Goed honderd jaar geleden besloot de Belgische overheid wat te doen aan de belabberde gezondheid van het volk. Gymnastiek moest de jongeren niet alleen fitter maken, maar hen ook respect bijbrengen voor orde en leiderschap.

Tegen het einde van de 19e eeuw zat de angst er bij de burgerij goed in. De sloppen en stegen vol armoedige en vuile arbeiders vormden een bedreiging voor de volksgezondheid. Rapporten wezen bovendien uit dat veel volksjongens te zwak waren om soldaat te worden. Enkele nieuwlichters beweerden zelfs dat zwakke – want onderbetaalde – arbeiders de concurrentiepositie van het land konden aantasten.

Er moest dus iets gebeuren. Waterleiding en riolering, eetwareninspectie en schoolinspectie zouden de gezondheid bevorderen. Moraliserende campagnes moesten burgerlijke waarden als plicht en verantwoordelijkheidszin bij de arbeidersstand introduceren. De dokters voegden er reinheid en netheid aan toe, die door de Kerk werden omgezet in een strenge seksuele moraal. Op de lagere school kregen de kinderen voortaan gezondheidsonderricht en gymnastiek. Ze leerden hun handen te wassen en goed recht te zitten. Gymnastiek zou hen niet alleen gezond maken, maar ook respect bijbrengen voor orde en leiderschap. Die argumenten kwamen honderd jaar later in onze eindtermen terecht.

Alle goede bedoelingen ten spijt liep het in de praktijk niet zo vlot. Gymnastiek stond niet op het programma van de normaalscholen en dus was er niemand die het vak kon geven. Onderwijzers en onderwijzeressen werden daarom massaal aangespoord om zich enkele weken bij te scholen, waarna ze van een centrale jury een diploma kregen. Die capacitaires mochten voortaan gymnastiek geven.

Maar welk soort gymnastiek? De Duitse was de meest spectaculaire. De gymnasten deden allerlei adembenemende oefeningen aan het rek en de brug. Ze sprongen over de bok en het paard. Die ‘kunstenmakerij’ had, althans volgens sommigen, zijn voordeel bewezen in de Frans-Duitse oorlog van 1870. De goedgetrainde Duitse soldaten hadden de Franse immers zonder veel moeite verslagen.

Ook de Zweedse gymnastiek bood voordelen. Die bestond uit oefeningen die vooral de gezonde lichaamshouding en de correcte ademhaling bevorderden. Er waren geen dure toestellen voor nodig en geen gymnastiekzalen. De dokters die ook de eerste sportopleidingen uit de grond stampten, waren grote voorstanders van deze variant.

In 1908 richtte de universiteit van Gent een echt sportinstituut op, een wereldprimeur. De professoren waren militairen, de latere leraren en inspecteurs ook. En dat had, zeiden de voorstanders, zo z’n voordelen: ze leerden niet alleen gymnastische oefeningen aan, maar ook vaderlandsliefde en discipline. En vooral dat laatste was nodig. In een rapport uit 1894 stond dat de leerlingen te zwak waren en geen inspanningen konden leveren. De ouders zorgden zelfs voor medische attesten zodat de verwende kinderen niet aan de lessen lichamelijke opvoeding hoefden deel te nemen.

Opvoeding, daar ging het om. En dus werd de Duitse gymnastiek verketterd: dat turnen – letterlijk vertaald ‘klauteren’ – was te gevaarlijk en te spectaculair. Maar turnen sloeg wel aan bij de volksmens en algauw ontstonden er turnbonden: een liberale Belgische, een katholieke en een socialistische. Bijkomend voordeel: ze konden bij verkiezingen als knokploegen worden ingezet. Die vijandige bonden zouden één keer in de geschiedenis samenwerken: in 1920 bij de Olympische Spelen van Antwerpen. En zelfs dan weigerden de liberale turners zich om te kleden in katholieke zalen.

ENGELSE ZIEKTE

Over één ding waren de Zweedse en Duitse gymnasten het eens: sport, en dan vooral voetbal, was slecht. Die ‘Engelse ziekte’ diende alleen tot vermaak, lokte geweld uit en werkte het gokken in de hand. Tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw werd de sport uit de schoolprogramma’s gehouden.

Alleen in chique colleges, die vaak ook katholieke Britse jongens lokten, deed men aan sport. Zo was het college van Melle volgens historici de eerste school waar gevoetbald werd, in 1863 om precies te zijn. Maar de graven en hertogen in spe die elkaar op de grasmat bekampten, zouden zich natuurlijk nooit te buiten zijn gegaan aan grof geweld.

Dat diezelfde edele jongelui na hun schooltijd in het hele land voetbalclubs oprichtten, kon dan weer enkel betreurd worden. Door de Vlaamse beweging, omdat de clubs Franstalig waren en ‘begaafde’ Vlaamse jongens hun inspanningen niet meer richtten op de ‘wording van onze stam’ maar op sport! Door de socialistische zuil, die vooral problemen had met de liberale inspiratie van de meeste clubs en met de liberale invloed in het rijksonderwijs, ook als het om heel goede maatregelen ging die de sport bevorderden. En door de katholieke zuil, die besloot zijn eigen voetbalclubs op te richten. Kanunnik Francis Dessain was secretaris van kardinaal Désiré-Joseph Mercier en bouwde een interscolaire wedstrijd uit met als prijs de Kardinaalsbeker. In 1945 werd hij zelfs voorzitter van de Belgische Voetbalbond.

Maar toen was de stemming al omgeslagen. De politici wilden een ‘gezond’ volk, want het land moest worden opgebouwd. En dus kregen sport- en gymnastiekclubs voortaan subsidies. De katholieke scholen konden van die subsidiepot profiteren als ze zich aansloten bij de Nationale Sportfederatie van het Vrij Onderwijs (NSVO), die meteen de organisatie van de Kardinaalsbeker overnam. Maar het ging niet enkel om het geld, zo betoogde de NSVO: de katholieke scholen zouden de negatieve aspecten van de sport – competitie, individualisme en verheerlijking van het lichaam – vervangen door specifiek katholieke pedagogische beginselen. Welke dat waren, bleef onduidelijk.

Pas in de jaren zeventig, toen zeker in de internaten sport al decennialang een manier was om de lange schoolweek te doorbreken, werden allerlei sporten toegevoegd aan het officiële schoolprogramma. De samenleving was intussen grondig veranderd. Er was meer vrije tijd en meer welvaart. De uit de Verenigde Staten overgewaaide fitnessrage lokte mensen naar dure instituten met ingewikkelde apparaten.

En toch: steeds meer mensen zijn zwaarlijvig, de fysieke conditie van jongeren gaat almaar achteruit. Gelukkig staan de scholen pal. Alle vakken moeten aandacht besteden aan de gezondheidseducatie, zodat onze kinderen vanaf de kleuterschool evenwichtige mensen kunnen worden. Of om het in de termen van 1861 te zeggen: de schooldirecties moeten het belang van de lichamelijke opvoeding van hun leerlingen inzien en hen er regelmatig op wijzen dat lichaamsbeweging de gezondheid bevordert.

DOOR MISJOE VERLEYEN

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content