Zaterdag begint het Belgische wielerseizoen met Gent-Gent. Ex-renner Jan Nevens krijgt een belangrijke rol in een nieuw landschap.
DE WIELERKALENDER 1996 heeft veel aan duidelijkheid ingeboet. Het herschikken van de rennerscategoriën, het openstellen van sommige profwedstrijden voor liefhebbers, het toelaten van beroepsrenners in bepaalde amateurskoersen, het bezorgt de wielersport een opmerkelijke face-lift. Alleen aan het karakter van de echte topkoersen wordt niet geraakt. ?Toch ben ik blij dat ik al die veranderingen niet hoef mee te maken,” zegt Jan Nevens, die er na een carrière van vijftien jaar bij de beroepsrenners een punt achter zette. Hij wordt bondscoach van de tot beloften omgedoopte amateurs en wil na jaren van vaak hol gepraat eindelijk een vaste structuur krijgen in de begeleiding van renners. In het kader daarvan werd een vijfjarig contract afgesloten met de Vrije Universiteit van Brussel, waardoor de geselecteerde renners in hun opbouw kunnen terugvallen op de nieuwste wetenschappelijke bevindingen. ?Uiteindelijk gaat het in de wielersport maar om één zaak,” doceert Nevens. ?Wanneer train ik intensief ? En wanneer moet ik een periode van recuperatie inbouwen ?” Jonge pedalleurs die een plaats in de nationale ploeg ambiëren dienen zich wat dat betreft aan strikte regels te houden en worden door het opleggen van een beperkt programma voor overdaad behoed.
Jan Nevens is altijd een renner met visie geweest. Hij ergerde zich gruwelijk aan het amateurisme waarin de wielersport in dit land baadt. Hij hekelde in het verleden vaak het gebrek aan echte beroepsliefde van sommige collega’s. Nevens was één van de eersten die inspeelde op de hogere eisen, die begreep dat het vak veel meer opofferingen dan vroeger verlangde om niet helemaal vertrappeld te worden door de concurrentie. Zo bleef hij tot zijn 37ste in het peloton. Zelden als winnaar, daarvoor ontbrak het de kleine klimmer aan snelheid en voldoende cilinderinhoud. Toch zorgde de indertijd zo beloftevolle amateur geregeld voor uitschieters, won ooit een etappe in de Ronde van Frankrijk, schitterde herhaaldelijk in de Ardense klassiekers, net zoals hij zich altijd op zijn best voelde op golvende omlopen. Vandaar dat hij steevast werd aangeduid voor het wereldkampioenschap, al zagen kwatongen dat anders : Jan Nevens woont in het Brabantse Roosdaal in dezelfde straat als Ernest De Vuyst, de voorzitter van de Belgische Wielerbond.
JAN NEVENS : Als ik zo op mijn carrière terugkijk, verbaas ik me over de enorme evolutie die de wielersport heeft ondergaan. Toen ik in 1980 naar de beroepsrenners overstapte vertelde niemand hoe ik moest trainen. De renners waren met weinig tevreden, ze waren zich niet bewust van hun waarde. Toen kon je nog lachen in het peloton, en waren voorbereidingskoersen in Spanje en Zuid-Frankrijk een echte aanloop naar de eerste grote wedstrijden : slechts in de laatste vijftig kilometer werd het tempo opgedreven. Terwijl er nu renners zijn die juist van die eerste wedstrijden één van hun hoofddoelen maken. Dat is eigenlijk de grote verandering : tegenwoordig wordt er nooit meer ontspannen gekoerst. Dat maakt de wielersport zoveel zwaarder dan vroeger. Ik zou zelfs durven zeggen : deze sport is echt uitgegroeid tot dwangarbeid. In de ware zin van het woord.
Wanneer hebt u die evolutie het sterkst ondervonden ?
NEVENS : Eigenlijk is dat langzaam maar zeker gebeurd. Eerst waren er al die innovaties aan het materieel, de fietsen werden beter en lichter, dat dreef het tempo al op. En dan is het in de manier van trainen tot een echte ommezwaai gekomen, onder meer dus door de wetenschap bij de opbouw te betrekken. Renners waren daardoor in staat meer kracht te kweken. Daarbij kwamen op een gegeven moment de FICP-punten, die de onderlinge concurrentie opdreven en meer dan ooit het individualisme in het peloton brachten. Collegialiteit is er hooguit nog in de ploegen, omdat je nooit topprestaties kan halen als het team niet aan mekaar klit.
Is het omdat Belgische renners te lang op een conservatieve manier trainden dat er in dit land zo’n grote achterstand bestaat ?
NEVENS : Voor een deel wel. Het heeft me altijd verbaasd dat hier zo weinig renners aan zelfstudie doen en echt proberen om hun lichaam te leren kennen. Want daar draait het allemaal om : dat je weet wat je nodig hebt en dat je aan de hand van die bevindingen een degelijke manier van werken opstelt. Iederen praat nu over trainen met hartslagmeters, het lijkt wel een modegril zoals vroeger met de zonnebrillen. Maar eigenlijk gaat het niet om die hartslagmeter zelf, dat is gewoon een hulpmiddel. Essentieel is hoe je daarmee werkt. Niets is gemakkelijker dan een renner intensief te laten trainen. De kunst is het juiste evenwicht te vinden tussen inspanning en rust. En vooral wat dat betreft zijn er in België weinig renners die zichzelf kennen, en weinig mensen die een goed trainingsschema in elkaar kunnen boksen. Daarin zit de enorme achterstand ten opzichte van het buitenland.
Het heeft ook te maken met de structuur van de ploegen, met de begeleiding. Want daar kan je toch niet naast kijken : met Johan Museeuw en Johan Bruyneel rijden de twee Belgische toprenners in buitenlandse loondienst. Ik herinner me vroeger een overwinning van Bruyneel in een klimtijdrit van de Ronde van het Baskenland, hij reed alle groten in de vernieling. Ik dacht : die gaat een schitterende carrière uitbouwen. Maar als je met hem op hellingen ging trainen zag je dat hij nooit over een bepaalde grens heenging. Hij reed nooit in het rood. Dat begreep ik niet. Toen hij van Lotto naar het Spaanse Once ging is dat veranderd. Dat is normaal : als je zelf positief bent ingesteld en je omgeving werkt stimulerend, kom je tot volle ontwikkeling. Als je in een minder goed georganiseerde ploeg rijdt en je geraakt op de sukkel, laat je gemakkelijker de armen zakken. Ik denk dat Johan Bruyneel daar het beste bewijs van is.
Samen met Johan Museeuw.
NEVENS : Inderdaad. Als je nu met Museeuw praat, herken je de renner van vroeger niet meer. Dan voel je dat je te maken hebt met iemand die zich heeft verdiept in alle facetten van zijn vak. Hij praat nu over voeding, terwijl ik uit de periode dat ik met hem bij Lotto reed weet dat hem dat vroeger absoluut niet bezighield. Een Belgische renner die zich wil ontwikkelen moet naar het buitenland. Daarom vind ik ook dat Frank Vandenbroucke vorig jaar een verstandige stap heeft gezet. Alle heisa die er rond zijn overgang is geweest ten spijt.
Ook Tom Steels heeft er dus goed aan gedaan naar de ploeg van Museeuw te trekken ?
NEVENS : Ik moet eerlijk bekennen dat ik daar vooraf mijn twijfels over had. Want Steels is een spurter. En die worden altijd anders beoordeeld. Voor een spurter komt het er op aan heel snel te winnen en zo het respect van de ploegmaats af te dwingen. Je moet hen tonen dat het de moeite loont als ze zich voor jou opofferen. Zeker in een Italiaanse ploeg. Als een overwinning te lang uitblijft wordt de spurter op de duur geïsoleerd. Daarom vond ik aanvankelijk dat Steels beter had kunnen ingaan op een aanbieding van Jan Raas. Maar hij wint meteen een rit in de Ronde van de Middellandse Zee, tegen Mario Cipollini dan nog. Dat is heel belangrijk geweest, zo heeft hij gegarandeerd krediet verworven in zijn ploeg. Aan de kwaliteiten van Steels hoef je niet te twijfelen. Hij leeft voor zijn vak, hij is op en top professioneel. En hij begrijpt bijvoorbeeld dat je ook als spurter geregeld in de Ardennen moet gaan trainen, om daar op de hellingen de noodzakelijke kracht te kweken. Er bestaan tegenwoordig geen zuivere sprinters meer, mannen die met een explosie in de laatste vijftig meter het verschil maken. Spurten win je vandaag op kracht.
Zou het voor de carrière van Wilfried Nelissen ook niet beter zijn om voor een buitenlandse ploeg te kiezen ?
NEVENS : Dat weet ik niet, Nelissen heeft vroeger toch bij Peter Post gereden. De vraag is ook : ben je mentaal sterk genoeg voor zo’n avontuur ? Kan je de strikte leefregels die ze daar opleggen aan ? Nelissen is nogal nonchalant. Hij eet bijvoorbeeld graag friet, of sausjes. Misschien heeft hij dat nodig. Er zijn renners die niet kunnen presteren als ze te veel onder stress staan. Het is in de manier waarop die druk wordt verwerkt dat het verschil zit tussen een goeie renner een echte topper.
Wat verwacht u in het algemeen van dit seizoen ?
NEVENS : Ik denk dat er aan de top nauwelijks verschuivingen zullen zijn. Museeuw en Bruyneel gaan zeker bevestigen, ik zie niet in wie Miguel Indurain in de Tour kan bedreigen. De enige die wat weerwerk moet kunnen bieden is Alex Zülle. Volgens mij heeft die daar de atletische mogelijkheden voor, al constateer je dat hij geen grote ronde doorkomt zonder inzinking. Heeft dat met training te maken ? Of toch met zijn gestel ? Dat kan ik moeilijk beoordelen. Ik verwacht een verdere doorbraak van Abraham Olano, de wereldkampioen. En vermoedelijk komen er ook een paar nieuwe Italianen op de voorgrond, renners die in het verleden met veel geduld zijn geslepen.
Want de achterstand die wij oplopen komt voort uit de slechte jeugdwerking. Het is een cliché, maar je moet het telkens weer herhalen. Vroeger kon een renner nog presteren puur op talent. Nu niet meer. Jongeren moeten de mogelijkheden krijgen om zich te ontplooien. En dat is wat in ons land juist niet gebeurt. Door tal van zaken : de begeleiding is te amateuristisch, de familie heeft te veel invloed, en de renners denken dat het er vooral op aan komt veel te koersen en als het kan heel veel te winnen. Een verouderd principe.
Als bondscoach van de beloften krijgt u nu de kans om dat te veranderen ?
NEVENS : Dat gaan we proberen. Maar ik voel dat het niet gemakkelijk zal zijn om die mentaliteit om te gooien. Het is de bedoeling in de loop van het seizoen renners aan te duiden voor de nationale ploeg, die selectie kan ten alle tijde bijgestuurd worden. Maar wie in aanmerking wil komen moet wel een bepaald programma afwerken, dat wij opleggen. Tot begin april mogen ze bijvoorbeeld maar één koers per week rijden. Verder krijgen ze de mogelijkheid om geregeld testen te ondergaan aan de Vrije Universiteit van Brussel. We proberen alles zo goed mogelijk aan te pakken. We willen een vaste lijn krijgen in het werk met de jongeren.
Betekent dat ook : met de beste amateurs zoveel mogelijk naar het buitenland trekken ?
NEVENS : Niet noodzakelijk, ik heb daar een heel duidelijke mening over. Ze zeggen dikwijls dat je naar het buitenland moet gaan om te leren, om je grenzen te ontdekken. Maar volgens mij mag je dat alleen doen als je al enigszins met de besten kan meedraaien. Wie in buitenlandse koersen meteen wordt weggeblazen, steekt daar niets van op, dat demotiveert alleen maar. Daarom gaan we dit seizoen bijvoorbeeld niet naar de Ronde van de Toekomst, die beslissing hebben we nu al genomen. We kunnen daar niets gaan doen en die wedstrijd kadert niet in de voorbereiding op het wereldkampioenschap. Bovendien mag je niet vergeten dat er achtentwintig liefhebbers zijn overgestapt en dat we eigenlijk moeten herbeginnen.
De amateurs krijgen nu wel de kans om zich geregeld met de profs te meten.
NEVENS : Ik ben niet zo gelukkig met die opsplitsing van categoriën. Ik vind het wel goed dat er een duidelijk onderscheid gemaakt wordt tussen amateurs onder de drieëntwintig en anderen. Dat ze met de beroepsrenners kunnen rijden kan best leerrijk zijn, maar dan alleen als de tijd er rijp voor is. De begeleiders krijgen nog grotere verantwoordelijkheid dan vroeger en daar ben ik toch een beetje bang voor. Theoretisch is het nu mogelijk dat iemand die net van de junioren naar de amateurs is overgestapt, straks met de beroepsrenners rijdt. Met alle gevolgen vandien. Van de andere kant krijgt iemand die zich sterk genoeg acht om beroepsrenner te worden de gelegenheid om op het hoogste niveau te testen. Maar dat weegt niet op tegen de nadelen.
Bepaalde koersen voor amateurs worden nu ook opengesteld voor profs.
NEVENS : Dat vind ik nog erger. Ik begrijp niet dat er geen profs zijn die daartegen reageerden, je voelde vorig jaar al aankomen dat de UCI die maatregel er wou doordrukken. Ik vind dat de categorie van de beroepsrenners beter moet beschermd worden. En anderzijds snap ik ook niet waarom je een goed initiatief om oudere amateurs uit bepaalde koersen te weren, weer ongedaan maakt door profs toe te laten. Ik vrees dat dit remmend zal werken op de ontwikkeling van de jonge renners. Vooral ook omdat er in die opengestelde amateurswedstrijden ook FICP-punten te verdienen vallen. Daar zal hard voor geknokt worden. En dan praat ik nog niet over de financiële kant van de zaak. Ik ben echt blij dat ik die ontwikkeling niet meer moet meemaken.
Zal die maatregel uw werk als bondscoach remmen ?
NEVENS : Ik hoop van niet. We gaan ons bij het begeleiden van renners aan heel duidelijke afspraken en lijnen houden. Maar je mag natuurlijk niet van vandaag op morgen een kentering verwachten, daar is geduld voor nodig. Het eerste jaar dient om het hele systeem op gang te trekken, om de schakels in mekaar te laten passen. En om de renners te leren kennen : welke belasting kunnen ze verdragen, wanneer kunnen ze best recupereren ? Je moet niet verwachten dat we in mei iedereen naar huis zullen rijden. Het is werken op lange termijn.
Dat horen we al jaren.
NEVENS : Over het verleden kan ik moeilijk iets zeggen. Maar ik stel een duidelijke kentering vast. Je sluit toch niet zomaar, als eerste federatie in dit land, een vijfjarig contract met de VUB om de rennersbegeleiding op een wetenschappelijke leest te schoeien. En ik weet ook : iedereen die in aanmerking wil komen voor de nationale ploeg zal zich aan onze manier van werken moeten houden. Daar hoort dus ook een bepaald programma bij, hoe moeilijk het ook is om dat aan de renners te verkopen. Want dat heeft me ook gefrappeerd : meer nog dan vroeger werkt iedereen voor zichzelf, is iedereen met de eigen winkel bezig. We hebben een tijdje geleden een vergadering belegd om ons beleidsplan toe te lichten, om eens uit te leggen waar we naartoe wilden. Meer dan de helft van de A-clubs was daarop niet eens aanwezig. Dat was voor mij een verschrikkelijke domper. Dan vraag je je toch af : waar zijn we eigenlijk mee bezig ?
Jacques Sys
Jan Nevens : Je kan er niet naast kijken : de Belgische toprenners rijden in buitenlandse loondienst.
Jan Nevens : Toen ik bij de profs begon, vertelde niemand mij hoe ik moest trainen.
‘Jongeren moeten de mogelijkheden krijgen om zich te ontplooien. En dat is wat in ons land juist niet gebeurt. In beeld : Frank Vandenbroucke.