Puisten zijn van alle tijden en dat zal nog niet zo snel veranderen, maar de komst van de jazz, de jeans en de rock-‘n-roll heeft miljoenen tienerlevens overhoopgehaald. Over de invloed van Den Amerikaan, jong tuig met haar tot op de oren, en de geboorte van de jeugdcultuur.
Ze leefden eenvoudig en bescheiden, de Vlaamse jongeren in het begin van de fifties. Het woord tiener was nog niet uitgevonden en ze waren nog niet als probleemgroep ontdekt. Ze worstelden zich ongemerkt door hun puberteit en eisten weinig aandacht van hun ouders en de rest van de wereld. In huis hadden ze een onverwarmde, meestal met broers en zussen gedeelde slaapkamer met niet meer dan een bed, een nachtkastje en een stoel om hun kleren op te leggen. De hele zaak verlicht met een peertje van 25 watt, want in bed lezen mocht niet. De gezinsradio werd net als voor en tijdens de oorlog door vader bediend. Dat was geen probleem, want tienermuziek was nog niet uitgevonden.
De meisjes liepen in een plooirok met een zelfgebreide trui, de jongens droegen een hemd en das, gecombineerd met een korte broek of de onvermijdelijke golfbroek. Alles nog het liefst in onopvallend grijs en bruin. Tienermode? Niemand die erom vroeg. De zeldzame exemplaren die van dat profiel afweken, werden al gauw swingzazous genoemd.
Die vreemde naam was een overblijfsel van de prille jongerencultuur van voor de oorlog. De nazi’s gebruikten de term Swingjugend voor tieners die liever dansten op jazz in plaats van te marcheren met de Hitlerjugend. Toen de nazi’s in 1940 het bezoek aan dansgelegenheden verboden aan jongeren beneden de achttien, en in feestzalen het bordje Swing tanzen verboten werd opgehangen, ontstonden privédansfeestjes. Spotliedjes op de Wehrmacht en de nazi’s vrolijkten de fuiven op. En jazz natuurlijk. Die rijkeluiskinderen – langharige dandy’s en meisjes in lange broek – hadden geld genoeg om de eerste draagbare platenspelers te kopen.
Ook in Frankrijk ergerden zazous de nazi’s en hun kameraden van het Vichyregime. De zazous lieten hun haar groeien en luisterden naar Amerikaanse, entartete muziek. Toen de Verenigde Staten in de oorlog kwamen en Amerikaanse muziek absoluut verboden was, ontstonden Franse versies van de grote successen. St. Louis Blues werd La Tristesse de St. Louis, Tiger Rag werd La Rage du Tigre. De grote vedette van de Franse swing was de Zwitser Johnny Hess, met als grote hits Je suis swing en Ils sont zazous. Na de bevrijding deemsterde hij weg en werd hij, vanwege zijn succes tijdens de oorlog, zelfs van collaboratie beschuldigd.
De swingzazous ontdekten na de oorlog de minder toegankelijke bebopjazz en de intellectuele chansons in de kelders van St. Germain-des-Prés. Die trend bereikte ook de Antwerpse middenklassejongeren, en leidde tot een Europese versie van de Amerikaanse beatniks.
Muziek was telkens weer een hoeksteen van de jongerencultuur. Dat werd op een spectaculaire manier duidelijk toen in 1956 de rock-‘n-roll ook de amusementscultuur van de werkende klasse wereldwijd openbrak.
WEG MET DE JAZZ!
Dat succes was onverwacht. Zelfs de grote Amerikaanse platenmaatschappijen hadden aanvankelijk de trein gemist. Blanke jongeren keerden zich af van de kitscherige massaproducten en verkozen de zwarte muziek – toen nog zeer delicaat race music genoemd – boven Perry Como en Bing Crosby. In 1952 lanceerde Alan Freed, een lokale deejay uit Ohio, zijn radioshow onder de titel Moondog’s Rock-‘n’-Roll Party. Hij presenteerde zwarte rhythm & blues voor een gemengd publiek. Het succes was enorm. Op zijn concertavonden gingen zwarte en blanke jongeren samen op de vuist met de politie. De toon was gezet. De platen uit de shows van Freed kwamen in het hele land in de jukeboxen terecht. Zo bereikten ze ook het blanke publiek dat niet naar zwarte muziekstations luisterde. Bill Haley, een wat vadsige blanke dertiger, pepte zijn country & westernorkestje op met wat rhythm & blues, en enkele jaren later danste de hele wereld op zijn Rock around the Clock, de soundtrack van de film Blackboard Jungle. In de film probeert een leraar in een concentratieschool contact te krijgen met zijn leerlingen via zijn oude collectie jazzplaten. Maar de hangjongeren vertrappelen zijn schijfjes op de muziek van Bill Haley.
In de vroege dagen van de rock-‘n-roll zaten de kerk en de bioscoop nog vol. En dus maakte de filmindustrie een film over het succes van Bill Haley and his Comets. Tijdens de vertoningen dansten de jongeren op de bioscoopstoelen, voor ze – dat spreekt vanzelf – de zaal sloopten. De media zetten de incidenten dik in de verf, en de overheden in de steden en dorpen zagen de komst van de film met klamme handen tegemoet. In Nederland werd de film verboden of zonder geluid vertoond.
De Belgische jeugd bleef er opvallend nuchter bij. Wie ging kijken, zag een onschuldige film zonder seks- of geweldscènes, en onthield alleen de aanstekelijke songs. Nozems bleven voor de Vlaamse tieners vooral een intrigerend buitenlands verschijnsel, aangewakkerd door nieuwe vedetten. Het lijfelijke charisma dat Bill Haley miste, had Elvis Presley bij bakken, maar nadat zijn manager, Colonel Parker, hem voor een miljoenencontract aan RCA had verkocht, werd hij steeds meer zanger en steeds minder rocker.
De oude rockers verdwenen eind jaren vijftig van de scène. Bill Haley blééf zich herhalen. Chuck Berry belandde in de gevangenis omdat een veertienjarige Mexicaanse als prostituee in zijn club werkte. Jerry Lee Lewis werd na zijn schandaalhuwelijk met een dertienjarig meisje geboycot. Little Richard zag het licht en werd predikant. Buddy Holly kwam om bij een vliegtuigongeluk. Eddie Cochran verongelukte met de auto en Gene Vincent raakte zwaar verminkt. Opgebrand als een strovuurtje, zoals dat paste bij hun status, maar met een muntje in de jukebox zo weer tot leven gewekt.
In tegenstelling tot de swingzazous en de beatniks was het vooral de arbeidersjeugd die zich op rock-‘n-roll uitleefde. Rockers bleven lange tijd working class, net als de jukebox en de botsauto’s. Maar de Vlaamse tieners hadden ontdekt dat het leuk was om je eigen muziek te hebben die de anderen barbaars vonden. Ze veroverden dankzij de stijgende welvaart een eigen kamer, mét een transistorradio of draagbare grammofoon en Meuropmeubeltjes. De nozem was niet hun ideaal, maar een Texasbroek – het prehistorische woord voor een jeans – zagen sommigen wel zitten.
Met de rock-‘n-roll had de commercie de tieners als consument ontdekt. In plaats van vaders saaie partijkrant konden ze nu ook popbladen kopen met de hitparade en nieuws over de rockers en de andere vedetten. En dan maar hopen dat ouders of opvoeders hun laatste Juke Box niet in de stoof zouden gooien. Want volgens de kerkelijke overheid was dat blaadje niet meer dan platte commercie door het uitbuiten van het privéleven van ‘vedetten’, ‘armzalige asociale wezentjes gevangen in de publiciteit en slaaf van hun eigen mythe’.
Wie kan ze, Britney Spears nog aan toe, ongelijk geven?
BRON: KASPER DEMEULEMEESTER, TUSSEN TWEE WERELDEN: HOTSENDE, BOTSENDE, TRILLENDE JEUGD. ROCK’N ROLL, VLAANDEREN EN DE JAREN VIJFTIG.
DOOR MISJOE VERLEYEN