Nederlandse scholieren lijken met hun stakingsacties de opstandige jeugd in de Franse voorsteden te willen nabootsen. Toch is er meer aan de hand dan alleen maar ‘banlieuetje spelen’.
Vorige week maandag, toen in de Parijse voorsteden plots weer gevechten tussen politie en jongeren waren uitgebroken, liepen de scholieren- acties in Nederland ook flink uit de hand. Enkele honderden leerlingen, gehuld in capuchons, bekogelden het parlement in Den Haag. In Amsterdam trok een groep van 1500 relbeluste jongeren een spoor van vernielingen door de stad. Ze vernielden auto’s en smeten fietsen in winkeletalages. Trams moesten omrijden. De politie zette een waterkanon in en verrichtte tientallen arrestaties. In Alkmaar verwondden de scholieren twee agenten, en in Aalsmeer belegerden ze het hoofdkantoor van de politie.
Doordat onder de relschoppers jongeren van Noord-Afrikaanse afkomst prominent aanwezig waren, concludeerden verschillende politici en media dat de scholieren met hun acties slechts hun leeftijdgenoten uit Frankrijk wilden nabootsen. ‘Banlieuetje spelen’, zo typeerde het conservatieve weekblad Elsevier de stakingen van de scholieren. De angst voor Franse toestanden zat er bij de Nederlandse autoriteiten goed in. Afgelopen vrijdag, toen de scholieren een grote slotmanifestatie in Amsterdam hielden, legde de politie een stevig veiligheidskordon rond het parlement in Den Haag, voor het geval relschoppers ook weer naar de regeringsstad zouden oprukken.
Toch kunnen de scholierenacties niet afgedaan worden als louter kopieergedrag van baldadige pubers. De stakingen ontstonden niet in de grote migrantenwijken in Amsterdam en Utrecht, die vergelijkbare problemen kennen als Franse voorsteden, maar in kleinere gemeenten in de provincie, bijvoorbeeld in Limburg. Ze begonnen bovendien twee weken voordat in de Franse voorsteden de rellen weer oplaaiden.
De scholieren eisen dat het aantal les- uren op jaarbasis omlaag gaat van 1040 naar 960. De regering verminderde de norm al met veertig uren, maar die concessie gaat niet ver genoeg voor het Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS), de spreekbuis van de opstandige scholieren in Nederland. Hun grief mag dan kwantitatief van aard zijn, maar ze vloeit wel voort uit de belabberde kwaliteit van veel lessen. Het secundair onderwijs in Nederland kampt met een chronisch tekort aan gediplomeerde docenten. Om toch het verplichte aantal lesuren te halen, laten de schoolbesturen hun leerlingen onder het toeziende oog van een conciërge dozen vouwen, het plein opruimen, of gewoon in een kale aula overblijven. Als de lessen toch niets voorstellen, kunnen we net zo goed eerder naar huis, zeggen de scholieren.
Ze zijn niet de eersten die klagen over de gebrekkige kwaliteit van het onderwijs. Ouders en docenten gingen hen al voor, en ook de politici beseffen langzamerhand dat er een groot probleem is. In de week dat de eerste stakingen uitbraken, begon een speciale onderzoekscommissie van de Tweede Kamer met een uitgebreide reeks van verhoren van voormalige onderwijsministers en -staatssecretarissen over de crisis in het Nederlands onderwijs.
IEDEREEN DOM
De crisis gaat zeer diep. Scholieren die zich aanmelden bij hogescholen of universiteit blijken in meerderheid de Nederlandse taal niet goed te beheersen, en kunnen vaak ook niet rekenen. Kandidaten voor een rechtenstudie krijgen geen behoorlijke zin meer op papier, en de kandidaten voor een technische universiteit weten niet wat een staartdeling is. De hogere onderwijsinstellingen zijn op grote schaal bijspijkercursussen begonnen, maar veel studenten vallen toch af vanwege hun gebrekkige vooropleiding in het secundair onderwijs.
Linkse en rechtse politici schuiven elkaar de zwartepiet toe. Rechtse voorlieden beschuldigen voormalige socialistische ministers ervan dat ze met hun gelijkheidsstreven het onderwijspeil omlaag hebben getrokken. De lessen moesten van hen afgestemd worden op de kinderen uit de zwakkere milieus, want die mochten niet afvallen. Dit beleid van ‘iedereen dom’ creeerde in het secundair onderwijs een ‘zesjescultuur’ waarin excelleren en ambities niet op prijs werden gesteld.
Linkse opiniemakers beschouwen de neoliberale politici die decennialang gesnoeid hebben in de overheidsuitgaven als de bron van alle kwaad in onderwijsland. Ze wijzen erop dat Nederland in 1979 nog 7,8 procent van zijn nationale inkomen besteedde aan het onderwijs. In 2001 was dat percentage gedaald naar 4,8. Dertig jaar geleden behoorde Nederland nog tot de landen in Europa die het meeste spendeerden aan onderwijs. Aan het begin van het decennium is het voorbijgestreefd door Frankrijk, Duitsland en ook België.
De bezuinigingen in de voorbije jaren hebben vooral het secundair onderwijs getroffen, veel meer dan het lager onderwijs, de hogescholen en de universiteiten. De federale overheid onderwierp de middelbare scholen aan prestatie- en efficiencynormen, en dwong ze te fuseren. De scholen zijn daardoor verworden tot leer- fabrieken met duizenden leerlingen, die niet meer op persoonlijke begeleiding van docenten hoeven te rekenen. De leerkrachten moeten aan steeds grotere aantallen leerlingen lesgeven; wekelijks zien ze 250 verschillende gezichten aan hun lessenaar voorbijgaan.
Het vak van leerkracht heeft in Nederland veel van zijn glans verloren. In de jaren zeventig behoorden de docenten in het secundair onderwijs nog tot de ‘nieuwe vrijgestelden’ van de Nederlandse verzorgingsstaat. Ze streken vorstelijke salarissen op, en mochten grotendeels zelf de inhoud van de vakken bepalen. De bezuinigingskabinetten van de toenmalige christendemocratische premier Ruud Lubbers maakten in de jaren tachtig eerst een eind aan hun hoge beloningen. In de jaren negentig rekende de nieuwe klasse van onderwijsmanagers vervolgens af met de autonomie van de leerkrachten in het klaslokaal. Ze beoordeelden de docenten niet op hun vakinhoudelijke kennis of op hun didactische kwaliteiten. Het enige wat nog telde, was dat ze voldoende leerlingen klaarstoomden voor het examen. De leraren voelden zich gedegradeerd tot productiemedewerkers, die leerlingen als ‘baaltjes meel’ moesten verwerken. Ze zochten hun heil in het bedrijfsleven, of meldden zich ziek.
TEKORT AAN LEERKRACHTEN
De federale regering dacht enkele jaren geleden nog het stijgende lerarentekort te kunnen bestrijden door de eisen voor het vak te versoepelen. Het ministerie van Onderwijs bood bedienden in de marktsector de mogelijkheid om, na een verkorte cursus, over te stappen naar het secundair onderwijs. Deze nieuwe leraren, die vaak uit idealistische motieven alsnog voor een carrière voor de klas kozen, brandden echter al snel af, wegens een gebrek aan ervaring en didactische kwaliteiten.
Intussen dreigt het tekort aan leerkrachten in het secundair onderwijs de komende jaren een onbeheersbaar probleem te worden. Tot 2010 gaat veertig procent van het onderwijskorps met pensioen. Opvolgers staan niet te trappelen, zeker niet nu de economie in Nederland een uitbundige bloei doormaakt en het bedrijfsleven nieuw personeel riante beloningen voorspiegelt. Een studiecommissie waarschuwde onlangs dat, bij ongewijzigd beleid, over zeven jaar maar liefst driekwart van de huidige leerkrachten het secundair onderwijs heeft verlaten. Daardoor dreigen er nog veel meer lessen dan nu uit te vallen. De commissie verkondigde dat alleen een forse salarisverhoging voor docenten een nationale ramp zou kunnen voorkomen. Daarvoor moest de onderwijsbegroting wel met 1,1 miljard euro per jaar opgehoogd worden.
Ronald Plasterk, sinds begin dit jaar minister van Onderwijs en Wetenschappen, kreeg de taak het geld bijeen te sprokkelen. Hij maakte, voordat hij tot de regering toetrad, naam als columnist op televisie en in de krant. De sociaaldemocratische PvdA haalde Plasterk naar het kabinet omdat hij als hoogleraar in de biologie het onderwijs ook nog eens van binnenuit kende. Toen Plasterk de voorbije maanden aanklopte bij Wouter Bos, zijn partijleider én minister van Financiën, weigerde die op de federale begroting extra geld te reserveren voor de lerarensalarissen. Uiteindelijk heeft Plasterk dit geld op de eigen begroting bijeen moeten harken, door van de studenten meer lesgeld te vragen. Om zijn financiële gaten af te dekken, wil hij bovendien studenten die van de hogescholen doorstromen naar de universiteit geen beurs meer geven.
Een mooie reden voor deze groepen om de straat op te gaan en ook ‘banlieuetje te spelen’.
DOOR MAARTEN BAKKER