De ?Dag van de Oude Muziek? eert componist Johannes Ockeghem.

Ieder jaar is het wel het jaar van een belangrijk componist.

Dit jaar is het zoals geweten, dat van Schubert en van Brahms. Maar ook dat van Johannes Ockeghem. Die stierf vijfhonderd jaar geleden en gold tijdens zijn leven en nu nog als één van de belangrijkste componisten uit de vijftiende eeuw. De leider van zijn generatie, al was hij niet echt een veelschrijver. Briljante spitsvondigheid koppelde hij aan vloeiende welluidendheid. En zijn tijdgenoten waren het erover eens : hij was een uitermate aanminnig persoon. Hij duikt op als één van de eerste brildragende muzikanten en diende als diplomaat voor de koning van Frankrijk. Bij zijn dood werd er oprecht getreurd. Een reeks manifestaties tracht hem opnieuw onder de aandacht te brengen. Dirk Snellings toert rond met het ensemble Capilla Flamenca en brengt twee programma’s, één met religieuze en één met, hoe kan het anders, wereldlijke muziek. Met dat laatste programma zijn ze te gast op de Dag van de Oude Muziek.

De naam Ockeghem verwijst natuurlijk naar het dorpje Okegem bij Aalst. Is hij van daar ?

DIRK SNELLINGS : In 1391 vinden we een Johannes Ockeghem in de buurt, in Dendermonde. We weten niet precies wanneer hij geboren is, men denkt rond 1410-1420. Volgens recent onderzoek in Saint Ghislain in Henegouwen. We komen hem voor het eerst als musicus tegen in Antwerpen waar hij vicaris is geweest, gewone zanger, nog geen priester gewijd. Later zal hij gewijd worden. Via Antwerpen en die Bourgondische kapel leert hij de Franse cultuur kennen. Langs Moulins om komt hij aan het Franse hof, waar hij drie koningen heeft gediend : Karel VII, Lodewijk XI en Karel VIII. De eerste keer dat hij daar opduikt in de rekeningen is hij al onmiddellijk ?premier chapelin?, de eerste kapelaan. Normaal gezien moet je daarvoor al wat ouder zijn. Nadien krijgt hij nog een schatbewaardersfunctie in Tours. Hij gaat ook mee op diplomatieke missie. Hij gaat naar Spanje de huwelijksonderhandelingen met Isabella van Castilië leiden.

De musicus-diplomaat, zoals Lassus later, vanwaar die combinatie ?

SNELLINGS : Je zou hem kunnen vergelijken met Dufay. Die had aan de universiteit gezeten, die kon lezen en schrijven, daardoor kreeg hij die functies, als intellectuele persoon. Aan de andere kant van het muzikantenbestaan had je toen de speelmannen. Dat waren de doe-mensen, die een praktijkopleiding van de meester hadden gehad. De kerkmusici die konden Latijn lezen, die kregen een opleiding die in alle facetten rijk was. Zij die muzikaal niet zo sterk zijn, hebben ook nog een andere opleiding en kunnen daar op terugvallen. Je mag pas als kapelaan in het koor van de Bourgondische hofkapel zitten als je al die titels hebt, hoewel, er zijn uitzonderingen, Binchois bijvoorbeeld. Dat je die opleiding nodig hebt, is ook logisch want je maakt muziek voor het hof, voor die kapel, voor die religie. Je moet die cultus van binnenuit kennen, dat is een groot stuk van je opleiding.

Is Ockeghem ondanks zijn Vlaamse naam gedrenkt in de Franse cultuur ?

SNELLINGS : Je moet hem zien als een prototype van Frans-Vlaamse polyfonie. Frans is de manier waarop hij lijnen maakt, waarop hij zijn melodieën construeert. En op ritmisch vlak speelt hij met die zeer flexibele gesyncopeerde ritmen. Zijn melodieën zijn ook heel modaal gedacht, nog in de geest van de gregoriaanse muziek, maar dat konden de Vlamingen ook heel goed. Hij is een noorderling of een Frans-Vlaming door het constructivisme dat hij in zijn geest heeft. Hij kan zijn muziek heel doordacht schrijven, maar doet dat niet altijd. Wel in het genre waar zoiets thuishoort, in de missen. Dat zijn ongelofelijke voorbeelden van contrapuntische technieken. Ofwel speelt hij met de tijd, ofwel met de toonhoogte. Met tijd en ruimte.

In de ?Missa Prolationum? zingen de vier partijen twee aan twee in canon op eenzelfde melodie, maar in een andere maatsoort. Die tijdsberekening van de polyfonisten was zeer complex. Bijvoorbeeld de ?Tempus Perfectum?, zeg maar de bovenliggende brede tijdsverdeling, de hele trage puls, die was drieledig en op haar beurt werd elk van die tellen dan weer onderverdeeld in de ?maior? of de ?minor?, of verder in drie of in twee. Daar speelt Ockeghem in die mis mee. Heel ingewikkeld, maar de hedendaagse componisten worden er soms nog door gefascineerd.

Op het ritmisch vlak zijn we toen met onze West-Europese cultuur erg ver gegaan. Nadien zijn we het harmonische in onze muziek gaan uitbouwen en hebben we dat ritmisch complexe achterwege gelaten. Later zijn we het weer gaan binnenhalen via de Balkanculturen, Bartok en dergelijke.

Terug naar die ?Missa Prolationum?. Regelmatig staan er clues in het handschrift : als ?per duplum?, ?per trimplum?. Doordat alles in proporties zit, is er slechts één goede manier om al die canonraadsels op te lossen. Het is een soort mathematisch vraagstuk.

Dan heb je de andere dimensie van zijn kunnen, de ?Missa cuiusvis toni?. Kan je die mis ook slechts op één manier realiseren ?

SNELLINGS : Daar heb ik dus verschillende oplossingen voor. Je kan die mis op verschillende toonhoogten zingen. Dat betekent dan dat je in een andere modus stapt, ander alteraties, verhogingen en verlagingen van noten, tegenkomt. Als je van de ene naar de andere modus gaat, komen de halve tonen helemaal anders te liggen. Je gaat dus heel andere muziek creëren. Sommige oplossingen lijken nogal artificieel. Dat is geconcipieerd en daardoor zitten er onlogische dingen in om het toch te doen kloppen in de vier basismodi (Dorisch, Frygisch, Lydisch en Mixolydisch).

Iedere modus heeft nog zijn eigen betekenis, zijn eigen symbolische, intellectuele of emotionele waarde en dan kom je bij de vier elementen terecht, het water, de lucht, de aarde, het vuur. De Dorische heeft bijvoorbeeld het karakter van het nobele, het plechtige. De componisten toen hadden een totaalwereldbeeld voor ogen waarin ze weliswaar een kleine rol hebben, maar ze passen in dat totaalwereldbeeld. Ockeghem is ook een brug tussen oud en nieuw, nog niet zoals Josquin dat later zal zijn. Hij is nog archaïsch, maar hij heeft ook het humanisme gehoord. De retorische principes komen al zijn muziek binnen. Hij gaat bepaalde woorden schilderen. Een ?Jesu Christi? plaatst hij heel monolithisch. Op bepaalde woorden als de ?hemel? gaat zijn melodie omhoog, of hij verandert het metrum. Niet vaak, maar het is een begin. Je zou kunnen zeggen dat hij communicatiever wordt naar de luisteraar toe. Bij hem zullen de vier stemmen echt gelijkgerechtigd worden, hij gebruikt de cantus firmus ook veel vrijer.

Waar leidt dat naartoe ?

SNELLINGS : Naar Josquin. Maar Ockeghem is nooit naar het zuiden geweest. Hij is niet aan de Italiaanse universiteiten gaan studeren. Maar hij was wel een hele goede vriend van Dufay. Die heeft vele jaren in Noord-Italië gezeten bij de paus. Als je zijn muziek bekijkt, zie je heel duidelijk de Italiaanse principes op harmonisch vlak, de musica colorata, om harmonieën te kleuren en zo de tekst meer emotioneel te maken. Als je dan weet dat Ockeghem Dufay dikwijls in zijn huis in Cambrai heeft opgezocht, dan weet je dat die mannen daarover gepraat moeten hebben. Ockeghem heeft zo het zuiden onrechtstreeks leren kennen en waarschijnlijk is hij daardoor gefascineerd geraakt. Maar zijn eigen roots, de polyfone traditie uit Frans-Vlaanderen, heeft hij natuurlijk nooit weggegooid. Wel sommige zaken geïntegreerd. Zoals Bach later elementen van, bijvoorbeeld, Couperin in zijn muziek zal opnemen. Maar Bach zal toch een Duitser blijven.

Een musicus verdiende dikwijls geld als kanunnik, Ockeghem was dat onder andere in de Notre Dame van Parijs.

SNELLINGS : Wat hij niet heeft gedaan, is de paus achterna lopen. De inkomsten van een altaar werden aan een persoon toegewezen en heetten prebende. Het meest bedreven daarin was de minder bekende componist Johannes Pulloys. Die heeft zich de meeste prebenden uit Noord-Europa en zelfs uit het zuiden kunnen toeëigenen. Onvoorstelbaar. Maar veel van dat geld vloeide wel terug naar de muziek. Zoals Ockeghem begon als vicaris, dat is in feite de plaatsvervanger van de kanunnik die er eigenlijk had moeten zijn.

Het ensemble Capilla Flamenca wil per se zijn religieuze muziek in een religieuze ruimte uitvoeren. Waarom ?

SNELLINGS : Je kan je ook afvragen waarom je op een oud instrument zou spelen ? Die ruimte is een heel belangrijke factor om dingen met je stem te gaan doen. Je kan beginnen werken in die akoestische ruimte. Je produceert een basistoon, dan begint het spelletje van de boventonen heel sterk te werken. Doordat de klank uitklinkt, kan je hem ook horen en beluisteren. En ook manipuleren als het ware. Als je met andere stemmen samen zingt, moeten de natuurlijke principes van die specifieke ruimte erg gerespecteerd worden. Dan krijg je die versmelting van boventonen die een versterkend effect hebben.

Als je je basistoon rijk maakt en scherp kleurt, dan schiet dat hele spectrum in gang en krijg je een ongelofelijke draagkracht in zo’n mastodont van een ruimte. Dat is niet niks. En de koren waren toen niet groot. Zoiets krijg je nooit in de kurkdroge ruimte van een concertzaal.

Is die rijke akoestiek dan niet interessant voor een chanson ?

SNELLINGS : In het chanson vind je van dat hele strenge contrapunt, van dat conceptuele denken niets terug. Daar zijn de melodielijnen dan weer dominant, ze zijn ritmisch vloeiend.

Die vragen er niet naar om lang te klinken. Aan de andere kant moet je niet overdrijven met die over-akoestische ruimten van zes à zeven seconden nagalm voor religieuze muziek. Want vroeger waren de kerken aangekleed met vaandels. Het is ook geen toeval dat in de Engelse koortraditie, een traditie die nog het dichtst bij de oude zangpraktijk staat, nog geoefend wordt in de kerk zelf, daardoor krijgen die Engelse koren een heel andere klank. Een operazanger moet door de eigenaardigheden van het operagebouw helemaal anders zingen. Anders werkt het niet.

Van belang is ook hoe de kerk is gebouwd. In Leuven is het geweldig hoe de klank door de gewelven wordt opgezogen en je die klank dan via die gewelven van achteren hoort komen. Door hun architectuur zijn die zuilen met die slanke boogstructuren echte klankgeleiders. Je moet dan je tempo aanpassen ; het gebouw legt je een ritme op. Het vraagt tijd van de dirigent en de zanger om te luisteren hoe die klanken terugkomen.

Lukas Huybrechts

Ockeghem wordt deze zomer herdacht op de ?Dag van de Oude Muziek?, 29/6, Landscommanderij Alden Biezen, 012/23 57 19 en tijdens ?Laus Polyphoniae? Antwerpen, 23/8-31/8.cd Ockeghem, ?Missa de plus en plus & chansons? door het Orlando Consort op Archiv 453 419-2.

Zangers rond een koorboek, de man met de bril is wellicht Johannes Ockeghem : de leider van zijn generatie.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content