Tsjaad behoort tot de armste tien landen van de wereld. Nu westerse oliemaatschappijen er massaal olie beginnen op te pompen, zou dat snel kunnen veranderen. Of niet?

Honderdduizenden liters olie stromen sinds oktober dagelijks van het Doba-bekken in Tsjaad duizend kilometer ondergronds naar de kustplaats Kribi in Kameroen. De oliepijpleiding duikt onder uitgedroogde velden en mangoplan- tages door, passeert rivieren met nijlpaarden en loopt waar nodig omheen tropische bossen en pygmeeëndorpen met hun aangrenzende jachtvelden. De pijpleiding eindigt elf kilometer ver in zee, waar een verankerde olietanker dienst doet als drijvende opslagplaats.

Dat is het simpele deel van het traject. Zodra de olie de wereldmarkt bereikt, volgen de oliedollars een ingewikkeld financieel parcours, ontworpen door de Wereldbank. Afnemers betalen hun olierekeningen aan een onafhankelijke westerse bank in Londen. Voordat één dollar richting de Tsjadische hoofdstad Ndjamena gaat, moet een comité van toezichthouders controleren of de olie-inkomsten goed zullen worden besteed. Scholen, ziekenhuizen, en infrastructuurwerken staan hoog op de aanbevelingslijst. Geheime Zwitserse bankrekeningen en militair materieel zijn taboe. Tien procent van de inkomsten wordt opzijgezet – een pensioenvoorziening voor de dag dat de olievelden opdrogen. Op die manier hoopt het Chad Cameroon Petroleum Development and Pipeline Project de vloek van het zwarte goud in Afrika te doorbreken. In Angola en Sudan smeerden olie-inkomsten jarenlang de wielen van een burgeroorlog. Sinds de vondst van olie in Nigeria, veertig jaar geleden, is de levensstandaard daar in een neerwaartse spiraal terechtgekomen. In Tsjaad hebben oliegigant ExxonMobil, de Wereldbank en lokale overheden de handen in elkaar geslagen om soortgelijke toestanden te voorkomen.

Tsjaad staat volgens de statistieken van de Verenigde Naties hoog in de top-tien van de armste landen van de wereld. De acht miljoen Tsjadiërs moeten rondkomen met minder dan één dollar per dag. Ze hebben geen toegang tot schoon water, elektriciteit of verharde wegen en worden gemiddeld niet ouder dan vijftig. ‘Zelfs in vergelijking met arme buurlanden loopt Tsjaad dertig jaar achter’, schat Jerome Chevallier, die de Wereldbank de afgelopen twee jaar in het land heeft vertegenwoordigd.

ExxonMobil & Wereldbank

Dat het straatarme Tsjaad op rijke oliebronnen zit, raakte al vroeg in de jaren zeventig bekend. Maar de olie-industrie had in die dagen vooral oog voor olievelden aan de Afrikaanse kust, relatief geïsoleerd van de interne problemen op een onrustig continent. Daar kwam verandering in toen bleek dat er minstens een miljard olievaten – de minimumhoeveelheid om een olieveld lucratief te maken – in Tsjaad onder de grond zitten. Een consortium onder leiding van ExxonMobil kwam met het plan om de olievelden in Tsjaad via een enorme pijpleiding te verbinden met de Afrikaanse westkust.

De politieke situatie baarde de oliegigant evenwel zorgen. Tsjaad had een burgeroorlog achter de rug en werd bestuurd door president Idriss Deby. Deby was door een militaire coup aan de macht gekomen en via internationaal bekritiseerde schijnverkiezingen herverkozen. Niet meteen de meest betrouwbare zakenpartner dus. ‘Daar kwam bij dat de route van de pijpleiding ons veelvuldig met de lokale bevolking in contact zou brengen’, voegt Miles Shaw van ExxonMobil toe. Exxon klopte voor hulp aan bij de Wereldbank. Door uitstaande schulden en lopende ontwikkelingsprojecten had de Wereldbank grote invloed op president Deby en plaatselijke leiders. Via het oliepijpleidingproject kon de Wereldbank haar strijd tegen de armoede in Tsjaad een nieuwe impuls geven, argumenteerde Exxon. Tsjaad zou een van Afrika’s grootste investeringsprojecten tegemoet kunnen zien. Het consortium beloofde 3,5 van de benodigde 3,7 miljard dollar op te hoesten. Daarnaast zou het land de komende dertig jaar op miljoenen oliedollars kunnen rekenen.

De bank stemde in, maar kwam met strikte voorwaarden. Exxon moest de oliepijpleiding onder strenge sociale en milieuvoorwaarden voltooien. President Deby moest de zeggenschap over de oliedollars overdragen en de inkomsten gebruiken om in ontwikkelingsprojecten te investeren. Een negenkoppig ‘college’ – twee parlementsleden, de minister van Financiën, de president van de centrale bank, een rechter en vier christelijke en moslimvertegenwoordigers – zou hierop toezien. Het parlement moest de afspraak met een wetswijziging bekrachtigen. Zo niet, dan zou de Wereldbank zich terugtrekken. Beseffend dat de olie anders nog lang in de Tsjadische bodem zou blijven zitten, verklaarde het parlement zich eind 1998 akkoord.

‘De Wereldbank steekt z’n kop in het zand’, oordeelden Afrika-deskundigen. De overeenkomst doet immers sterk denken aan het Oil-for-Food-programma van de Verenigde Naties in Irak. Onder het oog van de VN zou Saddam Hoessein daarbij miljarden in eigen zak hebben gestoken. Oliedollars en dictaturen gaan nu eenmaal slecht samen. De critici leken aanvankelijk gelijk te krijgen. De inkt van het contract was nog niet opgedroogd of president Deby ging uit winkelen. Tsjaad had 25 miljoen dollar ontvangen voor olieconcessies van Exxons partners ChevronTexaco en Petronas uit Maleisië. Technisch gezien viel dat niet onder olie-inkomsten. In Deby’s ogen was het geld bijgevolg vrij besteedbaar. Het leger ontving enkele miljoenen, het ministerie van Buitenlandse Zaken kreeg een opknapbeurt en Peugeot werd benaderd voor een wagenpark voor alle ministers. James Wolfensohn, president van de Wereldbank, moest persoonlijk ingrijpen. Wou Tsjaad voor schuldverlichting in aanmerking komen? Dan moesten de resterende miljoenen meteen onder internationaal toezicht worden geplaatst.

Dat de Wereldbank het bed zou delen met de olie-industrie stuitte internationale hulporganisaties in de regio ook tegen de borst. ‘Zij waren ideologisch groener dan groen’, lacht Chevallier. ‘De olie-industrie tast de ozonlaag aan, dus waarom olieproductie stimuleren?’ luidde hun argument. Mede daardoor kreeg ExxonMobil negentien boekdelen vol bouwinstructies opgelegd door de Wereldbank. Ron Anderson, milieuspecialist bij de International Finance Corporation (IFC), de financiële arm van de bank, hield de implementatie ter plaatse in het oog. ‘Exxon hoopte met dit project de herinnering aan de olieramp met de supertanker Exxon Valdez uit te wissen. Hun reputatie stond op het spel. They did not want to fuck this up.’

Nieuwe vrouw

Zo ligt de pijpleiding veilig een meter ondergronds. Een dure oplossing. Mensen die langs het traject van de pijplijn wonen, moesten worden gecompenseerd voor de overlast. ‘We trokken met een informatiebus door dorpen en hielden meer dan 900 bijeenkomsten’, herinnert Chevallier zich. Exxon had een catalogus opgesteld vol fietsen, landbouwapparatuur en waterputten waaruit getroffen individuen en dorpen konden kiezen. Maar goede bedoelingen bleken in de praktijk lastig uitvoerbaar. ‘Hoe bepaal je de prijs van een omgekapte mangoboom’, grapt Chevallier. ‘En wie is de rechtmatige eigenaar?’ vult Anderson aan. ‘Boden wij de bouw aan van een hoognodige school, wenste het dorp een voetbalveld.’ Tijdens een evaluatiebezoek door consultants van de Extractive Industries Review (EIR) klaagden veel vrouwen dat hun echtgenoten de finan- ciële vergoeding hadden gebruikt om ‘met een nieuwe vrouw te trouwen’. Exxon zou in totaal ruim zes miljoen dollar aan schadeloosstellingen besteden – naar Tsjadische begrippen een aanzienlijk bedrag. ‘De levensstandaard in de directe omgeving van de pijpleiding is aanzienlijk gestegen’, benadrukt Shaw.

Vier jaar later stromen iedere dag 225.000 vaten olie naar de Kameroense kust. Op papier zal 12,5 procent van de inkomsten op de bankrekening in Londen terechtkomen. Na aftrek van allerlei transport- en beheerskosten zal dat percentage nog aanzienlijk kleiner zijn. Volgens de betrokken partijen is dat het gevolg van de hoge politieke risico’s en de lage kwaliteit van de olie. Zodra het project uit de kosten is, zal Tsjaad een gelijkwaardiger deel van de winst opstrijken. Dankzij de huidige olieprijs – ruim twee keer hoger dan de aanvankelijke geschatte vijftien dollar per vat – nadert die dag zelfs sneller dan verwacht. Exxon schat dat Afrika’s nieuwste oliestaat in totaal tussen de twee en vijf miljard dollar tegemoet kan zien. Chevallier verwacht dat er eind dit jaar ongeveer 150 miljoen dollar op de Tsjaadse bankrekening in Londen zal staan.

Menselijk kapitaal

In de Engelse hoofdstad vroeg Citibank zich af wie de miljoenen dollars ging opnemen die sinds oktober op de bankrekening binnenstroomden. ‘De verantwoordelijke persoon in Tsjaad werkte onderhand voor Exxon’, grijnst Chevallier. De EIR constateerde in februari dat ‘de persoon die het wettelijke papierwerk voor Tsjaad had opgesteld, was overleden.’ De man was niet vervangen en het rapport concludeerde dat ‘binnen de overheid niemand volledig op de hoogte is van alle ondertekende overeenkomsten’. Bovendien kan het geld alleen worden doorgestort als de president een regionaal ontwikkelingsplan overlegt. In dat plan moet vijf procent van de olie-inkomsten opzijgezet worden voor de regio Doha. Maar Doha is de thuisbasis van de politieke oppositie en dus is president Deby niet gehaast om daar geld uit te geven. De bankrekening in Londen loopt ondertussen over, maar blijft onaangeroerd.

De Wereldbank had zich van het begin af aan zorgen gemaakt over de ontbrekende overheidsinfrastructuur in Tsjaad. Wie zou de inkomende geldstroom verwerken? Anderson herinnert zich zijn eerste bezoek aan wat het ministerie van Financiën werd genoemd: ‘Armoedig, geen stoelen, geen tafels, laat staan een computer.’ Het meest zorgwekkende was dat ook het menselijk kapitaal ontbrak. Anderson omschrijft het probleem als ‘het bouwen van een houten huis zonder bomen in de directe omgeving’.

Om die reden ook werd Chevallier twee jaar geleden naar Ndjamena gestuurd. De aanleg van de pijpleiding zat voor op schema, maar de uitbouw van de institutionele infrastructuur had grote achterstand opgelopen. Hij liet meteen alle Tsjadiërs testen die bij het project waren betrokken. ‘Volgens de eerste rapporten bleek iedereen uitmuntend te presteren’ lacht Chevallier, die lang genoeg in Afrika heeft doorgebracht om daar de humor van in te zien. ‘We moeten onszelf niet voor de gek houden. Het klaarstomen van kwalitatief overheidspersoneel zal tijd in beslag nemen.’

Anderson is somberder. Op het ministerie van Financiën is geen bekwaam personeel te vinden. Ook het ministerie dat de strikte milieuvoorwaarden voor de oliepijplijn moet controleren, blijkt voornamelijk op papier te bestaan.

Het blijft daarom de vraag of het Chad Cameroon Petroleum Development and Pipeline Project de blauwdruk biedt om Afrika’s minerale rijkdommen boven de grond te krijgen. Het project kent voor- en tegenstanders. Het Westen ziet de Afrikaanse olie als een bijzonder welkom alternatief, nu het Midden-Oosten meer dan ooit een kruitvat is. Ze opent ook een nieuw front in de strijd tegen armoede, nog altijd gezien als dé voedingsbodem voor terrorisme.

Leiders op het Afrikaanse continent bekijken de ontwikkeling met enige scepsis. Dat president Deby de soevereiniteit over zijn olie-inkomsten opgaf, schept in de ogen van vele Afrikanen een gevaarlijk precedent. Om toegang tot onaangeboorde rijkdommen te krijgen zouden zij ook wel eens met één hand op de rug gebonden kunnen worden. De EIR, die de Wereldbank moest adviseren over haar toekomstige betrokkenheid bij olie-, gas- en mijnprojecten, kwam na het bezoek aan Tsjaad tot de conclusie dat die niet tot de taak van de bank behoren. Voorzitter Emil Salim, voormalig minister van Milieu in Indonesië, adviseerde de Wereldbank alleen een rol te spelen als het niveau van de lokale overheid een aanvaardbare standaard haalt. Het rapport lijkt bij medewerkers van de bank zelf niet erg populair. ‘Je kunt je afvragen of het de taak van de Wereldbank is om een verkozen regering te vertellen hoe ze haar inkomsten moet besteden’, geeft Anderson toe. Hij wijst erop dat als Salims criteria waren toegepast, de bank nooit in het project was gestapt. Tsjaads olie was dan nooit aangeboord. Shaw hamert op de positieve gevolgen. ‘Alleen al de constructie van de pijplijn heeft het nationaal inkomen van Tsjaad met tien procent verhoogd. Kilometers nieuwe wegen zijn aangelegd, bruggen zijn aan de horizon verschenen. Tijdens de constructie vonden zo’n vierduizend inwoners een baan.’

En of Tsjaad nu veel of weinig zal overhouden aan de olievelden van Doha, er is meer onderweg. ExxonMobil heeft al nieuwe velden ontdekt en concurrerende oliemaatschappijen doen nu ook prospectie in het noorden van het land. Chevallier sluit zich bij Anderson aan. ‘De Wereldbank kan in deze rol een verschil maken. Als Tsjaad zich hierdoor uit de extreme armoede kan optillen, dan is dat pure winst. De risico’s kennen we onderhand.’ Anderson besluit nuchter: ‘Zelf als de corruptie Afrikaanse vormen zal aannemen, dan nog blijft er in Tsjaad genoeg geld over om van een positieve invloed te spreken.’

Door Jeroen Schuiten

De inkt van het contract was nog niet opgedroogd of president Deby ging uit winkelen.

De Afrikaanse olie is bijzonder welkom, nu het Midden-Oosten meer dan ooit een kruitvat is.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content