Han Renard

In ‘Afscheid van Magritte’ beschrijft Wallonië-kenner Guido Fonteyn het economische mirakel dat zich in de 19e eeuw in Wallonië voltrok, op een ogenblik dat Vlaanderen ‘de zwartste eeuw uit zijn geschiedenis’ beleefde.

Wallonië kwam tot bloei door het geslaagde huwelijk tussen in de Waalse ondergrond rijkelijk aanwezige delfstoffen zoals steenkool en ijzererts, de technologische vooruitgang, de instroom van goedkope arbeidskrachten, de opkomst van het kapitalisme en – daarmee verbonden – het succes van een kleine groep captains of industry. Grootindustriëlen met ronkende namen als Cockerill, Warocqué en Orban richtten machtige naamloze vennootschappen op, die zich aan wet of gebod weinig gelegen lieten, maar Wallonië in de 19e eeuw wel transformeerden tot een van de meest welvarende regio’s van het Europese vasteland. Het is die transformatie die oud- De Standaard-journalist Guido Fonteyn beschrijft in zijn nieuwe boek Afscheid van Magritte.

Omdat de arbeidsreserve beperkt was, werd in de Waalse steenkoolmijnen en staalfabrieken al heel snel een beroep gedaan op de massaal door armoede en hongersnood getroffen Vlamingen. Pas een hele tijd later, na de Tweede Wereldoorlog, kwamen ook de Italianen.

De migratie uit het verpauperde Vlaanderen naar het welvarende Wallonië was in de 19e eeuw blijkbaar veel groter dan algemeen wordt aangenomen?

GUIDO FONTEYN: Dat klopt. De enige onderzoeker die zich ook echt aan een schatting waagt, is professor Michel Poulain van Louvain-la-Neuve. Hij baseert zich op de studie van familienamen in de telefoongidsen uit de streek en houdt het op verschillende honderdduizenden. Volgens mij is dat een zeer voorzichtige raming, en mag je gerust spreken van – gespreid over een periode van honderd jaar – meer dan een miljoen Vlaamse immigranten, en waarschijnlijk nog veel meer.

Ook de demografische gegevens uit die tijd vormen een goede indicatie van de omvang van het fenomeen. De bevolking van Oost- en West-Vlaanderen is in de 19e eeuw ongeveer stabiel gebleven, terwijl die van Luik en Henegouwen verdrievoudigde.

Maar ook al vulden ze een acuut tekort aan arbeidskrachten op, de Vlamingen werden in Wallonië niet met open armen ontvangen?

FONTEYN: Zeker niet. Mijn Waalse vrienden geloven graag dat zij van nature ruimdenkend en verdraagzaam zijn. Het klopt ook dat er in Wallonië vandaag weinig racisme bestaat. Maar dat is er wel geweest, heel nadrukkelijk zelfs, zowel ten opzichte van de Vlamingen als van de Italianen. Wallonië heeft maar heel geleidelijk, in een proces dat verschillende generaties heeft geduurd, met zijn ‘allochtonen’ leren leven.

Een centrale stelling in het boek is dat de clichés die toen ontstonden ook vandaag nog de wederzijdse beeldvorming van Vlamingen en Walen bepalen.

FONTEYN: Daar ben ik van overtuigd. Het feit dat de Vlamingen nog steeds graag uitpakken met wat ze kunnen, nu weer met de organisatie van de Olympische Spelen bijvoorbeeld, heeft te maken met dat destijds opgelopen minderwaardigheidscomplex. De Walen van hun kant hoeven niets meer te bewijzen – meer dan een eeuw lang was Wallonië een van de meest vooruitstrevende regio’s van Europa. Maar de Walen hebben te lang gedacht dat hen niets kon overkomen. Typisch voor zulke achterliggende gevoelens is overigens dat ze de feiten soms lange tijd overleven.

En destijds was ‘un Flamind’ een regel-recht scheldwoord?

FONTEYN: Zeker. Zelf heb ik het ook nog een zeldzame keer horen gebruiken.

In de volksmond werden de ingeweken Vlamingen verantwoordelijk gehouden voor de stijgende criminaliteit en de verwilderde zeden. Het waren ook ‘snoodaards, stakingbrekers en slechte arbeiders’.

FONTEYN: Dat is inderdaad heel opvallend. Onderzoeker Yves Quariaux van de UCL heeft over dat onderwerp een doctoraatsverhandeling geschreven en op basis van boeken, dagbladartikels en theater- en liedjesteksten uit de 19e eeuw al die vooroordelen in kaart gebracht. Zo was ‘un travail de Flamind’ in het mijnwerkersjargon synoniem voor een slecht en slordig uitgevoerde taak. Fascinerend is ook dat de Vlaming in het Waalse volkstoneel altijd rood haar had, zoals traditioneel ook de Judasfiguur in het theater.

Heel populair waren ook de Vlamingen-imitatoren.

FONTEYN: Op rommelmarkten heb ik brochures gevonden waarin ‘ le meilleur des imitateurs flamands‘ warm werd aanbevolen, (lacht) in ronduit schandalige bewoordingen die wij vandaag zonder twijfel racistisch zouden noemen.

Een andere conclusie uit het boek is dat het leven van de mijnwerkers en staalarbeiders in de Waalse bekkens niet alleen kommer en kwel was. Er ontstond ook een echte vrijetijdscultuur.

FONTEYN: Daarvan ben ik sterk onder de indruk geraakt. In onze terugblik op die periode hebben we vaak alleen oog voor de sociale en politieke strijd van de arbeidersklasse. Maar als je de gazettekes van toen bekijkt, vind je daarin talloze berichtjes over kaatswedstrijden, wielerwedstrijden, hanengevechten, concours van jeu de crosse, een voorloper van het golfspel, en ga zo maar door, allemaal opgesteld in een vrij opgewekte stijl. Dus ondanks periodes van grote armoede en bittere sociale strijd is er onder de arbeiders toen ook iets optimistisch en plezierigs geboren.

Na de Tweede Wereldoorlog komt er een abrupt einde aan de Waalse welvaart. In de tijdsspanne van één generatie verandert Wallonië in een economisch braakland.

FONTEYN: Dat is het gevolg van de beslissingen van de captains of industry en hun naamloze vennootschappen om hun activiteiten onder te brengen in wat wij nu lagelonenlanden noemen, lang vóór de politieke klasse zich daarvan bewust werd. De politici hebben de ware omvang van de crisis pas in de jaren 1980 ingezien, toen de grote bedrijven allemaal vertrokken waren.

Maar iemand als vakbondsman François Camaratta betoogt dat het economische verval van Wallonië in feite al in 1900 begon?

FONTEYN: Camaratta maakt een schitterende analyse. Hij zegt dat Wallonië vanaf het begin van de 20e eeuw pas op de plaats maakte. Er werd niet in innoverende activiteiten geïnvesteerd en de Waalse economie miste de omslag naar de autonijverheid en naar petroleum als energiebron. Degenen die daarover beslisten, waren niet de politici maar – alweer – de captains of industry, die vermoedelijk al vanaf 1900 hun investeringen naar andere landen begonnen over te plaatsen.

In 1950 scheurde de Koningskwestie het land bijna in tweeën. Er ontstond zwaar oproer in Wallonië, de psychologische verwijdering tussen Vlaanderen en Wallonië was een feit geworden.

FONTEYN: De Walen begonnen te voelen dat ze hun machtspositie in België aan het verliezen waren. Dat werd voor het eerst heel duidelijk met de Koningskwestie, en later nog eens met de strijd tegen de Eenheidswet van Gaston Eyskens in 1960. Die jaren zullen ook het startpunt vormen voor een bijna ononderbroken reeks van Vlaamse premiers. Dat weten de Walen dán natuurlijk nog niet, maar ze worden ongerust, ze realiseren zich dat de macht hen ontglipt. Over de daaropvolgende crisisjaren maakt Camaratta opnieuw een zeer scherpzinnige opmerking. Hij zegt dat de Walen een halve eeuw verloren hebben door in een hoekje te gaan zitten kniezen en de schuld voor alles wat bij hen verkeerd liep bij de Vlamingen te leggen. Zo zijn ze bijvoorbeeld als één man achter José Happart gaan staan in de Voerenkwestie, een ouderwets taalgrensconflict, en eigenlijk een francofone kwestie die met de echte problemen van de streek niets te maken had.

Recenter moeten ook de nieuwe lidstaten van de Europese Unie het wel eens ontgelden, omdat die met de Waalse Europese subsidies zouden gaan lopen. Dat zondebokmechanisme heeft de Walen lange tijd verhinderd de juiste analyses te maken.

‘Afscheid van Magritte’ eindigt positief. De huidige politieke klasse, de postcrisisgeneratie zeg maar, is opgehouden met zeuren en kniezen, schrijft u.

FONTEYN: Ja, en dat staat er niet om mijn Waalse vrienden te plezieren, het is een objectieve vaststelling. Op een bepaald moment hebben de Walen beslist zelf aan het werk te gaan. Dat is vooral de verdienste van de Waalse regering geweest, met eerst PS-voorzitter Elio Di Rupo en nadien huidig Waals minister-president Jean-Claude Van Cauwenberghe (PS) als centrale figuren. Zij hebben in de eerste plaats geprobeerd de regionale instellingen zo goed mogelijk te laten functioneren en vandaag hoor ik geen anti-Vlaamse geluiden meer uit Namen. En hier en daar zijn er tekenen van economische relance. Er is het succesvolle luchthavenbeleid, er is de heropleving van Luik, wellicht hét thema van de volgende jaren, en er is ook de opvallende, zij het nog beperkte heropbloei in de culturele sector. Kijk bijvoorbeeld naar het MAC ( Musée d’Art Contemporain), het schitterende museum voor hedendaagse kunst in de oude industriële site van Le Grand Hornu bij Bergen. Het zal echter nog een hele tijd duren voor Wallonië een nieuwe Magritte voortbrengt.

Han Renard

‘Un travail de Flamind was in het mijnwerkersjargon synoniem voor een slecht en slordig uitgevoerde taak.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content