?We spreken hier van de belangrijkste mythologie van de moderne tijd.? Een academische zoektocht naar de vele betekenissen van de Olympische Spelen in het bijzonder en van sport in het algemeen.
PROFESSOR Roland Renson (KUL) neemt het woord proevend op de lippen : Coca Colanisatie. ?In Atlanta ligt het cumulatiepunt van de vermarketing van de sport. Wat daar gebeurt, is de olympische beweging die zich verkoopt. Pure markteconomie : de hoogst biedende wint. Daardoor belanden de Olympische Spelen nu in een stad in het midden van Georgia, tussen de bossen en de moerassen, maar waar wel de hoofdfabriek van Coca Cola staat.?
Is het Internationaal Olympich Comité (IOC) afgegleden naar de status van raamprostituee ? Mensen vergeten vlug, vindt professor Paul De Knop (VUB). ?Als winstgevend product zijn de Olympische Spelen nog vers. In het nog recente verleden waren de Spelen per definitie verlieslatend. De olympische beweging teerde al die tijd op mecenaat ; figuren als Avery Brundage hielden haar recht met hun persoonlijk kapitaal. Pas in 1984 bewerkstelligde Los Angeles een kentering, maar acht jaar eerder lieten de Spelen Montreal nog achter met een financieel fiasco. De olympische beweging hinkte lange tijd op twee gedachten. Ofwel moest zij met haar Spelen naar een totalitaire staat, die ongehinderd kon beslissen om daar veel geld tegen aan te smijten. Vandaar dat het IOC toen hoog opliep met landen als de Sovjetunie. Als zo’n naties de Spelen organiseerden, had het IOC zekerheid op het gebied van geld en van veiligheid. Ofwel moest zij de Spelen installeren in een land met internationale firma’s, die daarvoor naar hun portefeuille wilden tasten. In die tweede beweging stelde Los Angeles zich op als trendsetter : het bracht het grote kapitaal, de mega-bedrijven, naar de olympische beweging.?
Maar tot de laatste vezel verkoopt zij haar ziel niet. Zegt doctor Marc Maes, als directeur verbonden aan het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité (BOIC) en met gastopdrachten aan de RUG en VUB. ?Op een aantal punten houdt de olympische beweging de sponsors af. Reclame in het stadion ? Niet tijdens de Olympische Spelen. Ander voorbeeld. De sponsors wilden de marathon onder druk van de media plaatsen op het moment van de grootste televisiekijkdichtheid. Welnu, de marathon wordt gelopen op het meest gezonde moment voor de atleten. Dat bewijst toch dat de olympische beweging haar integriteit nog niet verloren heeft. Het komt er voor het IOC op aan dat ze de factoren, die haar bedreigen, zo vlug mogelijk detecteert, en dan bufferzones opbouwt. In cruciale kwesties mag ze geen meebeslissingsrecht dulden. Commercie en media zijn belangrijke partners van de olympische beweging. Die moeten scoren, maar zeker de sport moet scoren : in het ideale geval bereiken de partners een win-winsituatie. Dat kan slechts door niet op elkaars terrein te infiltreren.?
STRUISVOGELPOLITIEK.
De sport pleegt haar terrein met prikkeldraad af te schermen. Bemoeizucht doet haar in boosheid ontsteken. In de escalatie van juridische conflicten, bijvoorbeeld, getuigt ze daarbij nog van een wereldvreemd gedrag. ?Sport is vaak als outlaw ontsnapt aan het sociale debat en de culturele reflectie,? merkt Roland Renson op.
Zeker in België handelt ze vanuit de verwezing. Maes : ?Onze overheid verwaarloost de sport. Van staatswege wordt sport alleen gesolliciteerd als afzetgebied voor maatschappelijke problemen. Integratie voor migranten ? Dat zal de sport wel oplossen. De slechte fysieke conditie van de jeugd ? Een opdracht voor de sport. Relatiestoornissen, aids ? Dat kunnen we verwerken in de lessen lichamelijke opvoeding. Qua geldelijke middelen staat daar bitter weinig tegenover. Peanuts in vergelijking met wat andere cultuurmateries opstrijken. Omdat de overheid de kraan dichtdraait, moet de sport dan maar zelf het geld opzoeken en zelfbedruipend zijn. Door dat in een belangwekkende mate te realiseren, heeft de sport de overheid verwend.?
Dus legde het beleid brede bochten rond de sport. Paul De Knop : ?Ik denk dat wij in het verleden in dit land al veel voor de sport hebben gedaan, maar dat we niet kunnen zeggen dat er een gefundeerd, coherent sportbeleid gevoerd wordt. De voorwaarden voor het succes van onze zwemmers, judoka’s en stilaan ook Vlaamse tennissers werden ingevuld door hun respectieve federaties. Ze resulteren beslist niet uit een plan van de overheid.?
De politici moeten nu maar eens hun kop uit het zand trekken. En, zegt De Knop, ?dringend bepalen wat sport is en op basis daarvan een sportbeleid uitstippelen. Cultuurminister Luc Martens (CVP) poogt momenteel met de hulp van een stuurgroep een strategisch plan voor de sport samen te stellen. Binnen het Bloso wordt straks een audit opgestart. Er zal in Vlaanderen ook een behoeftenonderzoek uitgevoerd worden.?
Hij inventariseert de vragen, waarover zich het groot maatschappelijk debat moet ontwikkelen. ?Is sport een factor van volksgezondheid ? Moet sport dienen als pedagogisch hulpmiddel ? Kent de overheid haar een integratiefunctie toe ? Op welke maatschappelijke betekenissen van sport wil ze de klemtoon leggen ? Moet deze samenleving centen steken in topsport, of veeleer in sport in de breedte ?? De verantwoordelijken kunnen de keuze niet ontlopen. Paul De Knop : ?We moeten de beperkte middelen, waarover we beschikken, selectiever aanwenden. Een consensus heeft altijd pijn en moeite als kostprijs, maar de leerplannen in het onderwijs resulteren toch ook uit een consensus die we bereikten via een maatschappelijk debat ? We bieden toch niet alle vakken even veel aan ? Terwijl dit wel gebeurt in de sport. Iedere sport wordt erkend en betoelaagd, landelijk zo’n honderd stuks. Met als gevolg dat de overheid iedereen iets geeft, maar niemand genoeg. Dat levert louter ontevredenen op en zeker geen degelijk beleid.?
CORRUPT GEDRAG.
Paul De Knop hoopt op een valabele overheidshulp voor de topsport ?door het creëren van een statuut voor de topsporter en zijn trainer, het doorvoeren van een kwaliteitscontrole en het aanreiken van infrastructuur.? Volgens hem veroorzaakt een terugvallende topsport een algemene nivellering naar beneden. ?Wetenschappelijk is dat nog niet geduid, maar ik geloof in de voorbeeldfunctie van topsporters. Zou Nike zoveel poen pompen in vedetten, mocht dat geen repercussies hebben in de sector van de recreatie, waar ze haar producten moet slijten ??
Op basis van een studie van de Nederlandse socioloog Maarten van Bottenburg bestrijdt Roland Renson deze stelling. ?Die concludeerde empirisch het gebrek aan of zelfs een veeleer negatieve correlatie tussen topsport en de sportbeoefening in de brede bevolkingslagen. Hoe verder de topsporter van de gewone mens afstaat, hoe minder die neigt om dat voorbeeld te volgen. De mensen zeggen : dat kunnen wij toch niet.?
Renson voelt zich gewonnen voor een nieuw schisma : ?een duidelijke scheiding tussen de betaalde en de onbetaalde sport. Nu zien we dat ze zelfs bij de meest eenvoudige voetbalclub van de boerenbuiten niet willen sjotten zonder betaald te worden. Tot op dat niveau imiteren ze het corrupte gedrag van de topsporters. Het gaat daar bovendien om zwart geld, iedereen weet het, maar er mag niet over gesproken worden. De betaalde sport zou zichzelf moeten bedruipen. Of we zouden die impulsen moeten geven, zoals we doen voor de economie. Of verankeren. En de mensen die voor hun plezier sporten, zouden hun sport in eigen handen moeten houden, via aparte federaties. Want nu groeit er een akelig misverstand : veel mensen denken dat ze niet meer kunnen sporten zonder sponsoring. Zelfs de jeugdsport werd al verkocht aan de commercie. Ik hoop dat er een tijd komt dat mensen weer mogen betalen om aan sport te doen.?
De Belgische sport moet alvast uit zijn verzuiling verlost worden. Paul De Knop nodigt uit tot samenwerking tussen de diverse filosofische strekkingen. ?Per gemeente drie turnverenigingen met elk vier jongeren, dat beantwoordt nog altijd aan de realiteit in Vlaanderen. Er is een teveel aan structuren, een teveel aanbod, waarin veel dubbel gebruik steekt. School, sportclub en gemeente lopen elkaar daarin voor de voeten.?
Marc Maes tekent de contouren van de optimale coördinatie : ?Een systeem waarin kinderen na schooltijd dagelijks verschillende sporten kunnen beoefenen. Met de gemeente als draaischijf en voorzien van het pedagogisch comfort van de leerkracht lichamelijke opvoeding, en voorts nog aanwezig : de man van de sportclub met zijn technische bagage en de ouders met hun affectieve ondersteuning.?
Alleen neemt Paul De Knop rondom zich veel meer concurrentie dan coördinatie waar. ?De ronselpraktijken waaraan jonge kinderen blootstaan ! In hun rekruteringsdrift staan de federaties elkaar op het strand te verdringen. De demografische evolutie verkleint het aantal kandidaten en ze redeneren : als we ze nu niet krijgen, zijn we ze voor altijd kwijt. Zo worden kinderen zotgedraaid en te vlug naar specialisatie gedreven. In de plaats van ze een polyvalente sportvorming te geven, waarbij de begeleiders via talentdetectie ik ben niet vies van dat woord de bekwaamheden van een kind taxeren en advies verlenen.?
Paul De Knop snijdt daarbij meteen een ander pijnpunt van de Belgische sportbegeleiding aan : de kwaliteitszorg. ?Welke activiteit een kind uitoefent, is voor zijn gezondheid en sportontwikkeling minder belangrijk dan de wijze waarop het begeleid wordt. De democratisering van de sport impliceerde soms sportpromotie ten koste van de kwaliteit. De sport in Vlaanderen draait op 200.000 vrijwilligers en door de wilgroei van clubs groeit de nood aan benevolen. Iedereen die zich aanbiedt, kan binnen een vereniging aan sportbegeleiding doen. Met alle respect voor die mensen, maar zo ontstaat er een tekort aan omkadering. Onze sport heeft behoefte aan een kwaliteitsopwaardering door meer gediplomeerde mensen bij minder maar beter gerunde verenigingen.?
Dat leger helpers, ?die al de hele tijd geprobeerd hebben de meubelen te redden,? wil Marc Maes liever niet afschieten. ?Tegenover hun zeker gebrek aan knowhow plaatsten ze energie, moed en opofferingen. Akkoord dat er een kloof gaapt tussen professionele en amateuristische sportbegeleiding. Maar dat verrregaand professionaliseren, zal de sportclublidgelden verhogen.?
Geen bezwaar voor Paul De Knop. ?Niemand zegt dat we sport gratis moeten aanbieden. Zelfs niet aan de jeugd. Het gemiddelde lidgeld van een sportclub in Vlaanderen bedraagt 174 frank per jaar. Ouders geven veel meer geld uit aan de chips en de cola voor hun kinderen.?
DE NIEUWE RELIGIE.
De verkettering van de bewegingscultuur : Marc Maes prikt het gebrek aan een sportbeleid in een breder historisch perspectief. ?De bewegingsdrang van kinderen wordt nog altijd in de kiem gesmoord. Het onderdrukken van die drang bepaalt zelfs de schoolrijpheid. Een schoolrijp kind is een kind dat kan stil zitten. Die opvatting slepen we al honderden jaren mee : het lijfje aan de kapstok en het kopje in de klas.?
De score van een paar eeuwen rationalisme : de geest op scherp, het lichaam op slap. Marc Maes : ?De godsdienst reduceerde het lichaam tot een soort vehikel. Alle zaligheid zat in de ziel. Het lichamelijke moest slechts functioneren opdat het geestelijke er geen hinder van zou ondervinden.? Mens sana in corpore sano ? Marc Maes gruwelt van die slogan. ?Er is geen splitsing. Er is één geheel, dat is allemaal één scheikunde. Daarom moeten we streven naar een totale persoonlijkheidsvorming, waarin zowel het affectieve als het volutionele, het cognitieve en het motorische aan bod komen.?
De voorrang aan de geest kon anders het succes van sport niet stuiten. ?18.000 sportverenigingen in Vlaanderen en 200.000 vrijwilligers, als maatschappelijke relevantie kan dat tellen,? vindt Paul De Knop. ?Sport is het meest verbreide netwerk in ons socio-culturele leven.? Roland Renson : ?We spreken hier van de belangrijkste mythologie van de moderne tijden. De nieuwe religie, het meest wereldwijd verspreide seculiere geloofssysteem. Topsporters zijn de nieuwe heiligen, het kader zelf wordt geritualiseerd. De openingsplechtigheden zijn bijna pontificale hoogmissen. De grote wereldshow.?
Het nieuwe geloof wordt gulzig beleden. Paul De Knop over de versporting van de maatschappij : ?Sport heeft het nog nooit zo goed gedaan. De mogelijkheid tot sportbeoefening wordt wereldwijd aangeboden aan alle leeftijden.? Tegelijk lijdt de sport aan ontsporting. ?De grote verwatering, alles is sport tegenwoordig. Iemand die modembouwvliegtuigjes maakt, durft zich sportman noemen. We rijden wat rond met de fiets en we hebben aan sport gedaan. Het aantal sporten en niveaus van sportbeoefening is niet meer te overzien. Sport deint uit, die diversifiëring veroorzaakt een vervlakking.?
En ook beweegt de mens nog zelden voorbij de eigen navel. De vlucht in de individuele sportbeoefening zuigt het bloed uit de sportclubs. Marc Maes : ?De clubs worden geconfronteerd met een monsterachtige drop-out. De moderne mens wil zich niet meer schikken naar regels, heeft lak aan de loutering van het groepsverband.?
DINOSAURIERS.
Sneuvelt de olympische beweging straks als slachtoffer van haar eigen succes ? ?Succes maakt kwetsbaar. Het gigantisme van de Olympische Spelen is niet vol te houden,? meent Paul De Knop. Maar Roland Renson ziet de ballon nog niet zo vlug barsten. ?Strategisch staat de olympische beweging niet zwak, omdat er gewoon geen concurrentie bestaat. Het is een monopolie, een trust. In de wereld van de industrie zou men het waarschijnlijk verbieden. Het gevaar schuilt veeleer in de ideologische uitholling van de beweging. Natuurlijk wordt ze bedreigd door haar gigantisme. De dinosauriërs zijn ook door hun grootschaligheid van de aarbol verdreven. Al houdt het IOC alles en ook zichzelf onder controle. De olympische beweging wordt goed gemanaged.?
Overigens is er niets nieuws onder de zon. Marc Maes : ?Toen Theodosius in 394 na Christus de antieke Spelen verbood, gebeurde dat niet uitsluitend omdat hij ze heidens vond, maar ook omdat de factoren, die de Spelen nu bedreigen, toen ook aan de orde waren. Alleen staken ze destijds de kop op als gevolg van een evolutie van 1.200 jaar. Terwijl we nu nog maar honderd jaar gevorderd zijn en er al een malaise boven ons hoofd hangt.?
Want : de credo’s van de olympische beweging kloppen met de hartslag van holle vaten. Met de dualiteit tussen professionalisme en amateurisme, bijvoorbeeld, hield ze veel te lang de schijnheiligheid in stand. Geeft ook Marc Maes toe. ?Nu werd die passus uit het olympisch charter geschrapt. De olympische beweging moet niet heiliger dan de paus proberen te zijn. Als ze de besten een medaille wil geven, moet ze ook de besten laten deelnemen. Aan professionalisme kleeft geen schande. In 500 voor Christus bepaalde de wet van Solon al dat de atleten moesten betaald worden. De winnaar had recht op een wedde van één jaar. Hij kreeg ook het kostbare materiaal mee dat hij bij het sporten gebruikt had en zijn dorp behandelde hem als een held.?
Amateurs tegen profs : de schizofrenie van de olympische beweging groeide op grond van een historisch misverstand. Roland Renson : ?De bakermat van de moderne sport is niet Hellas, maar Groot-Brittannië. Vreemd, dat een Franse baron Pierre de Coubertin dit Britse product wereldwijd heeft verspreid. Maar de wortels van de moderne sport liggen, cultuur-historisch beschouwd, in de Britse public schools. Ook haar oorspronkelijke ideologie erfde de sport uit die kringen. Sport was de trainingsschool voor een maatschappelijke elite, dat gebeurde allemaal in de geest van the survival of the fittest. Het doel was : to be a good animal. Er zit dus een stuk sociaal Darwinisme en een Britse, protestantse, negentiende-eeuwse Belle Epoque-subcultuur, achter het ideeëngoed van de moderne sport. In het Engels verving het woord amateur gewoon British. Geen enkele sportfederatie in Engeland noemde zich British ; vanzelfsprekend was ze British. Amateur werd eraan toegevoegd, omdat de leden van de begoede klassen zich zo konden onderscheiden van de professionals. Ze konden het zich veroorloven om zich niet te laten betalen voor hun prestaties. Ze wilden eigenlijk inter pares aan sport doen, niet met die beter getrainde professionals van lagere afkomst.?
In deze scheur koos de olympische beweging krampachtig voor het kamp van de amateurs. Wat het IOC bewaakte, bleek in werkelijkheid een fort van kartonnen muren. Binnenin klopten papieren soldaten dienst. Renson : ?De amateurs-officieren uit het Oostblok en de amateurs-studenten uit de Verenigde Staten bedrogen het systeem jarenlang. Tenslotte sloeg die sterk ideologische basis van de olympische beweging om in puur pragmatisme.?
DE SPELEN VAN SEOUL.
De jongste jaren rolden de olympische leuzen als keien van een berg. De olympische beweging leerde leven met de steenslag. Toch sloopt ze haar eigen kreten niet. Paul De Knop : ?De olympische beweging blijft het aureool van vroeger ophangen. Terwijl iedereen weet dat ze loze kreten slaakt, houdt ze de schijn hoog. Ze organiseren, bijvoorbeeld, het grootste commerciële evenement ter wereld, maar slagen er wel in om shirtreclame te weren.?
Ander voorbeeld : haar apolitieke karakter dat de olympische beweging, met gezwollen borst, uitbazuint. ?Maar ooit,? weerlegt Paul De Knop, ?werd een voorstel om de nationale hymnen af te schaffen, niet eens in overweging genomen.? En sowieso plakken de parasieten van de politiek op de overwinningen van de olympische beweging zelf trouwens een volslagen ondemocratisch apparaat, een select clubje van leden die zichzelf verkiezen en hun laars lappen aan het één-zetel-per-lid-principe. De Knop verwijst naar het gijzelingsdrama, dat in 1972 de Spelen van München met bloed bespatte ; naar de periode van de politieke boycots ook.
In 1988, met de Spelen van Seoul, liep de olympische beweging zelfs op de politieke feiten vooruit. Roland Renson : ?Toen lag het olympisme politiek op kop. Na de boycots van 1980 en 1984 speelden Oost en West weer samen. Dat was vòòr de perestroïka in de Sovjetunie, vòòr de val van de Muur van Berlijn. De Spelen van Seoul kondigden de politieke dooi aan. Zonder twijfel wist IOC-voorzitter Juan Antonio Samaranch wat er op til was. De man laat zich uitstekend informeren, vergeet niet dat hij de gewezen Spaanse ambassadeur in Moskou is. De olympische beweging oefende toen zware druk uit. Onder andere op Noord-Korea, daar mocht niks voorvallen dat de internationale rapprochement zou verhinderen. Seoul is belangrijk, omdat het de wisselwerking toont. De Spelen worden altijd voorgesteld als een reflectie van de maatschappij. Maar ze kunnen ook als donor fungeren, impulsen geven.?
WERELDBROEDERSCHAP.
Met die bedoeling stampte De Coubertin ze trouwens weer uit de grond. ?Hij wilde dat de moderne Olympische Spelen de idee van de universele beweging, van de wereldbroederschap, zouden uitdragen,? zegt Renson. ?Samen met de scouts, het Esperanto en het Rode Kruis vormt het olympisme één van de vier pijlers van de internationale vredesbeweging. Ze lanceerde zich in een tijd dat het pure nationalisme uit zijn voegen barstte, wat trouwens zou leiden tot de Eerste Wereldoorlog. Daartegen bood het olympisme een duidelijk alternatief.?
Aanvankelijk bleek het universalisme van de Spelen voorbehouden aan een minderheid van uitverkorenen een contradictio in terminis, beaamt Marc Maes. ?Gelukkig hield sport als een elitaire vorm van vrijetijdsbesteding niet lang stand. Maar de sportbeoefening van arbeiders ervoeren de leidende klassen als bijzonder bedreigend. Waar mensen samen komen, praten mensen met elkaar. Zo brachten de sportende arbeiders een in de ogen van de machtshebbers gevaarlijke denkbeweging op gang. Vandaar dat in Duitsland de turnplaatsen bijna veertig jaar lang tot verboden terrein werden uitgeroepen : de Barrenstreit en Turnsperre. Sport werd altijd benut als drager van boodschappen, als belichamer van visies en filosofieën. In politieke optochten liepen de turners voorop.?
Het sportveld als podium waarop de wereld verbroedert ? Marc Maes gelooft daarin. ?De 397 landen van de wereld zullen in Atlanta vertegenwoordigd zijn. Het behoort prioritair tot de olympische gedachte. Bepaalde landen verkeren in zo’n zwakke economische positie, dat deelnemen aan de Spelen onbetaalbaar dreigt te worden. Daar speelt de olympische solidariteit. Die bezorgt die landen de middelen om mee te doen en zich voor te bereiden. De Olympische Spelen moeten plaats bieden aan alle volkeren van de wereld, zonder onderscheid van gezindheid, ras, godsdienst of wat dan ook. We kennen tegenwoordig 36 soorten Spelen. Er zijn de Spelen voor homo’s, de Gay Games ; de joden houden hun eigen Spelen. Voor mij niet gelaten, zolang het maar integreert en niet segregeert. Sommige van die Spelen vertrekken misschien vanuit een mentaliteit van : wij gaan het onder elkaar doen, de rest hoort er niet bij. Dat druist radicaal in tegen de olympische gedachte. Iedereen hoort erbij. Geen enkele vorm van discriminatie.?
Natuurlijk danst de olympische beweging op een slappe koord. Marc Maes : ?Het evenwicht is wankel, maar het bestaat. De groeiende kloof tussen arm en rijk kan de olympische realisatie dwarsbomen. Anderzijds is de olympische beweging niet debet aan die ongelijkheid. Of aan andere onrechten zoals landen die vrouwen weigeren uit te sturen. De olympische beweging kan slechts proberen de ogen van de wereld te openen. Daartoe werkt ze tegenwoordig constructief samen met de Verenigde Naties. Dat past in de ambitie van het IOC om sport aan te wenden als een middel, in dienst van een streven dat de sport zelf overstijgt.?
Niet noodzakelijk een nobel streven : Roland Renson typeert de Spelen als ?een politieke testcase op het sportveld, een terrein waarin de politieke systemen zich met elkaar meten. Van 1952 tot in Seoul domineerde de interne politieke spanning tussen het Westen en het Oostblok de Olympische Spelen. Met langs de ene kant de Amerikanen, met hun selectieproces in colleges en universiteiten de sterke traditie van de Physical Education Departement die de Amerikaanse scholen kopieerden van de Britse public schools. En daartegenover, de toepassing van de planeconomie in de sport. Met de Oost-Duitse variant als extreme uitwas : de puur wetenschappelijke exploitatie van de kennis op mensen zonder ethische reflecties. Het uiteenspatten van Oost-Europa en de democratiseringsprocessen veegden die concurrentie weg. Sindsdien is de sport op zoek naar nieuwe spanningsvelden.?
DISCRIMINATOIR.
Wie moet die spanningsvelden creëren ? Roland Renson ontwikkelt een utopisch alternatief : ?Misschien moeten ze komen van de culturen die zeggen : wij doen niet meer mee. Bijvoorbeeld, de gaucho’s uit Argentinië die zouden eisen : laten we nu eens met de bola’s werpen hun jachttechniek met zware aan een touw bevestigde bollen. Dat zou een meer faire vorm van competitie zijn. De beste lopers ter wereld namen nooit aan de Olympische Spelen deel. De Tar-Aymara-indianen uit Mexico kunnen 24 uur ononderbroken lopen. Ze doen dat omdat ze geloven dat anders de wereld stilvalt. Ze probeerden die naar de Spelen te transfereren, maar die mensen begrepen dat niet : waarom zou iemand nu 5.000 meter, 10.000 meter of 42 kilometer moeten lopen ??
Niet discriminatoir ? Roland Renson verkent de vlekken op de olympische beweging. ?In 1904 hielden ze als randprogramma van de Spelen van Saint Louis de zogenaamde Anthropological Days. Even potsierlijk als pijnlijk. De bedoeling was om na te gaan of de Zulu’s, de Bosjesmannen of de Filippijnse Igorots van wie er één nog kannibaal was, werd er dan bijgezegd beter presteerden dan de blanken. Wat een totaal cultuurunfaire voorstelling van zaken. En die vigeert nog altijd. Minder karikaturaal, weliswaar, maar de olympische beweging blijft zich bezondigen aan neokolonialisme. Haar missioneringsdrift valt niet te ontkennen. Ze legt mensen op om volgens westerse principes te presteren in een voor hen volstrekt vreemde context. Nog altijd zijn we de wereld aan het afschuimen op zoek naar nieuwe prestatietalenten, mensen die dat vanuit hun kansarmoede nog willen en kunnen opbrengen. Landen grijpen dit westerse product aan om op de wereldkaart te staan. De politiek van die landen wil er zich een identiteit mee forceren. Mocht het olympisme werkelijk de wereldbeweging zijn die ze pretendeert te zijn, dan zou het die andere sportculturen respecteren.?
En zou het de deuren opengooien naar de ultieme Olympische Spelen. Roland Renson : ?Een wereldwijd sportgebeuren waar de sporten van alle culturen aangeboden worden. Zoals we de diersoorten niet uitroeien, zouden we ook de verschillende sportdisciplines niet mogen uitroeien en ze vervangen door confectiesporten. Daar ligt voor de olympische beweging een fantastische taak weg : het sportpatrimonium van de wereldculturen beschermen en dat samenbrengen in een festival. Een soort Highland Games. Op de festivals van de sporten van de wereldculturen want die bestaan , heerst een ander klimaat dan straks in Atlanta. Daar waait veel meer de geest van het olympisme dan over de Olympische Spelen. Meer show en demonstratie en ook informele participatie : de deelnemers nodigen mensen uit om deel te nemen. Klinkt hilarisch ? Ja, maar dat festival brengt veel meer verbroedering teweeg dan de verloedering die bekomen wordt door mensen tegen elkaar in competitie te zetten.?
DWAZER.
Kan sport überhaupt zonder competie ? Marc Maes : ?Competitie is maar één aspect van sport. Een respectabel maar te relativeren aspect. En het staat onvermijdelijk voor selectie. Competitie schrikt veel mensen af. Bovendien leert de behoeftentheorie van Maslov dat competitie niet tot de behoeften van kinderen moet worden gerekend. Pas rond de leeftijd van tien à twaalf jaar treedt bij kinderen het verlangen op om zich met elkaar te meten. Toch duwen we ze al eerder in de competitie.?
Daar zijn al kinderlevens aan gebroken. ?Jongeren die niet meekunnen, worden uit de sport verwijderd. Of gedesillusioneerd verwijderen ze zichzelf. De Angelsaksische literatuur gewaagt niet van drop-out, maar van cut-out.? In haar klopjacht op de ogenblikkelijke triomf stapelt de sport vergissingen op. ?Omdat,? legt Maes uit, ?dit streven blind blijft voor de grote individuele verschillen in de rijpingsprocessen van kinderen. Door de indeling volgens kalenderleeftijd smijt de sport jongeren bij elkaar die biologische vijf tot zes jaar uit elkaar kunnen liggen. De vroegrijpen stromen door, de laatrijpen verlaten op basis van een onlustbleving de sportclub en vaak de sport in het algemeen. Toch was het merendeel van de olympische atleten laatrijp. De meeste topsporters kozen hun sport pas na hun puberteit. Hoeveel talent glipt er niet weg door de schuld van dit systeem van vroegtijdige eliminatie ??
Maar de olympische beweging belichaamt zelf het credo van de competitie en vat het samen in het kernprincipe van de topsport : citius, altius, fortius. ?Stultius,? voegt Roland Renson er schamper aan toe. ?In zijn drang om zijn grenzen te verleggen, gedraagt de mens zich almaar dwazer. Zo dwaas dat hij de begrensdheid van het menselijke organisme weigert te erkennen.?
Sneller, hoger, sterker. De vooruitgangsidee zwengelt de leuze aan. Renson : ?Deze gedachte behoort niet tot het postmodernisme ; nee, ze stamt nog uit het modernisme van de negentiende-eeuwse industriële maatschappij : alle vooruitgang is goed. Sport als de metafoor voor vooruitgang. Ecologisch vertaald : als we bossen uitroeien met het doel om vooruitgang te boeken, dan mag het. Vervuiling als prijs voor de vooruitgang ? Goed, die willen we wel betalen. Dat is wat de Afrikanen zeggen, bijvoorbeeld op de milieuconferentie van Rio de Janeiro : geef ons in godsnaam vervuiling, dan hebben we tenminste ook economie.?
ETHISCH REVEIL.
Maar vooruitgang ten koste waarvan ? Dat de genetica zijn intrede doet in de sport, stemt Roland Renson huiverachtig. ?De sportwetenschap poneert nu unaniem : if you want to be an athlete, choose your parents well. Kies uw ouders goed. Bepaalde atletische eigenschappen en hun trainbaarheid kunnen ze vooraf al genetisch bepalen. We stevenen af op misbruiken, die het klassieke dopinggebruik ruim overtreffen, en veel moeilijker te controleren en in te tomen zijn. Het is een boutade, maar toch : ik denk dat we na Jurassic Parc terecht zullen komen in Athletic Parc.?
Daarover zijn de drie professoren het roerend eens : de sport schreeuwt om een ethisch reveil. Soms nog een stille schreeuw, Renson : ?De olympische beweging, bijvoorbeeld, is daar te weinig mee bezig. Ze heeft geen financiële zorgen. Maar ideologisch zit ze in een diep dal. Tenzij ze de markteconomie als enige ideologisch criterium hanteert.?
Zo verdorven tot in het klokhuis is de appel volgens Marc Maes niet. ?Soms lijkt het alsof sport de schuld van alles draagt en dat is oneerlijk. Als cultuurmaterie fungeert sport logischerwijs als spiegel van de maatschappij. Maar vaak als een bolle spiegel. De fouten van de sport worden uitvergroot, haar kwaliteiten onderbelicht. Het kan geen kwaad ook te verwijzen naar de goede verwezenlijkingen van de sport.? Zoals ? ?Zoals dat ze als een kwarteeuw zuiverheid propageert. Dat doet ze uit eigen beweging, niemand dwingt haar tot de initiatieven die ze neemt. Andere werelden dan de sportwereld, waar ook dopinggebruik bestaat, doen daar niets aan.? Marc Maes ziet de pendel terugkomen. ?Terug van het egoïsme en het egocentrisme, in die zwaai kan de sport prachtige sociale doelen nastreven.?
Oogverblinding, vreest Roland Renson. ?Uiteraard zoekt de olympische beweging naar nieuwe credo’s. Ze probeert de ecologische reflex uit, organiseert daarover congressen. Ze zoekt, net als vroeger, toenadering tot de kunst. Dat polisht het imago, maar is ook ingegeven door plat opportunisme. De olympische beweging zelf lijdt er nog niet onder, maar de sponsoring schuift stilaan op : weg van de sport in de richting van de kunst. Dus probeert ze met haar goed management die trein niet te missen.?
Maar onder de korst suddert de etter. Renson : ?Terwijl ze de fase van de ontwaarding nog niet gepasseerd is, hoedt de olympische beweging zich voor de discussie ten gronde. Het debat over haar eigen zin en onzin verloopt te veel als een facelift, ze verstopt het onder een laag maquillage. De olympische beweging durft zichzelf niet te bevragen. Natuurlijk, niemand kegelt graag de waarden omver, waarbij hij al honderd jaar zweert.?
Afrondend. Marc Maes formuleert de uitdaging van de olympische beweging in Atlanta. ?Is het nog haalbaar om tienduizend atleten op één plaats te verzamelen, met 15.000 journalisten en twee miljoen mensen en de wereldmedia errond, tegen de achtergrond van een economische gigantisme ? Kan de olympische beweging in die complexe omstandigheden nog tot een hoogstaande manifestatie komen, waarin het zijn waarden naar voren kan schuiven : doorzettingsvermogen, verdraagzaamheid, verbroedering ??
Roland Renson wil hoopvol afsluiten. ?Als Atlanta de commercie op de spits drijft, dan luidt Sydney 2000 al een inhaalmanoeuvre in. Bij het bod om de Golden Olympics, werd er met geld gesmeten, de ene kandidaat al iets subtieler dan de andere. Maar deze keer liet het IOC zich niet lokken door het geld van een merk, zoals Coca Cola. Of is ze niet gezwicht voor de wens van de Chinese politiek om haar imago op te poetsen. Australië haalde het omdat het kandideerde met naïviteit en spontaneïteit. Het kon er de olympische beweging van overtuigen dat het hele volk erachter stond. Het doorslaggevende argument luidde : Australië wil het.?
Ben Herremans
De Olympische Spelen : waar is de wereldbroederschap ?
De keuze voor Atlanta betekende het toppunt van de vermarketing van de sport.
De olympische atleet is de nieuwe heilige.