In Leuven dachten internationale specialisten vorige week na over alternatieve sancties als dé trend in het strafbeleid. Een gesprek met twee Belgen die zich daarmee bezig houden.

In andere landen worden ze al veel langer toegepast, maar België voorziet de mogelijkheid van alternatieve straffen pas sinds de wet van 10 februari 1994. In de plaats van de klassieke geldboete of gevangenisstraf, krijgt de veroordeelde werk- of leerstraffen opgelegd : gemeenschapsdienst of educatieve opleiding. ?Slachtoffer in Beeld? is zo’n leerstraf. Deze cursus wordt gegeven door de afdeling Slachtofferhulp van het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, een organisatie die al langer dan tien jaar werkt met en voor slachtoffers van misdrijven, in samenwerking met het ministerie van Justitie.

Nicole Schoofs, criminologe en coördinator van Slachtoffer in Beeld : ?Wij zijn wel een slachtofferhulporganisatie, maar dit project werkt niet met de slachtoffers zelf. Het richt zich op daders van misdrijven. Wij verlenen hen geen hulp, maar vorming die in de eerste plaats de slachtoffers ten goede komt, en henzelf ook. Het uiteindelijke doel is de houding van daders te veranderen om zo verder kwaad voorkomen. We proberen hun houding om te buigen zodat ze geen delinquente carrière uitbouwen. Het blijkt uit onderzoek dat slachtoffers systematisch geweerd worden in de belevingswereld van daders. De dader ontkent zelfs op alle mogelijke manieren dat er slachtoffers zijn, door dingen te zeggen als : Er was toch niemand thuis tijdens die inbraak ? Hoe kunnen er dan slachtoffers zijn ? Of : Het is toch niet bewezen dat zijn neus scheef staat sinds ik hem heb geslagen ? Misschien was dat voor die tijd ook al zo. Of : Hij heeft het zelf uitgelokt. Of : De maatschappij heeft mij zo gemaakt. Argumenten hebben ze genoeg. Als je geen slaag wil krijgen, moet je niet naar dat café gaan. Iedereen weet dat daar geregeld gevochten wordt. Of : Er wordt in die buurt veel gestolen, ik ben niet de enige. Zij minimaliseren hun schuld, wijzen elk persoonlijk aandeel af voor het lijden van anderen, ontkennen de schadelijke gevolgen van hun daden.?

Gebruiken ze die verontschuldigingen niet achteraf, om hun handelingen goed te praten ?

NICOLE SCHOOFS : Het is veeleer omgekeerd. Volgens onderzoekers heeft het proces van het goedpraten zich vooraf afgespeeld, waardoor crimineel gedrag mogelijk wordt. Wij willen hen bewust maken van de tactieken die ze hanteren en wat er de gevolgen van zijn. Het slachtoffer wordt al te vaak buitenspel gezet. Bij een aangifte worden slachtoffers of nabestaanden niet ernstig genomen, en in de hele strafrechtsprocedure krijgt het slachtoffer slecht een marginale plaats. Ons leerproject wil zelfs in de strafuitvoering het slachtoffer weer in beeld brengen. Wij leggen de verantwoordelijkheid terug bij de dader, geven hem inzicht in wat een slachtoffer allemaal meemaakt aan onmacht, woede, angst, schuldgevoelens, schaamte…

Hoe doen jullie dat ?

SCHOOFS : Wij organiseren Slachtoffer in Beeld in alle gerechtelijke arrondissementen van Vlaanderen. De cursus duurt dertig uur en wordt afgewerkt binnen de drie tot zes weken, op zes avonden en twee volle zaterdagen. Binnen hun vrije tijd dus. Wij werken in groepjes van zes tot acht deelnemers, doorgaans jongvolwassenen van 18 tot 25, al zit er soms een ouder iemand tussen. Het is altijd een zeer gevarieerd gezelschap wat betreft leeftijd, delicten, opleidingsniveau.

Wie komt in aanmerking voor de cursus en wie niet ?

SCHOOFS : Jongvolwassenen die zich schuldig hebben gemaakt aan strafbare feiten met een aanwijsbaar slachtoffer. Dat is een brede waaier van misdrijven : vandalisme, diefstal, geweldpleging. Wie niet in aanmerking komt voor ons leerproject, zijn zware drugsgebruikers, pyromanen en plegers van zedenmisdrijven of relationeel geweld. Deze laatste categorieën kunnen zich moeilijker verplaatsen in andermans situatie en leed omdat er gewoonlijk te veel persoonlijke problematiek aanwezig is. Bovendien moeten ze meestal individueel behandeld en begeleid worden.

Wie geeft die cursus en hoe ?

SCHOOFS : Het leerproject wordt begeleid door een criminologe en een maatschappelijke assistente. Ook externe deskundigen komen lesgeven. Een advocaat, een rijkswachter of politieagent, en een hulpverlener van een Centrum voor Hulp aan Slachtoffers vertellen over hun ervaringen met slachtoffers, de opvang die ze nodig hebben, wat ze ervaren. Iemand die betrapt wordt nadat hij een madammeke heeft overvallen en haar handtas afpakte, denkt in eerste instantie enkel aan de materiële schade. Hoeveel heb ik van haar gestolen en hoeveel moet ik haar terug betalen ? Er wordt voorbij gegaan aan de andere gevolgen, de immateriële schade, die veel uitgebreider is. Te beginnen bij hun ouders, hun partners… Daders worden stil als je hen daarop wijst, daar hadden ze niet eens aan gedacht. En dan dat arme mens dat de straat niet meer op durft ; haar vriendinnen worden ook wantrouwig en bang. Dat gevoel van onveiligheid is ook schade. De samenleving is ook slachtoffer, het verlies van het gevoel van veiligheid vermindert de kwaliteit van het leven.

De mensen die de cursus geven, confronteren de cursisten met de emoties van slachtoffers aan de hand van krantenknipsels en videomateriaal. Een eigen slachtofferervaring, die ze meestal hebben, is dé aangewezen stap naar inleving in een ander. En als ze die niet hebben, kennen ze wel iemand in hun onmiddellijke omgeving die dat wel heeft. Op het eind van de cursus schrijven ze een brief naar hun slachtoffer om zich te verontschuldigen. Zij beslissen zelf of ze die brief ook echt versturen.

En zijn de slachtoffers blij met zulke brieven, en met jullie opleiding in het algemeen ?

SCHOOFS : Daders denken dat slachtoffers vooral uit zijn op wraak. Maar meestal zijn die veel milder voor de dader, wat niet betekent dat ze hem alles zomaar vergeven. Aanvankelijk reageren slachtoffers vaak erg emotioneel. Na verloop van tijd willen ze niet zo zeer vergelding als wel het herstel van de schade, zowel materieel als immaterieel, en voorts willen ze de zekerheid dat de dader niet meer zal herbeginnen, ook niet tegenover anderen. Ze willen vooral erkenning van hun slachtofferschap, niet alleen van hun vrienden en kennissen, maar van de maatschappij, en van de daders in het bijzonder. Het stelt hen gerust dat wij daaraan werken, dat wij hun standpunt duidelijk maken. Ze voelen zich niet langer buitenstaanders en weten ons leerproject naar waarde te schatten.

Is een alternatieve sanctie ook niet een aangewezen middel om de overbevolking in de gevangenissen te bestrijden ? In de Belgische gevangenissen bedraagt die overbevolking meer dan vijftig procent.

SCHOOFS : En daardoor worden kortgestraften vaak eerder buitengezet om plaats te ruimen voor de volgende. Die overbevolking is onder andere het gevolg van het vergroten van de pakkans en het langer worden van de uitgesproken straffen. Maar een hoge detentiegraad betekent niet automatisch een vermindering van de criminaliteit. Daar zijn de Verenigde Staten het beste voorbeeld van.

Vrijheidsberoving in de gevangenis is slechts één van de mogelijke reacties op criminaliteit. Waarom straffen we een misdadiger ? Eerst en vooral als een vergelding, een uiting van verontwaardiging van de samenleving, een manier om leed toe te brengen aan wie zelf leed berokkend heeft. Anderzijds bestraffen we als een vorm van preventie om de dader en andere potentiële daders af te schrikken. Wie meer en langere straffen vraagt, overschat het afschrikkend effect van een vrijheidsberoving. Dat werkt niet bij jongeren, vooral op hen maakt het weinig indruk.

Kent u het nut van alternatieve straffen ?

SCHOOFS : Wij gaven onze eerste cursus Slachtoffer in Beeld in april ’96. Op langere termijn kunnen we daar dus niets over zeggen. Er zijn tot nu toe elf cursussen geweest, met in totaal 75 mensen. Tot nu toe hadden we nog maar vier meisjes in de cursus, en dat is een goede weergave van de werkelijkheid : er zijn ook weinig vrouwen in de gevangenis. Maar voor resultaten kan ik alleen steunen op een studie in Nederland waar alternatieve sancties al veel langer worden toegepast , en die wijst in een positieve richting. Na een alternatieve sanctie is de kans op hervallen in vergelijking met een gevangensstraf binnen de eerste vijf jaar kleiner. Na verloop van tijd wordt die recidive-kans even groot. Een alternatieve sanctie is dus minstens even effectief.

In een oriëntatienota van juni ’96 schreef justitieminister Stefaan De Clerck hoeveel het gevangeniswezen kost : 7,8 miljard frank, bijna een kwart van begroting voor justitie.

SCHOOFS : Dat geld gaat vooral naar salarissen van het personeel. De dagprijs voor één gevangene bedraagt 2.680 frank. Alternatieve straffen zijn in ieder geval goedkoper, en in sommige landen moeten daders ook zelf financieel bijdragen voor een alternatieve straf.

In diezelfde nota van de minister staat dat hoofdzakelijk mannen tussen 18 en 35 jaar de Belgische gevangenissen bevolken. Eén derde van de achtduizendkoppige gevangenispopulatie is jonger dan 25. Ze zitten vooral voor vermogensdelicten als diefstal en heling. Dat is precies jullie doelgroep.

SCHOOFS : Mensen opsluiten is symptoombestrijding, het lost de problemen niet op. Bovendien is dat medicijn vaak erger dan de kwaal. Over gedragsverbetering in de gevangenis moeten we ons geen illlusies maken. De korte gevangenisstraffen waartoe ze doorgaans werden vooroordeeld, zijn bovendien zeer ondoelmatig. In minder dan zes maanden kun je geen begeleidingsplan uitwerken. Maar in dat tijdsbestek komen er wel allerhande negatieve mechanismen op gang. Familierelaties worden verstoord, de gevangene raakt zijn werk kwijt omdat hij onwettig afwezig is, en hij wordt ook nog eens sociaal gestigmatiseerd.

Heerst er in onze samenleving niet een zeer ongunstig klimaat voor alternatieve sancties ? De tolerantie wordt teruggeschroefd, het autoritair denken neemt toe. De doodstraf wordt opnieuw geëist.

SCHOOFS : De publieke opinie stelt zich vaak repressiever op dan de slachtoffers zelf. Maar ook bij het publiek heerst de opvatting dat een opsluiting meer negatieve dan positieve gevolgen meebrengt.?

Christian Maes, advocaat-generaal bij het Hof van Beroep in Gent, één van de adjuncten van de procureur-generaal, is al lang overtuigd van het nut van alternatieve straffen. Hij is voorzitter van de voogdijraad en hoofd van de Dienst Alternatieve Sancties, die onlangs zijn tienjarig bestaan vierde. Maes ijverde al die tijd voor alternatieve sancties voor minderjarigen.

CHRISTIAN MAES : Er moest een alternatief komen voor de plaatsing van minderjarigen in gesloten instellingen. Jongeren horen daar niet thuis. In instellingen komen ze pas echt in contact met negatieve elementen, nog erger dan zijzelf. Ik ken jongeren die in een instelling benden vormden, of die afspraakjes maakten voor als ze weer vrij komen, of die daar voor het eerst contact kregen met drugs… Veel jongeren zitten daar voor zware misdrijven, en dat is echt te mijden gezelschap.

Voor welke feiten wordt een jongere naar een gesloten instelling gestuurd ?

MAES : Alles waarvoor volwassenen strafbaar zijn. Verkrachting, diefstal met geweld, brandstichting, noem maar op. De laatste ook voor steaming, de nieuwe trend : met drie, vier man iemand in elkaar slaan voor vijfhonderd frank. Dat zijn gastjes van twaalf, dertien jaar. Meisjes worden naar Beernem gestuurd, jongens onder andere naar Ruiselede of naar Mol : niet zo zeer om te zien hoe het nu verder moest met hun opvoeding, maar als leedtoevoeging aan wie leed berokkende. Kwaad met kwaad vergelden. Maar wraak is toch geen goede basis voor een beschaafde maatschappij ?

U werkt al jaren met minderjarigen. Stelt u een toename vast in de jeugdcriminaliteit ?

MAES : Nee. Het enige verschil ligt erin dat ze er op jongere leeftijd aan beginnen, dikwijls al op hun elf jaar, nauwelijks de lagere school ontgroeid. We zien in de loop der jaren een golfbeweging : dan meer jeugdcriminaliteit, dan weer minder. Globaal blijft het gelijk, en is er geen reden tot ongerustheid. Ik vraag me oprecht af waar de de angst- en onlustgevoelens van de bevolking op gebaseerd zijn.

Is er een evolutie in hoe er met de jongeren wordt omgesprongen ?

MAES : In het jeugdbeschermingsrecht was altijd niet zo zeer de daad van belang als wel de dader. Voor de daad is de jongere zogezegd niet verantwoordelijk omdat hij minderjarig was. In het jeugdrecht bestaan geen misdrijven, maar wel wat het jargon fijntjes omschrijft als ?als misdrijf omschreven feiten?. Men kon geen straffen uitspreken tegen iemand die niet aansprakelijk was voor zijn daden. Men nam ?maatregelen? die erin bestonden de minderjarige gedurende maanden of jaren in een gesloten instelling te plaatsen.

Sinds de wet op de jeugdbescherming van 1965 werd in het jeugdrecht vooral het medisch model toegepast : men zou de jongere genezen en heropvoeden. De eerste fase van alternatieve sancties van de jaren zestig bestond vooral uit hulpverlening en therapie, zoals dat in de tijdsgeest paste. Maar sinds ’94 houdt de jeugdrechter zich enkel met straffen bezig, niet meer met hulpverlening. En dat vind ik ronduit negatief. Er is geen link meer tussen straf en hulp. Als je alles strafrechterlijk oplost, is het de gemeenschap die de normen stelt : dit mag, dat niet. Volgens mij moet er een straf zijn, als een herinnering aan die norm. Anders krijg je binnen de kortste keren een willekeurige maatschappij. Maar een straf alleen is niet genoeg. Hulpverlening, therapie, bijschaven van de jongere moet ook gebeuren.

Als een jongere toch gestraft wordt, is hij dus wel aansprakelijk voor zijn daden ?

MAES : Als je emancipatorisch denkt over minderjarigen, kan je hen niet bestempelen als onmondig en onverantwoordelijk. Dat is hypocriet. Jongeren hébben ook een verantwoordelijkheid. Vanaf een jaar of twaalf weet een kind best wat mag en niet mag. In de VS gaan nu zelfs stemmen op om jongeren vanaf die leeftijd voor de rechter ter verantwoording te roepen en strafbaar te stellen. Ik ben voorstander van alternatieve sancties : de jongeren in hun eigen milieu laten, en hen toch straffen door hen tussen 20 en 240 uur onbetaalde dienstverlening op te leggen. In hun vrije tijd, hun weekends en vakanties moeten ze werk presteren ten bate van de gemeenschap. In openbare diensten, in de non-profitsector, een dierenasiel of een jeugdherberg komen ze tenminste in contact met positieve elementen van de maatschappij en voelen ze zich ook nuttig. Hun zelfbeeld verbetert, terwijl dat in een gesloten instellingen slechts kan verslechteren. Na het uitvoeren van hun straf blijven sommigen van onze minderjarigen zelfs uit vrije wil werken in, bijvoorbeeld, de keuken van een bejaardentehuis. Ze beseffen de zin ervan, ze beleven er zelfs plezier aan.

Is dat dan nog een straf ?

MAES : De media zijn geneigd alternatieve sancties te bagatelliseren en belachelijk te maken, waardoor zowel de publieke opinie als de rechters beïnvloed worden en ze niet beschouwen als volwaardige straf. Rechters hebben altijd geleerd dat er twéé middelen zijn om criminaliteit te lijf te gaan : opsluiten of geldboetes. Bij minderjarigen dus opsluiten in een instelling. Maar magistraten en de publieke opinie moeten gemeenschapsdienst zien als een waardig alternatief voor een geldboete of opsluiting. Ik bepleit alleen alternatieve sancties voor dermate ernstige feiten waarvoor de minderjarige anders zeker naar een gesloten instelling zou gaan. Niet als een zomaar bijkomend strafje voor kleine stadscriminaliteit. Wat de jongeren moeten doen, is een wérkelijke straf. Het werk dat ze leveren, moet een graad van serieux hebben. Niet zomaar wat grassprietjes uittrekken, maar bijvoorbeeld schilderen in openbare gebouwen, aardappelen schillen of afwassen in een ziekenhuiskeuken… Dat zijn ook vrijheidsbeperkende straffen, geen pleziertjes. Jongeren van minder dan achttien gaan doorgaans nog naar school, of ze hebben een leercontract en werken al deeltijds. Als je dan je schaarse vrije tijd moet opofferen aan arbeid waar je geen cent aan verdient, is dat een straf.

Krijgen jongeren de keuze tussen een verblijf in een instelling en een alternatieve sanctie ?

MAES : Ze stemmen in met een alternatieve straf. Anders is het dwangarbeid, en dat is in strijd met rechten van de mens. Er zijn jongeren die verkiezen om naar een instelling te gaan, omdat ze daar minder moeten werken en tijdens het weekend kunnen voetballen. En er zijn er die een alternatieve straf kregen en achteraf zeggen : had ik het geweten, dan was ik liever naar Ruiselede of naar Mol gegaan.

Hoe vaak spreekt de jeugdrechter alternatieve sancties uit ?

MAES : Daar heb ik geen kijk op. In het arrondissement Gent plaatsten we één derde minder in Ruiselede sinds we alternatieve straffen invoerden. En er bestaan goede initiatieven als Elegast in Antwerpen en Bas ! in Brussel. Deze begeleidingsdiensten voor minderjarigen organiseren samen met de jeugdbrigade alternatieve sancties, met zeer goede resultaten tot gevolg.

Het probleem is altijd hetzelfde : geld. Enkel jeugdrechters die over personeel beschikken om deze maatregel te organiseren en te begeleiden, kunnen gemeenschapsdienst opleggen. Een maatschappelijk assistent moet de jongere opvolgen en begeleiden. Elk misdrijf heeft een onderliggend probleem, of het nu sociaal, fysiek of psychologisch is. Voor dat aspect moet er zeker aandacht zijn. Maar dat is hulpverlening en valt niet onder justitie, maar onder de gemeenschappen, en die hebben er geen fondsen voor. Hier in Gent heeft de Dienst Alternatieve Sancties amper één maatschappelijk assistente, en die heeft dan een Gesco-statuut dat eind deze maand afloopt.

Griet Schrauwen

Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, Afdeling Slachtofferhulp. Diksmuidelaan 50, 2600 Berchem. tel (03) 366.15.40.Elegast : (03) 230.54.69.Bas ! (02) 219.80.80

Kwaad met kwaad vergelden is een slechte basis voor een beschaafde maatschappij.

Daders moeten berouw krijgen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content