Vorige week werd in de Gentse Vooruit onder de noemer ‘Zogezegd’ de Literaire Lente op gang geschoten. Auteur Erwin Mortier hield er deze vlammende ‘state of the union’.

Dames en Heren,

Beste Hoogwaardigheidsbekleders,

Dierbare Literaire Trawanten,

Op mij rust de zware taak de baldadige Literaire Lente van 2007 te openen met een heuse Staat van het Boek. Onmiddellijk voel ik hierbij de aanvechting om deze redevoering met één zin van Dickens in te luiden en haar met diezelfde zin meteen ook weer af te sluiten. ‘It was the worst of times, and it was the best of times, it was the age of wisdom, it was the age of foolishness.’

Zo was het in Dickens’ tijd, zo is het nu, en zo zal het zijn zolang wij uit de hand gelopen apen op deze aardkloot voortmodderen. Een schrijver is altijd een miserabele god op bokkenpoten, die onder een boom ligt te luieren in de lange namiddag van de geschiedenis. Een onbetrouwbaar sujet, een zatte sater die in beschonken treurzangen kan losbarsten bij het sterven van een vlinder en doof blijft voor de knal van de meest recente bomaanslag. Schrijvers vinden de wereld bruikbaar volgens hun eigen luimen. Wij zijn er niet noodzakelijk om de roodgloeiende molens van de actualiteit van koren te voorzien, de analyses van sociologen te bevestigen, de geloofspunten van de academie na te hikken of mee te deinen op de beurskoersen van het politieke bedrijf. Tenzij we daar goesting in hebben natuurlijk. Wat wil zeggen: wanneer ons de lucide dronkenschap benevelt die we doorgaans noodzaak noemen. Zo is het, en, voor alle duidelijkheid: zo hoort het.

Om deze reden poog ik mezelf vanavond een zekere blijdschap toe te dichten en als een baken van levensvreugd en optimisme voor u te staan. Maar niet te lang. Als u nu iets hard hoort knarsen, dan zijn het mijn kaakgewrichten terwijl zij mijn lippen in een moeizame kamerbrede glimlach plooien: het gaat goed met het Boek in Vlaanderen! Geweldig! Jaarlijks barst in Antwerpen de Boekenbeurs los, dat grootse, promiscue festijn voor het boekwerk in al zijn verschijningen. Coureurs en Missen België publiceren er op hun twintigste al vuistdikke memoires. Penisboeken, vaginaboeken, tietenboeken, kontenboeken lonken er naar de genitale doe-het-zelver. Er wordt gesigneerd, gedebatteerd, gebadineerd en gedegusteerd. Het Andere Boek wil het geëngageerde schrijven en de non-fictie heel even optillen uit de branding van de boekentsunami die ons ieder literaire seizoen weer om de leden spat. De tournees van Behoud de Begeerte zijn na meer dan twintig jaar een vaste waarde geworden. Evenementen als De Nachten tasten de grenzen af tussen het woord en andere kunstuitingen. Zuiderzinnen spreidt een zondagse kermissfeer over de letteren uit. En ik heb daar niets op tegen. Sommige pogingen zijn geslaagd, andere loffelijk of nobel. Zo gaat dat.

En toch werd er stilaan een opvallende blinde vlek op die boekenlandkaart zichtbaar. Een blinde vlek waar de stad Gent wonderwel in blijkt te passen. Er bleek nood aan een evenement dat schaamteloos groot wil uitpakken, maar ook vertrouwt op de kracht van zuiver literaire teksten. Dat is en blijft uiteindelijk toch de essentie. In een cultuurpolitiek klimaat dat zich soms ontstellend blindelings inschrijft in een verbredingsbeleid dat zowat alle middelen goed lijkt te vinden om de kunsten naar het volk te brengen, moeten de letteren de moed opbrengen om een eigen plaats op te eisen. En dat doen ze mijns inziens vooral door koppig zichzelf te blijven, zonder de hun vriendelijk aangeboden krukken of rolstoelen. We kunnen heus op eigen benen staan. Het laatste wat wij literatoren moeten doen, is ons de trauma’s laten aanpraten waar anderen onder gebukt gaan.

Een beleid dat, om maar iets te noemen, dansfeestjes opdringt aan literaire musea, in de hoop dat de feestvierders per toeval voorbij de toonkasten zullen swingen waarin onze literaire voorvaderen rusten, is van een wraakroepende platheid. Ik geloof niet dat wij schrijvers stem moeten geven aan die verkrampte euforie, tenzij om er de wanhoop in bloot te leggen, het oeverloze inhoudsloze getater, de betutteling van zowel ‘het volk’, als ‘de kunstenaar’ en andere zielloze en zielige abstracties. Een beleid dat vertrekt vanuit de kleinburgerlijke angst voor kunst als kunst, de literatuur als literatuur, tekent op termijn zijn doodvonnis.

We moeten ons ook durven afvragen of alle onderdelen van het weidse ‘culturele middenveld’ zoals dat de afgelopen jaren gegroeid is wel allemaal even nuttig zijn, en of dat middenveld niet dreigt te verworden tot een veelheid van fijne benoemingspostjes voor gezagstrouwe apparatsjiks. Even onvervaard en zonder op te geven moeten we onze openbare omroep, als een van de instellingen die van wezenlijk belang zijn voor een gezonde democratie, er blijven op wijzen welk een bespottelijke, lachwekkende en weinig verheffende indruk zijn verkrampte en angstige omgang met kunst en literatuur maar blijft en blijft en blijft wekken. Hoe hilarisch de bochten waarin dat anders zo eerbiedwaardige instituut zich steeds weer wringt om onder het mom van zijn opdracht onder zijn opdracht uit te komen. Ik wil hierover zelfs geen klaagzang aanheffen. Ik wil alleen de terechte woede vertolken die hieromtrent bij velen leeft. Het beleid van de omroep in de afgelopen jaren heeft het aan zichzelf te danken dat het van die culturele opdracht de symbolische toetssteen heeft gemaakt waarmee wij het wezenlijke democratische gehalte van het Huis van Vertrouwen kunnen afwegen. Kunst op de buis moet. Niet morgen, in een onbestemde digitale toekomst, maar nu. Muziek, theater, literatuur, schilderkunst, de hele zwik. Het moet, omdat juist in deze domeinen de omroep weinig concurrentie te vrezen heeft. Het zijn domeinen waarin het Huis een ongelooflijk prestige kan bereiken en een jaloersmakende schoonheid kan scheppen, met programma’s waar een fundamenteel creatief plezier van afstraalt. Het is intussen jaren geleden dat het Huis degelijk en oogstrelend documentair werk op het vlak van de kunsten heeft afgeleverd. Dat is een onaanvaardbare verschraling van ons visuele geheugen.

Het zou jammer zijn indien men al wat ik hier aanhaal opvat als een roep om aandacht door gefrustreerde schrijvers voor wat heet hun eigen ‘winkel’. Natuurlijk, velen onder ons zijn noodgedwongen kleine zelfstandigen die een onzekere leeftocht uit hun geschriften moeten puren. Maar daarom zijn we nog geen zingende handtassenverkopers. Het afgelopen jaar zag ook de oprichting van een heuse schrijversvakbond, iets waar dringend nood aan was. Een vakorganisatie die echt helemaal van onszelf is. Een eigen belangengroep, zeer zeker. Wij hebben onze eisen, en ons eigenbelang. Maar er is meer. De vraag om billijke leenvergoedingen in bibliotheken, om een goed geregeld auteursrecht, om een vaste boekenprijs, om transparante procedures voor die auteurs die een beroep moeten doen op steun door de overheid, is ook een vraag om rechtvaardigheid. Het kan niet dat zich rond het boek in Vlaanderen een intussen indrukwekkende machinerie van leesbevorderende of drempelverlagende fabriekjes gevestigd heeft, van stichtingen, comités en werkgroepen die zich jaarlijks van flink wat middelen en lucratieve mandaten mag bedienen, terwijl de auteurs in dit land al decennia van hun overheid vragen dat zij de mechanismen installeert die hen een zo groot mogelijk onafhankelijkheid kunnen bieden. Al te vaak laten wij ons afschilderen als luitjes die uit zijn op de centen, niet zelden door culturele, politieke, journalistieke of academische mandarijnen die zelf van een even vast als riant inkomen genieten. Wij, en onze uitgevers zijn het, die uiteindelijk de risico’s nemen.

Ik ken weinig auteurs die er zich niet van bewust zijn dat die povere materiële verzuchtingen alleen maar bedoeld zijn om ons de rust en ernst te bieden waarmee we ons aan onze arbeid wijden, de essentie zeg maar. Met elk boek voegen we een nieuwe kamer toe aan het uitgestrekte, veelstemmige, immer bouwvallige, oeverloze, wellustige en zichzelf tegensprekende verhalengeheugen. Beziet u vanavond de kunsttempel van de Gentse Vooruit als een tijdelijke dependance van dat immense geheugen. Luister met open oren, u kunt gerust af en toe de ogen sluiten. Schrijvers zijn doorgaans ook niet de meest aantrekkelijke lieden, dus u mist niet veel. We komen in alle maten en soorten, van velerlei pluimage, gewicht, smaak en kleur. Maar wat we met elkaar gemeen hebben, is wellicht de verbetenheid waarmee we de taal, die ons allemaal zegent en teistert, opnieuw, voor de zoveelste keer in al die millennia sinds wij mensenapen om onduidelijke redenen aan het praten geslagen zijn, dusdanig op de proef stellen dat het Woord ons nogmaals herinnert aan ons heden en ons verleden voorspelt. De favoriete vervoeging van de literatuur is en blijft de Onbegonnen Mogelijke Tijd.

Ik hoop verder, niet van enig Gents chauvinisme gespeend, dat deze editie van Zogezegd het begin mag zijn van een lange traditie, een voorjaarstreffen van literaire zwaluwen om en rond de krolse verstrengeling van Leie en Schelde waarrond deze stad is gegroeid. Ik hoop dat we er steeds fijnmaziger geheugenkamers kunnen optrekken. Dat er niet alleen plaats is voor periodieke grote bekken als ik, podiumbeesten als Tom Lanoye, mooie jonge oppergoden als Herman, eeuwig vijfentwintig en toch al vijftig jaar schrijver – of is het omgekeerd?

Ik hoop dat dit oude socialistische arbeiderspaleis al mijn vakbroers- en zussen omarmt, en vooral: hun kunst in al zijn verscheidenheid en eigenzinnigheid.

Laten we hoopvol blijven. We zijn en blijven armetierige blote dieren die zich bekleden met narratieven. Niets is zo sterk als de daad van het verhalen. Op tal van nieuwsredacties en persbureaus, in de aanloop naar journaals en krantenedities klinkt elke dag weer die ene vraag: hebben we een goed verhaal?

Ik moet nog altijd de eerste schrijver tegenkomen die zich afvraagt of wat hij geschapen heeft wel een goed journaal zal zijn.

Wij zijn de baas.

Ik dank u.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content