Het Hoger Beroepsonderwijs komt eraan. Die nieuwe opleiding richt zich tot jongeren die verder willen studeren, maar zich niet wagen aan het hoger onderwijs. Een gesprek met Vlaams minister van Onderwijs Frank Vandenbroucke.
‘We situeren het Hoger Beroepsonderwijs (HBO) tussen het secundair onderwijs en de professionele bachelors. Ik vind die tussenstap belangrijk’, zegt Frank Vandenbroucke (SP.A). ‘Veel jongeren vinden een professionele bacheloropleiding te hooggegrepen. Dat kan te maken hebben met hun vooropleiding of omdat ze voelen dat hun talenten elders liggen. Sommigen van hen willen echter wel verder studeren na het secundair onderwijs. Voor die groep moet je ook waardevolle opleidingen voorzien.’
‘Bovendien is er in onze samenleving veel vraag naar competenties die je niet kunt verwerven in een middelbareschoolopleiding, maar waarvoor je ook niet noodzakelijk een bachelor moet hebben gevolgd. In sectoren zoals de chemische industrie en de vliegtuigindustrie is er een grote vraag naar specifieke vaardigheden. Ook voor beroepen zoals werfleider of tandartsassistent bestaan vandaag geen opleidingen. Vandaar het idee om een onderwijsniveau – het Hoger Beroepsonderwijs – toe te voegen.’
Komt het er niet op neer dat de overheid het werk van het bedrijfsleven overneemt en opleidingen op maat van een specifiek bedrijf inricht?
VANDENBROUCKE: Ik denk niet dat we mensen kunnen afleveren die helemaal op maat van een bedrijf zijn opgeleid. Maar we mogen wel proberen dicht aan te sluiten bij de competenties die werkgevers vragen. Die willen niet alleen mensen die een techniek onder de knie hebben. Ze willen ook mensen die verantwoordelijkheidsgevoel, creativiteit, ploeggeest en leiderschapskwaliteiten aan de dag leggen. De idee dat je als onderwijs het slaafje bent van heel precieze vragen van bedrijven en dat je dus louter technisch opgeleide mensen moet afleveren, is fout.
Bovendien wil het HBO inspelen op vragen van bedrijfssectoren, niet op vragen van individuele bedrijven. Dat maakt een groot verschil uit. Een procestechnicus in de chemie kan aan de slag in heel de chemische industrie, niet enkel bij BASF of 3M. Maar ik vind wel dat de samenleving via scholen, centra voor volwassenenonderwijs (CVO) en hogescholen competenties mag helpen te ontwikkelen die mensen nodig hebben in bepaalde beroepen.
Hoe ziet dat HBO er praktisch uit?
VANDENBROUCKE: Eigenlijk bestaat het al gedeeltelijk. In het Beroepsonderwijs (BSO) bestaan bijvoorbeeld de vierde graden verpleegkunde en het technisch onderwijs (TSO) kent zevende jaren. De CVO’s hebben graduaten, het voormalige hoger onderwijs voor sociale promotie. Nieuw is dat ook hogescholen die opleidingen kunnen opzetten. Maar wat het nieuwe niveau is en hoe hoog we de lat leggen, dat moeten we nog omschrijven.. Maar ook hogescholen zullen zulke opleidingen kunnen opzetten. Dat bestaat voorlopig niet.
Het HBO is dus geen verlengstuk van het Beroepsonderwijs?
VANDENBROUCKE: Nee. We willen weliswaar de vierde graad verpleegkunde meenemen, maar voor het overige gaan we ervan uit dat iemand die nog geen diploma secundair onderwijs heeft behaald, niet in het HBO kan stappen. Na zes jaar beroepsonderwijs krijg je wel een getuigschrift, maar geen diploma. Vandaar dat bijvoorbeeld de zevende jaren van het TSO wel zouden worden opgenomen in het HBO, terwijl de zevende jaren van het BSO erbuiten vallen. Uiteraard kunnen leerlingen na het zevende jaar BSO wel instromen in het HBO, want dan hebben ze het secundair diploma behaald.
U wilt het nieuwe onderwijsniveau tegen 2009 operationeel hebben. Is dat realistisch?
VANDENBROUCKE: Tegen 2009 moet ik het regelgevende kader klaar hebben. Ik wil de spelregels bepalen. Dat zal dan geleidelijk worden ontwikkeld. Maar ik wil wel nu starten. Om het denkproces te stimuleren heb ik gezegd dat er dit schooljaar al voorstellen kunnen worden gedaan over welke opleidingen men zou willen aanbieden. Ik heb ook het bedrijfsleven en de non-profitsector een beetje uitgedaagd om na te denken over wat ze prioritair tot stand willen brengen.
Moeten de CVO’s en de scholen die al met zevende jaren bezig zijn hun opleidingen dan op een drafje omvormen om in die regelgeving te passen?
VANDENBROUCKE: Wie bij het HBO wil horen, zal aan een aantal voorwaarden moeten voldoen. Het is de bedoeling een commissie op te richten die de bestaande opleidingen doorlicht en kritisch toetst of ze het kwalificatieniveau halen. We verwachten dat de opleidingen duidelijk beantwoorden aan een vraag uit de maatschappij of het bedrijfsleven. Een deel van de opleiding moet zich op de werkvloer afspelen. De vereiste studie-inspanning moet worden uitgedrukt in studiepunten of credits. En we eisen ook een grote mate van flexibiliteit, zodat deeltijds studeren voor mensen die al werk hebben mogelijk is. Dat moet haalbaar zijn voor heel wat van de huidige opleidingen.
Is er een Europese accreditatie of erkenning voorzien?
VANDENBROUCKE: Nog niet. We moeten de kwaliteit van die opleidingen natuurlijk bewaken. Ze moeten beantwoorden aan het kwaliteitsniveau dat we zullen omschrijven voor het HBO. Het is alvast belangrijk dat we werken met een studiepuntensysteem. Zo’n creditsysteem wordt ook gebruikt voor de bachelors en de masters. Zo kun je makkelijker mensen toelaten om Europese uitwisselingen te doen en aan buitenlanders uit te leggen waar we mee bezig zijn.
Twee opleidingsniveaus, dus twee namen.
VANDENBROUCKE: In de huidige discussienota spreken we over een certificaat en een graduaat. Een certificaat vergt een studie-inspanning tussen 60 en 90 studiepunten. Die opleidingen nemen doorgaans een tot anderhalf jaar in beslag. Een graduaat zou gelijkstaan met 90 tot 120 studiepunten.
En iemand die vroeger een graduaat heeft behaald in een richting die intussen is omgevormd tot een bachelor? Wordt het diploma van zo iemand niet gedevalueerd?
VANDENBROUCKE: Iemand in dat geval weet dat hij eigenlijk is gelijkgesteld met een professionele bachelor. Dat soort spanningen heb je altijd. Anderzijds zijn er mensen in de CVO’s die ontevreden zijn, omdat ze hadden verwacht dat hun graduaten professionele bachelors zouden worden. Nochtans is er nooit gezegd dat alle vroegere graduaten de omvorming naar een bachelor zouden maken.
Is er een regeling voorzien rond het inschrijvingsgeld?
VANDENBROUCKE: Voor het studiegeld gaan we in deze fase de regels toepassen die gelden in de instelling die het onderwijs organiseert. In de secundaire scholen betaal je geen inschrijvingsgeld, maar je moet natuurlijk wel allerlei materiaal aankopen. In het volwassenenonderwijs is er een eigen regime van inschrijvingsgelden. In het hoger onderwijs heb je nog een ander regime. Dat blijft zo.
Dan creëert u toch een grote ongelijkheid?
VANDENBROUCKE: De bestaande verschillen blijven inderdaad behouden, maar het is het eenvoudigste om zo te starten. Een belangrijke ongelijkheid is dat een student aan een hogeschool een studietoelage kan krijgen, terwijl een student in het HBO volgens onze huidige decreten niet in aanmerking komt voor een beurs. Tenzij het gaat om een vierde graad verpleegkunde. Daar heb ik niet onmiddellijk een oplossing voor. We gaan de hervorming op gang brengen en we zullen dan de komende jaren wel een oplossing zoeken voor de resterende problemen. Dat is ook niet onoverkomelijk. Er ontstaat zeker geen onaanvaardbare ongelijkheid in de studiegelden.
Stel dat er twee opleidingen zijn die uitzicht geven op een certificaat. De ene opleiding wordt georganiseerd door het secundair onderwijs, de andere door een hoge- school. Dan is de ene gratis en kost de andere 500 euro per jaar?
VANDENBROUCKE: Hogescholen zullen om te beginnen geen HBO-opleidingen kunnen inrichten voor het behalen van een certificaat, wel de CVO’s. Dat maakt voor je vraag echter geen verschil, want ook in een CVO moet je inschrijvingsgeld betalen. Ik denk dat de vraag naar eenvormigheid zich op termijn zeker zal stellen.
Dan gaat u de financiering achteraf regelen met een apart decreet?
VANDENBROUCKE: Ja, maar dat laatste is dus zeker niet voor morgen. Het is zo ingewikkeld omdat je opleidingen met heel verschillende achtergronden bij elkaar brengt. Maar ik vind het belangrijk dat we eerst in de praktijk vooruitgaan.