Beethovens Vijfde Symfonie is tweehonderd jaar oud. Het verhaal van een mislukte première die gelukkig werd goedgemaakt.
Op 22 december 1808, precies twee eeuwen geleden, klonken in een ijskoude Weense zaal voor het eerst vier noten op die de beroemdste muzikale opening aller tijden vormen: drie sollen en een mi-mol. Beethoven had toen meer dan vier jaar aan zijn Vijfde Symfonie zitten werken. Dat lag niet zozeer aan creatieve problemen, integendeel zelfs. De jaren die hij net achter de rug had, behoren tot zijn productiefste. Hij onderbrak het werk aan de symfonie voortdurend om aan andere composities te werken: de opera Fidelio, de Appasionata-pianosonate, het Vioolconcerto en het Vierde Pianoconcerto. Ook de Zesde Symfonie was klaar en werd dezelfde avond opgevoerd.
Een jaar vroeger, in het najaar van 1807, was de maestro gevraagd om centrale componist én artistiek adviseur te worden van een reeks liefhebbersconcerten. Het initia-tief bleek bijzonder succesrijk, ook omdat de kaartjes goedkoop waren. Dat kon omdat het orkest voor een groot deel uit (weliswaar behoorlijke) amateurs bestond, aangevuld met een aantal professionals. Beethoven slaagde erin degelijk werk op de affiche te krijgen, waaronder nogal wat van zijn eigen composities – al werd hem dat ook wel verweten.
Het was wel lastig werken voor een perfectionist als Beethoven, en bovendien deed hij het vrijwel gratis, in ruil voor wat vrijkaarten. Maar uiteindelijk werd hij beloond met de vervulling van een droom die hij sinds jaren koesterde: hij mocht op 22 december 1808 in het Theater an der Wien zijn eigen Akademie organiseren, met uitsluitend eigen werk op het programma.
RAMPZALIG
Het werd een mislukking. Stiekem houden we allemaal van verhalen over miskende genialiteit, maar dit was grotendeels Beethovens eigen schuld. Beethovenkenner Jan Caeyers, die aan een boek over de meester werkt dat in de loop van 2009 zal verschijnen, legt uit: ‘Onder meer door allerlei intriges had Beethoven vijf jaar lang geen groot concert met eigen muziek mogen geven. Het was dus alsof je een uitgehongerde voor een feesttafel zet. Hij programmeerde acht van zijn eigen werken of fragmenten, waaronder de openbare premières van het Vierde pianoconcerto en de Vijfde en Zesde Symfonie. Vier uur muziek, die hij afsloot met een speciaal gecomponeerde Koorfantasie, een apotheose met alle deelnemers op het podium.’ De voorbereidingen verliepen ook al niet schitterend. Omdat Antonio Salieri – dezelfde die later in een vlaag van waanzin zou beweren dat hij Mozart had vermoord – die avond in een andere Weense zaal concerteerde, waren er weinig goede beroepsmuzikanten voorhanden. De repetitietijd was zoals altijd erg kort geweest, en Beethoven had zich van zijn meest furieuze kant getoond. Ze hadden hem op een bepaald moment zelfs de zaal uit moeten slepen.
Zoveel muziek in een ijskoude zaal met zo weinig voorbereiding, dat moest wel foutgaan. De muzikanten zullen zich wel voortdurend in de handen geblazen hebben en speelden ronduit slecht. Ook Beet-hoven zelf, die soleerde in zijn pianoconcerto, bracht het er niet schitterend af. Deels kan dat te wijten zijn geweest aan een ontsteking aan een vinger, maar hoe dan ook was hij zijn carrière als solist aan het afsluiten. De sopraan had last van plankenkoorts. En misschien nog het ergste: aan het slot, tijdens de Koorfantasie, ging het orkest zo de mist in dat Beethoven de opvoering stillegde en opnieuw begon.
Geen wonder dat de reacties ondermaats bleven. Een luisteraar reageerde achteraf: ‘Van het goede te veel, en van het luide nog meer.’ De Vijfde zou tijdens Beethovens leven nooit tot zijn bekendste symfonieën worden gerekend, maar gelukkig voor hem zat bij een opvoering anderhalf jaar na de première de invloedrijke schrijver-criticus-componist E.T.A. Hoffmann in de zaal. Die beschreef de symfonie in de Allgemeine Musikalische Zeitung als volgt: ‘Schitterende stralen schieten door de diepe nacht van deze contreien, en we worden ons bewust van gigantische schaduwen die heen en weer wiegen, naar ons toe komen en alles in ons vernietigen behalve de pijn van het eindeloos verlangen – een verlangen waarin elke vreugde die tussen jubelende tonen oprees, daalt en wegzinkt.’
V VAN VICTORY
De Vijfde Symfonie wordt vaak samen met de Derde en de Negende als de meest revolutionaire beschreven. Voor de Derde, waarin Beethoven voor het eerst een krachtige eigen muzikale taal hanteert en die bovendien verband houdt met de Franse Revolutie, is die term evident. De titanische Negende met haar slotkoor verdient de beschrijving vanzelfsprekend. Maar wat maakt de Vijfde zo bijzonder? Om te beginnen de enorme kracht van het openingsmotief, dat blijft doorluiden in het hele werk en er één organisch geheel van maakt. De muziek roept voortdurend spanning, suspense en raadsel op door enorme crescendo’s en decrescendo’s, onverwachte passages zoals een heel korte solo voor de hobo in het eerste deel, of hernemingen die plots verrassende wendingen krijgen. Het beste voorbeeld is het glorieuze thema uit het scherzo in de derde beweging dat een derde keer terugkeert, maar dan uiterst zacht gespeeld, waarna het plots aanzwelt en uitbarst in de finale. Vandaag is het bijna onmogelijk om te beseffen hoe aangrijpend dit soort passages moet zijn geweest.
Maar dat beginmotief: ta-ta-ta dáá. Daar is evenveel inkt rond gevloeid als rond de glimlach van de Mona Lisa. ‘Het lot dat op de deur klopt’, zou Beethoven hebben gezegd. Waarschijnlijk een vals citaat van Beet-hovens ‘vriend’ Anton Felix Schindler, de man die met Beethovens biografie ongeveer even wild is omgesprongen als regisseur Milos Forman (of beter: scenarist Peter Shaffer) later met die van Amadeus. Schindler was nog erger, want hij heeft honderden pagina’s uit de conversatieboeken van de dove Beethoven gescheurd en zelfs na diens dood eigenhandig passages veranderd en bijgeschreven. Beet-hovens leerling Karl Czerny beweerde dan weer dat het motief volgens de maestro afkomstig zou zijn van de zang van de geelgors.
Dat de symfonie organisch is uitgebouwd uit het zaad van het beginmotief klopt. Dat verklaart ook waarom het door elke dirigent anders wordt gespeeld. Maar sommige musicologen gaan zo ver dat ze beweren het beginmotief letterlijk in elke beweging te kunnen terugvinden. Dat klopt min of meer voor de derde en een bijna bizarre herhaling in de vierde beweging, maar voor de tweede moet je het ver gaan zoeken. Ons lijkt het een stevig staaltje van hineininterpretieren.
Hoe dan ook heeft de Vijfde Symfonie haar rol als sterke ‘binnenkomer’ in de loop der jaren alleen maar versterkt gezien. Al snel na de première begon zich de traditie te vestigen dat nieuwe orkesten ze als eerste werk speelden, een traditie die tot vandaag in stand wordt gehouden. En natuurlijk is er het bekende feit dat de BBC Radio het tijdens de Tweede Wereldoorlog als begintune gebruikte. Kort-kort-kort-lang is het morseteken voor de letter ‘V’, van victory.
DUOCOMPOSITIE
Het openingsconcert in het Theater an der Wien had nog één bijzonderheid die van groter belang is dan ze lijkt: de symfonie die eerst werd opgevoerd en werd aangekondigd als de Vijfde, kennen we nu als de Zesde(Pastorale) en omgekeerd. Geen wonder, zegt Jan Caeyers: ‘Ze zijn immers zo sterk met elkaar verbonden dat je van een duocompositie kunt spreken. Aan de ene kant zijn er sterke gelijkenissen: ze starten allebei met een kort eerste deel dat begint met een viermatenmotto, waarin een basismotief zit dat verder wordt uitgewerkt. De lange laatste beweging is in beide gevallen een hymne die organisch uit de vorige delen is gegroeid.’
Maar even opvallend zijn de tegenstellingen, die zo duidelijk naar voren springen dat ze niet toevallig kunnen zijn. De Vijfde kent een stormachtige ontwikkeling en heeft een enorme drive; de Zesde kent weinig ontwikkeling, het is een verinnerlijking. Daardoor, zegt Caeyers, staan ze voor twee tegenovergestelde bewustzijnsvormen: die van verhevenheid en triomf aan de ene kant, die van schoonheid, lafenis en dank aan de andere. Of in andere termen: intellect tegenover spiritualiteit, stad tegenover platteland. Een tegenstelling waarvan we met veel overtuiging durven te stellen dat ze vandaag weer volop leeft in de samenleving.
DOOR PETER VANDEWEERDT