de Stichting P&V. Portret van een vredesactiviste.
‘Nee, natuurlijk niet’, zegt ze. ‘Vrouwen zijn niet van nature vredelievend. Maar vrouwen zijn wel vaak de eerste slachtoffers van de oorlog. Vrouwen zijn moeders. Ze zullen ook eerder geneigd zijn een oplossing te zoeken. Ik geloof in preventieve diplomatie. Voor mij is het glas nooit halfleeg, maar altijd halfvol. Ik geloof dat de wereld zo slecht nog niet is en dat we in staat zijn dingen te veranderen.’
Ze praat met de gedrevenheid van een passionaria en ze zal het tijdens het gesprek een aantal keren herhalen: ze is geen kamergeleerde, ze is een vrouw van de actie. Ze wil bruggen slaan. In 1989, ten tijde van de eerste intifada, organiseerde de Joodse vredesactiviste Simone Susskind-Weinberger in Brussel de conferentie Give peace a chance: Women speak out – een ontmoeting tussen Palestijnse en Israëlische vrouwen. Het succes van de conferentie sterkte haar in de overtuiging dat vrede te belangrijk is om alleen aan mannen te worden overgelaten. Ook in conflictgebieden als ex-Joegoslavië en Cyprus probeerde ze vrouwen bij het vredesproces te betrekken. Voor haar jarenlange tomeloze inzet krijgt ze nu de Burgerschapsprijs van de Stichting P&V.
Dat engagement van haar. ‘Mijn ouders zijn beschadigd uit de Tweede Wereldoorlog gekomen. Hun halve familie is door de nazi’s uitgeroeid. Vooral mijn vader was erg getraumatiseerd: hoewel hij een diepgelovige, orthodoxe Jood was, heeft hij na de oorlog geen voet meer in een synagoge gezet. Hij wilde niet dat zijn kinderen nog risico zouden lopen, hij stuurde ze zelfs naar een katholieke school. We moesten vooral zo weinig mogelijk opvallen. Bij mij heeft dat averechts uitgepakt: ik ging mijn Joodse identiteit juist koesteren. En ik wilde mij engageren. Ik wilde niet aan de kant blijven staan.’
DWAZE MOEDERS
Ze studeerde sociologie aan de ULB (Université Libre de Bruxelles), en kwam daar in contact met de extreemlinkse studentenbeweging. De tijd van mei 68. ‘Ik was een overtuigde zionist, en zionisme was niet echt populair bij extreemlinks. Extreemlinks verdedigde, zeker na de Zesdaagse Oorlog in 1967 en de daaropvolgende Israëlische bezetting van de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever, de Palestijnse zaak. Maar dat was voor mij niet in strijd met mijn zionistische overtuiging. Ik was toen al van mening dat de toekomst van Israël alleen verzekerd kon worden als er ook een Palestijnse staat was. Ik heb mee de vereniging Israël-Palestina opgericht, waarin Joden, christenen en moslims samenwerkten. Dat was in die tijd allesbehalve vanzelfsprekend. Er waren weliswaar resoluties van de Verenigde Naties die de terugtrekking van Israël uit de bezette gebieden verordonneerden, maar de internationale publieke opinie erkende het zelfbeschikkingsrecht van de Palestijnen nog niet. En Israël wilde wel met Egypte, Jordanië en desnoods Syrië onderhandelen, maar niet met de Palestijnen.’
Ze werd ook lid van het Centre Communautaire Laïc Juif, opgericht door de atheïs-tische rabbijn David Susskind, waarmee ze later, in 1977, zou trouwen. ‘Het judaïsme is voor ons geen religie, maar een culturele identiteit, gebaseerd op een gemeenschappelijke geschiedenis, die we willen bewaren en doorgeven aan volgende generaties. Het is niet de religie die bepaalt of iemand Joods is. Het is niet de rabbijn die daarover oordeelt.’
Ten huize van het echtpaar Susskind werden vanaf 1978 de eerste discrete contacten gelegd tussen Israëli’s en vertegenwoor-digers van de PLO, de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie van Yasser Arafat. Het moest in het diepste geheim, want voor een aantal van hun Joodse vrienden stond dat gelijk met hoogverraad. En toch. ‘Er leek een begin van dialoog op gang te komen. Je zag het wederzijdse begrip groeien. Maar er was een lange weg te gaan: een soort processie van Echternach, stapje vooruit, twee stapjes achteruit. De tango van de vrede.’
Ze herinnert het zich als de dag van gisteren: in 1988, ten tijde van de eerste intifada, was ze te gast op een internationale conferentie van feministes in Jeruzalem. Een Joodse vrouw uit Argentinië die tijdens de militaire dictatuur in haar land drie zonen spoorloos had zien verdwijnen, nam het woord. ‘Ze vertelde, in heel eenvoudige bewoordingen, over de Dwaze Moeders van de Plaza de Mayo. Iedereen zat te huilen. Dat was een ongelooflijke catharsis. We vroegen ons af: als Argentijnse vrouwen erin slagen hun stem te laten horen, hoe bestaat het dan dat wij blijven zwijgen? Terwijl op luttele kilometers hier vandaan jongens die stenen gooien worden doodgeschoten.’
Vrouwen voor vrede, daar wilde Simone Susskind haar levenswerk van maken. Ze keerde terug naar Jeruzalem, reisde naar Ramallah, probeerde Israëlische en Palestijnse vrouwen warm te maken voor gezamenlijke actie. ‘Palestijnse feministes bijvoorbeeld hadden het over het syndroom van Algerije: tijdens de Algerijnse bevrijdingsoorlog hadden Algerijnse vrouwen schouder aan schouder gestaan met hun mannen, maar toen de onafhankelijkheid één keer een feit was, werden ze teruggestuurd naar hun keuken. Dát, zeiden de Palestijnse vrouwen, willen wij niet meemaken.’
In 1989 organiseerde ze in Brussel een bijeenkomst van veertig Is-raëlische en Palestijnse vrouwen. ‘Die gesprekken kwamen moeizaam op gang, tot een Palestijnse vrouw erin slaagde in tien minuten de stemming helemaal te doen omslaan. “Mijn familie”, zei ze, “komt uit Jafa, vlakbij Tel Aviv, en ik weet dat ik daar niet zal terugkeren. Maar jullie, Israëlische vrouwen, moeten weten dat jullie niet in Hebron zullen blijven. ” We hebben toen een verklaring opgesteld, die ik nog altijd beschouw als een mijlpaal in de geschiedenis van de vrouwenstrijd voor de vrede. In die verklaring werd de terugtrekking van Israël uit de bezette gebieden gevraagd en rechtstreekse onderhandelingen tussen Israël en de Palestijnen bepleit. We hebben toen echt een pioniersrol gespeeld, nog lang vóór de akkoorden van Oslo.’
GELIJKE KANSEN
Het fabeltje dat vrouwen niet kunnen netwerken, daar moet je bij Susskind niet mee aankomen. Ze begon in 1995 de niet-gouvernementele organisatie Actions in the Mediterranean en zette uitwisselingsprogramma’s op touw in het hele Middellandse Zeegebied. Israëlische en Palestijnse vrouwen gingen bij elkaar op bezoek. En dat model kreeg navolging. ‘Vrouwen uit ex-Joegoslavië waren geïnteresseerd in onze ervaringen. Als Palestijnse en Israëlische vrouwen met elkaar kunnen praten, waarom zouden Servische en Kroatische vrouwen dat dan niet kunnen?’
Toen in oktober 2000 de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties resolutie 1325 goedkeurde, die vrouwen een grotere rol toebedeelt in vredesprocessen, zag Susskind haar kans schoon om een en ander te institutionaliseren. Ze kon daarvoor rekenen op de steun van UNIFEM, het fonds voor vrouwen van de VN. Op een internationale conferentie in Istanbul werd een charter goedgekeurd dat leidde tot de oprichting van de International Womens’s Commission for a Just and Sustainable Palestinian-IsraelianPeace. Haar veelvuldige contacten met moslimvrouwen brachten Susskind ook in Iran. ‘Een uitzonderlijke ervaring. De situatie van vrouwen is daar heel bizar. Driekwart van de studenten aan de universiteit zijn meisjes en die halen vaak schitterende resultaten, maar als ze hun diploma hebben en trouwen telt dat allemaal niet meer mee. We hebben toen, met steun van Laurette Onkelinx (die in de regering-Verhofstadt I bevoegd was voor Gelijke Kansen, nvdr) Iraanse vrouwen naar België uitgenodigd en ze hier ook in contact gebracht met vrouwen van Marokkaanse afkomst. Dat leidde tot heel interessante confrontaties: het was in de periode dat het familierecht in Marokko net was gemoderniseerd. Iraanse vrouwen wisten daar helemaal niets van. We wilden laten zien dat zoiets ook in een islamitisch land mogelijk is, zonder daarom de hele islam overboord te gooien.’
Ze droomt van een nieuw project: tweetalige scholen in Brussel. Ze baseert zich daarvoor op een expe-riment in Israël. ‘In enkele basisschooltjes waar de helft van de leerlingen Joods en de helft van de leerlingen Palestijns is, worden de lessen gegeven door twee native speakers – zowel in het Hebreeuws als in het Arabisch dus. Elke leerkracht spreekt zijn eigen taal. De resultaten zijn verbluffend. Ik ben met de Franstalige minister van Onderwijs Marie Arena gaan praten om ook in Brussel zo’n pilootproject op te zetten. Ze had er wel oren naar, op voorwaarde dat ook de Vlaamse minister mee zou doen. Maar Frank Vandenbroucke was niet geïnteresseerd. Doodjammer. Opvoeding begint met het bij elkaar brengen van mensen. Als ik toch zie hoe het mijn eigen kinderen is vergaan: ze spreken beter Engels dan Nederlands. En ik begrijp dat de situatie aan de andere kant van de taalgrens nauwelijks beter is. We moeten ervoor zorgen dat de jongeren in België elkaar op zijn minst begrijpen. Als we daar nu eens evenveel energie in stopten als in de kwestie Brussel-Halle-Vilvoorde? Of neem de Erasmusprogramma’s voor uitwisseling tussen universiteiten. Studenten trekken voor zes maanden naar Valencia of Oxford, maar hoeveel Waalse studenten kiezen voor Gent of Antwerpen en hoeveel Vlaamse studenten voor Namen? Wederzijds begrip hoeft niet veel te kosten.’
DOOR PIET PIRYNS EN HUBERT VAN HUMBEECK/FOTO’s LIEVEN VAN ASSCHE