We gaan ervan uit dat we, ergens in ons binnenste, een onveranderlijke kern hebben: een ‘ik’. Klopt niet, zegt neuropsycholoog Paul Broks. Een gesprek over Star Trek, psychopatische managers en de vrouw die denkt dat ze dood is.
Paul Broks, ‘Het land van de stilte: neurologische vertellingen’, uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam, 264 blz.
Het is een van de bekendste openingszinnen uit de wereldliteratuur: ‘Toen Gregor Samsa op een morgen uit onrustige dromen ontwaakte, merkte hij dat hij in zijn bed in een reusachtig stuk ongedierte was veranderd.’ Samsa, het hoofdpersonage uit De gedaanteverwisseling van Franz Kafka, maakt zich meteen grote zorgen. Niet zozeer omdat hij in een eng beest is veranderd en krankzinnig dreigt te worden, maar vooral omdat hij zich verslapen heeft en zich afvraagt hoe hij nu in godsnaam nog tijdig op zijn werk moet raken. Absurd?
‘Nee’, zegt de Britse neuropsycholoog Paul Broks. ‘De mens heeft een oneindig groot aanpassingsvermogen. Dit is een extreem voorbeeld, maar zelfs als je plotseling in een insect verandert, zul je na enige tijd hoogstwaarschijnlijk gewoon verdergaan met je leven. Het boek van Kafka is een mooie metafoor van die menselijke flexibiliteit. Er bestaan enorm veel catastrofale neurologische aandoeningen en toch slagen de meeste patiënten erin om de situatie stoïcijns op te nemen. Sommigen gaan er natuurlijk aan ten onder, maar ik verbaas mij er altijd over hoe mensen zichzelf onder druk van de omstandigheden opnieuw kunnen uitvinden. Eigenlijk is het iets wat we allemaal voortdurend doen.’
Wie niet echt in een insect is veranderd, kan natuurlijk nog altijd dénken dat hij in een insect is veranderd. Zulke patiënten heeft Broks alsnog niet over de vloer gehad, maar hij zou niet van zijn stoel vallen mocht er morgen eentje voor zijn neus staan. De wondere wereld van de waanvoorstelling en andere aandoeningen van de geest: hij weet er alles van.
Neem nu de man wiens midlifecrisis in feite gewoon een hersentumor was, de vrouw die denkt dat ze overleden is, of de man die gelooft dat hij de bodyguard van de Queen is: Broks heeft heel wat bizar- re gevallen onderzocht en bestudeerd. In het boek Het land van de stilte vertelt hij een aantal sterke verhalen uit zijn praktijkervaring als klinisch neuropsycholoog. Net zoals de Amerikaanse psychiater Oliver Sacks dat al jaren doet. Maar, veel meer dan Sacks, voegt Broks nog iets toe aan die verhalen: een filosofische, existentiële invalshoek. Op een aanstekelijke manier worstelt hij al schrijvend met talloze grote vragen. Bén ik een lichaam of héb ik een lichaam? Wie of wat is dat eigenlijk: ik? Hoe zitten die anderhalve kilogram hersenen van ons in mekaar? Wat kan er allemaal fout lopen daarboven? En kan het echt iedereen overkomen?
Hij wijdt zelfs een apart hoofdstuk aan het probleem van de zogenaamde teletransportatie, het bekende kunstje uit Star Trek. Beeld u even in dat het mogelijk is. Dat uw lichaam geteletransporteerd kan worden naar een andere planeet, maar dat er tegelijkertijd een kopie van uzelf hier op aarde zou blijven rondlopen. Hoe zit dat dan? Hebt u dan twee ‘ikken’? Zo ja, vindt u dat een akelige gedachte en past u voor het experiment? Of zegt u: doe maar, beam me up, Scotty!
Het land van de stilte is een prachtig, meeslepend geschreven boek over de menselijke geest. Wat we erover weten. En vooral: wat we er niet over weten. Want net als de kosmologie is de neuropsychologie soms absurd, schrijft Broks: ‘De naakte feiten zijn te vreemd om je te kunnen voorstellen.’
Welke patiënt heeft u in al die jaren het meest verbaasd?
PAUL BROKS: Het is moeilijk om er eentje uit te pikken. Er zijn psychiatrische patiënten die ik heel fascinerend én verontrustend vind. Mensen met bizarre waanvoorstellingen die een parallel bestaan leiden in de normale wereld. Ik herinner mij een patiënt, een scheikundige, met wie ik urenlang kon praten over wetenschap, politiek, sport, noem maar op. Allemaal heel rationeel. Maar soms kon hij ineens totaal ontsporen. Dan begon hij te vertellen over zijn ervaringen als bodyguard van de koninklijke familie. Hij deed dat zo overtuigend dat ik aanvankelijk geneigd was om hem te geloven. Tot hij leden van de koninklijke familie begon te beschrijven die niet bestaan.
Wees u hem daar dan ook op?
BROKS: Ja. Maar hij was niet van zijn stuk te brengen.
Had hij nooit momenten van inzicht?
BROKS: Nee, nooit. Dat is nu net het verontrustende. Mensen die een perfect normaal leven leiden en verstandig en goed geïnformeerd zijn, kunnen tegelijk compleet vastzitten in een alternatieve wereld, een wereld waarin ze rotsvast geloven, met hoeveel argumenten je ook komt aanzetten om te bewijzen dat het een fantasie is. Sommigen worden vijandig als je hun verhaal onderuithaalt, omdat ze er emotioneel heel sterk aan gehecht zijn. Anderen hebben dan weer korte flitsen van inzicht en beseffen heel even dat er iets met hen aan de hand is.
Het is wellicht beter om dat niet te beseffen.
BROKS: Waarschijnlijk wel. Maar zelfs patiënten die af en toe beseffen dat er iets niet klopt, omhelzen hun waanidee zodra je erover begint door te bomen. Ik heb een patiënte gehad met het syndroom van Cotard. Die vrouw lijdt aan een nihilistisch waanbeeld, ze gelooft dat ze overleden is. Heel bizar, hoor. Ik zat met haar te praten. Een zinvol, rationeel gesprek. En ineens vroeg ze: Ben ik dood? Ze was oprecht geïnteresseerd in mijn antwoord. Maar ik kon haar er niet van overtuigen dat ze nog leefde.
Wat was er precies met haar aan de hand?
BROKS: Vermoedelijk wordt haar syndroom veroorzaakt door een structureel defect in de hersenen, waardoor gevoelens en gedachten niet altijd met elkaar in verbinding zijn. Intellectueel probeerde ze te begrijpen dat ze leefde. Maar het is niet genoeg om te begrijpen of te wéten dat je bestaat, je moet het ook vóélen. Wij hebben allemaal het gevoel dat we een soort absolute kern hebben, een ‘ik’, een solide identiteit. Als je zulke patiënten ontmoet, besef je dat er niet veel nodig is om die kern onherroepelijk aan te tasten. Dat is verontrustend, omdat het vragen over jezelf oproept, over je eigen kern.
Bestaat die kern wel?
BROKS: Dat is dus de vraag. Er bestaan twee theorieën. De eerste is de Cartesiaanse theorie van de ziel: ieder mens heeft een centrale kern, een essentie die je hele leven lang hetzelfde blijft, en zelfs nog ná dit leven, voor wie daarin wil geloven. Volgens een andere theorie, die ver teruggaat in de geschiedenis, is ieder mens een soort bundel van sensaties, gevoelens en gedachten. We hebben wel een psychologische continuïteit, maar die kan op verschillende manieren verbroken worden, want we hebben geen centrale kern. Die bundel-theorie illu- streert goed hoe we tegenwoordig in de wetenschap naar de menselijke geest kijken. We gaan ervan uit dat die kern niet bestaat, dat er niet, ergens in onze hersenen, een piloot aan de stuurknuppel zit. Als je die theorie accepteert, praat je niet meer over een kern, maar over een patroon. En het is de vorm van dat patroon die normaal gesproken je hele leven ongeveer dezelfde blijft. Maar die vorm kan natuurlijk ook ineens drastisch veranderen.
Door een hersentumor, bijvoorbeeld.
BROKS: Precies. In mijn boek vertel ik het verhaal van de man die zich steeds vreemder ging gedragen. Hij kocht alle platen van Jimi Hendrix en schafte zich een Fender Stratocaster aan. Zijn persoonlijkheid begon ingrijpend te veranderen. Het leek aanvankelijk een onschuldige midlifecrisis, maar het eindigde in een echtscheiding, omdat zijn vrouw hem niet meer herkende en zelfs onuitstaanbaar vond. Uiteindelijk werd bij die man een hersentumor vastgesteld.
Stel dat hij tegen zijn ex zegt: ‘Sorry, ik was mijzelf niet meer!’ Heeft hij dan gelijk?
BROKS:(lacht) Wel, dat weet ik dus niet. Dat hangt er dus van af wie dat is: mijzelf.
Moeten alle mannen met een midlifecrisis veiligheidshalve een hersenscan laten nemen?
BROKS: Ik wil uw lezers niet verontrusten, maar feit is dat zulke gevallen wel vaker voorkomen. Je kunt een goedaardige tumor hebben die je niet voelt en waar je totaal geen last van hebt, omdat hij in een niet-vitaal deel van de hersenen zit. Soms worden die gezwellen bij toeval ontdekt. Ik heb mensen gezien met een tumor ter grootte van een sinaasappel, die zich van geen kwaad bewust waren tot ze om een heel andere reden in het ziekenhuis werden opgenomen en onderzocht.
Doet het u nog iets als u een menselijk brein vasthoudt of dissecteert?
BROKS: Voor mij is dat een neutrale ervaring. Het is per slot van rekening gewoon een klomp vlees. Ik zou het moeilijker hebben om een hand te dissecteren, bijvoorbeeld. Een hand is een sociaal object, een stel hersenen niet: dat zie je alleen in een operatiekamer of laboratorium, niet in het dagelijkse leven. Het is iets puur materieels, een voorwerp van wetenschappelijk onderzoek.
Wat weten we al over het brein? Zal de wetenschap vroeg of laat op een grens stoten?
BROKS: Dat wordt een van de grote thema’s van de 21e eeuw, althans voor wetenschapsfilosofen. Er zijn aspecten van de menselijke geest die we wellicht nooit wetenschappelijk zullen kunnen bestuderen, laat staan doorgronden. Wetenschap is een objectieve aangelegenheid en spreekt per definitie in de derde persoon. Maar onze geest is in sommige opzichten vooral een eerste persoon, een ‘ik’. En dat ‘ik’ kun je onmogelijk objectief, dus vanuit de derde persoon, observeren en bestuderen. Nu, los daarvan zitten er nog grote gaten in onze kennis van de menselijke hersenen. Over het hart en de lever weten we ongeveer wat we moeten weten, ook hoe organen zich verhouden tot de rest van het lichaam. Maar om de hersenen te begrijpen, moet je bovendien rekening houden met de manier waarop ze zich verhouden tot de rest van de wereld. De menselijke geest heeft een sociale dimensie. Dus zelfs als je de hele hersenarchitectuur in kaart hebt gebracht, ken je nog altijd maar een deel van de puzzel.
Dus we zullen ook nooit weten of we nu al dan niet een vrije wil hebben?
BROKS: Een moeilijke vraag, en tegelijk ook niet. Voor filosofen blijft het een fascinerende kwestie. Maar voor mij persoonlijk doet het er niet veel toe. Als ik geen vrije wil heb en alles wat ik doe en zeg volkomen gedetermineerd is: geen probleem! Het kan best zijn dat alle atomen en moleculen in mijn lichaam als het ware voorgeprogammeerd zijn. En wat dan nog? Datgene wat ik mijn vrije wil noem, bevindt zich op een ander niveau. Het is als het ware een subjectieve, sociale constructie. Wij leven in een wereld met wetten en conventies die gebaseerd zijn op het idee van vrije wil. De maatschappij bepaalt welk gedrag aanvaardbaar is en welk gedrag niet. Binnen dat maatschappelijke kader heeft iedereen per definitie een keuze.
Geldt dat ook voor psychopaten?
BROKS: Hier wordt het inderdaad moeilijk. Sommige individuen zijn psychopatisch, in de zin dat ze geen geweten hebben. Als je dat zou kunnen terugvoeren op bepaalde abnormaliteiten in de hersenen, dan ontstaat er een interessant medisch-juridisch probleem: zijn het patiënten die moeten worden behandeld, of criminelen die moeten worden gestraft? Maar zover zijn we nog niet, onze kennis is te beperkt. We beschikken wel over aanwijzingen dat psychopaten wellicht een defecte of beschadigde amygdala hebben, een deel van de hersenen dat belangrijk is voor onze emoties. Door dat defect voelen psychopaten geen empathie. Ze kunnen intellectueel wel ontcijferen wat iemand anders denkt of voelt, maar er ontstaat geen verbinding met hun eigen gevoelens.
Ze wéten wel dat hun slachtoffers lijden, maar het kan hen niets schelen.
BROKS: Exact. Wat niet wil zeggen dat ze geen vrije wil meer hebben. Hoe dan ook lijken dit mij tot nader order vooral politieke problemen.
Hoe meer we erover te weten komen, des te meer verantwoordelijkheid we zullen afschuiven op dat mechaniekje in ons hoofd, niet? ‘Het is de schuld van mijn amygdala, edelachtbare!’
BROKS: Die evolutie is al volop aan de gang. Mensen spannen processen aan tegen McDonald’s omdat ze door het eten van hamburgers zwaarlijvig zijn geworden. Of tegen tabaksproducenten omdat ze longkanker hebben. Verantwoordelijkheid lijkt mij dan ook geen absoluut concept, het krijgt in elke periode en in elke cultuur een politieke invulling. Het is zeker geen wetenschappelijk concept.
Bestaat er zoiets als een volstrekt ‘normaal’ individu?
BROKS: Hoe definieer je ‘normaal’? Dat is natuurlijk altijd de vraag in de geneeskunde en de psychiatrie. Als je het hebt over statistische abnormaliteit, bedoel je alles wat niet frequent voorkomt. Sommige statistisch abnormale eigenschappen zijn erg begerenswaardig voor het individu: atletisch vermogen bijvoorbeeld, of muzikaal talent. Ik kan mij overigens best voorstellen dat ook een lichte vorm van psychose begerenswaardig kan zijn. Soms helpt het om een psychopaat te zijn. Ik ben ervan overtuigd dat heel wat zakenmensen en managers licht psychopatische neigingen hebben. Ze duwen mensen opzij onderweg naar de top, ze ontslaan medewerkers, maar ze liggen daar niet van wakker en verdienen ondertussen goed geld.
Wat is precies het verschil tussen een neurose en een psychose?
BROKS: Het is vooral een kwestie van inzicht, van besef: depressieve mensen beseffen dat ze depressief zijn, mensen met paranoia beseffen niet dat ze aan een waanvoorstelling lijden. Een psychotische patiënt heeft geen inzicht in zijn eigen toestand.
Is iedereen tot op zekere hoogte neuro- tisch of psychotisch?
BROKS: Een interessante vraag, waar momenteel veel over wordt gediscussieerd. De klassieke visie is altijd geweest dat een psychose een kwestie van alles-of-niets is: je bent het of je bent het niet. Een neurose is meer iets gradueels: angsten, depressies en fobieën zijn neu- rotische gedragingen waar je in mindere of meerdere mate gevoelig voor kunt zijn. Angst- of paniekgevoelens zijn ook niet noodzakelijk slecht, integendeel: het zijn adaptieve gedragingen, die goed van pas komen als er gevaar dreigt of als je je moet voorbereiden op een examen. Ik vermoed dat iets dergelijks ook geldt voor de psychose, dat iedereen dus tot op zekere hoogte psychotisch is.
Hoezo?
BROKS: Er zijn veel ervaringen of overtuigingen waar als het ware een psychotisch smaakje aan zit. Heel wat voor het overige volstrekt rationele mensen geloven bijvoorbeeld in telepathie. Of in buitenaardse wezens, zelfs in ontvoeringen door buitenaardse wezens. In principe is iedereen vatbaar voor dat soort magische of bovennatuurlijke waanideeën.
Bestaat er wat dat betreft een verschil tussen mannen en vrouwen?
BROKS: Dat weet ik niet zeker. Er zijn ongeveer evenveel mannen als vrouwen die het slachtoffer worden van een zware psychose. Alleen zijn de vrouwelijke patiënten gemiddeld tien tot vijftien jaar ouder dan de mannen, dus kennelijk breekt het bij vrouwen later uit. Maar niemand weet hoe dat komt.
Hoe komt het dat steeds meer mensen vroeg of laat depressief worden?
BROKS: Het zou kunnen dat er meer diagnoses zijn dan echte depressies. We zijn ook met meer mensen dan vroeger, dus ook met meer depressieve mensen. En ik sluit niet uit dat heel wat mensen zich in feite wel goed voelen, maar geneigd zijn om zich zorgen te maken, om de eenvoudige reden dat ze de terminologie beter kennen, en natuurlijk ook de medicatie. Misschien spelen er ook maatschappelijke factoren mee die mensen een gevoel van hulpeloosheid geven, maar dat is een vraag voor sociologen.
Hoe bestrijd je een depressie het beste? Door positief te denken?
BROKS: Meestal is een combinatie van medicatie én therapie het beste. Momenteel zit vooral de cognitieve gedragstherapie in de lift. En eigenlijk komt dat inderdaad neer op een cursus positief denken, oefenen om je gedachten niet altijd te laten wegglijden in een negatieve spiraal. Je kunt effectief leren om je manier van denken te herstructureren. Ik had me dat nooit echt gerealiseerd tot ik onlangs Robinson Crusoe herlas. Als hij aanspoelt op zijn onbewoonde eiland, maakt Crusoe een lijstje met plussen en minnen – min: ik heb geen kleren, maar plus: het is hier toch warm en niemand kan me zien. Door je daarvan bewust te zijn en altijd ook het positieve te zien, kan je je depressie bestrijden.
Dat klinkt een beetje simpel.
BROKS: En toch schijnt het een bijzonder efficiënte therapie te zijn.
Tot slot: die teletransporter uit ‘Star Trek’, zou u daar zelf instappen?
BROKS: Ik denk het wel. Het is een interessant gedachte-experiment, dat ik vaak doe met studenten. Stel dat het inderdaad zou kunnen: je stapt in de teletransporter, je lichaam wordt atoom per atoom afgebroken en ingescand, en vervolgens digitaal verstuurd naar een andere planeet, waar het atoom per atoom weer wordt opgebouwd. ‘Oké’, zegt ongeveer tachtig procent van die studenten dan, ‘wij doen het.’ Maar dan komt de volgende vraag. Stel nu dat je lichaam wordt ingescand en digitaal verstuurd naar een andere planeet, maar dat je oorspronkelijke lichaam niet wordt afgebroken, maar in een coma gebracht. Dan loop je dus rond op die andere planeet terwijl hier op aarde een andere versie van jou achterblijft, weliswaar zonder zich van iets bewust te zijn. Dat vinden de meeste studenten al iets akeliger. Bij de derde versie van het experiment haken de meesten helemaal af: stel dat je lichaam wordt ingescand en verstuurd naar een andere planeet, maar dat het tegelijk hier op aarde gewoon blijft rondlopen.
Dan zijn er twee versies van je ‘ik’ in omloop.
BROKS: Is dat zo? En zo ja, waarom vinden we dat akelig? Dát is de vraag. Puur rationeel bekeken komen die drie versies van het experiment op hetzelfde neer: je wordt ingescand en verstuurd, klaar. Dat we die laatste versie zo akelig vinden, wijst erop dat we dat Cartesiaanse idee – dat ‘ik’, die centrale kern – toch niet van ons kunnen afschudden.
Moet dat dan?
BROKS: Het interessante is dat Derek Parfit, de bedenker van dit gedachte-experiment, die gedachte op een of andere manier wél van zich heeft kunnen afschudden. Zodra je echt beseft dat er rationeel gesproken geen verschil is tussen die drie versies, kun je echt getransformeerd worden. Parfit heeft naar eigen zeggen zelfs een soort boeddhistische verlichting bereikt. Hij maakt zich absoluut geen zorgen meer over zijn sterfelijkheid. (lacht) Zover heb ik het helaas nog niet gebracht.
Joël De Ceulaer