De komst van de democratie in Zuid-Afrika maakte van de voorheen heersende blanke elite een minderheid zonder macht. Precies vijftien jaar geleden kocht een idealistische groep het verlaten dorp Orania, een plek waar alleen blanken mogen wonen. Cultuurbehoud, noemen zij het. Racisme, zegt de rest van het land. Een bericht uit de noordelijke Kaapprovincie.

Voor het dorpshuis begint de vijftiende verjaardag van Orania met het hijsen van de vlag. Onder aan de vlaggenmast dragen twee kinderen haar op hun uitgestoken handen. Het is niet de vlag van Zuid-Afrika; dit exemplaar is oranje met blauw, met in het midden een afbeelding van een gespierd mannetje dat zijn mouw opstroopt. Even is er commotie: het touw van de vlag zit in de knoop. ‘ Bliksem‘, vloekt een man in een verschoten colbertje binnensmonds. ‘Hadden ze niet kunnen oefenen?’

Het is acht uur ’s ochtends. De zon brandt fel op de meer dan 150 dorpsbewoners die voor hun klapstoeltjes staan. Allemaal dragen ze een oranje sjaaltje, T-shirt, stropdas of petje met Orania-logo en kijken naar de vlag die nu, slap tegen de mast hangend, langzaam omhoog wordt getrokken. De meeste aanwezigen hebben voor de gelegenheid hun zondagse pak aangetrokken. Behalve een paar zongebruinde boeren met korte broeken en hoog opgetrokken kousen, die zittend op een hoge stoeprand het tafereel van een afstand gadeslaan.

Alle belangrijke mensen van het dorp zijn vanmorgen aanwezig: burgemeester Cobus van de Merwe, voorzitter van de dorpsraad Manie Opperman, en de oude professor Carel Boshoff met zijn zilverwitte haar en dito snorretje. Boshoff staat naast zijn vrouw: de dochter van oud-premier Hendrik Verwoerd, de man die de apartheid invoerde. Boven op de heuvel is Verwoerds standbeeld net zichtbaar. Veertig jaar geleden werd de voormalige premier van Zuid-Afrika vermoord door een zwarte man. Nu waakt het beeld over een dorp dat Verwoerds ideologie van zelfbeschikking en puur bloed voortzet.

Als de pastoor klaar is met zijn gebed (‘God is bezig met een groots plan voor de Afrikaners.’ En: ‘Wij zijn een herboren volk.’), de voorzitter van de dorpsraad de plaatselijke bevolkingsgroei heeft gestimuleerd door enveloppen uit te delen aan de ouders van twee pasgeborenen, en een paar van de oudste bewoners zijn uitgepraat over hun herinneringen aan de begindagen van het dorp, is het tijd voor boerewors. Afrikaner evergreens schallen uit de luidsprekers en de aanwezigen hokken happend in hun worsten in kleine groepjes samen. De gesprekken gaan vrijwel zonder uitzondering over het feest van vanavond. Ter ere van het jubileum is een groots diner georganiseerd. ‘Misschien wordt er wel gedanst’, zegt een mevrouw opgewonden, en ze maakt alvast een paar pasjes. ‘Hadden we hier maar vaker reden voor een feestje.’

Vandaag is het precies vijftien jaar geleden dat de eerste Afrikaner families hun intrek namen in dit voormalige constructiedorp aan de oever van de Oranjerivier. De houten huisjes, soms niet meer dan barakken, in het verder stoffige landschap, stonden al jaren leeg. Nadat de bouw van een stuwdam een paar kilometer verderop was afgerond, werd het dorp overbodig. Doordat het zo afgelegen ligt, was niemand geïnteresseerd in de plek. Behalve van een groep conservatieve Afrikaner denkers met grootse plannen voor een eigen volksstaat. Toen Zuid-Afrika begin jaren negentig op het punt stond democratisch te worden, zou eindelijk de stem van de meerderheid gaan gelden. In een land waar meer dan 90 procent van de inwoners een zwarte of gekleurde huid heeft, betekende dat onherroepelijk het einde van het blanke baasskap. Erger nog, meenden de denkers, het zou wellicht het einde betekenen van het Afrikaner cultuurgoed. Er werd lang gepraat en geld ingezameld, en toen besloten de Afrikaner idealisten het hele dorp en de omliggende grond te kopen. Op deze plek – hun eigendom -, ver weg van de culturele mengelmoes, zou hun cultuur veilig zijn. Nu staan er allerlei bordjes in het dorp om de ongeveer 500 inwoners daaraan te herinneren. ‘ Ons ideaal snoer ons saam‘, staat erop. En: ‘ Ek praat en denk in Afrikaans.’

Direct onder aan de heuvel, in Grootdorp, staan de ruime huizen met tuinen van de lokale bestuurders en anderen met aanzien. Een eindje verderop, in Kleingeluk, leven de minder rijken in omgebouwde houten barakken langs een paar zandweggetjes. Sinds kort staat aan het begin van het dorp ook een grote supermarkt. Het is de enige plek in het dorp waar af en toe een zwarte komt om er haastig en oogcontact vermijdend een pak suiker of fles olie te kopen.

ISRAëL AAN DE KAAP

Binnen, in de stille collegezaal van het dorpshuis, drinkt professor Carel Boshoff (78) een kop thee. Hij draagt een oranje strik om zijn nek. Boshoff was nauw betrokken bij de totstandkoming van Orania. Als voormalig leider van het Bureau voor Rassenzaken, voorzitter van de conservatieve en nationalistische Afrikaner Broederbond, en lid van de Voortrekkerbeweging is hij specialist in het ‘volkerenvraagstuk’. Als een van de eersten kwam hij in 1991 in het dorp wonen. Boshoff noemt Orania een overlevingsplan voor de hedendaagse Afrikaner die niet verzwolgen wil worden door het nieuwe Zuid-Afrika. Volgens hem is het vrijwel onmogelijk om in ‘zijn’ land nog langer Afrikaner te zijn.

‘We moeten van de overheid Zuid-Afrikaan worden’, verduidelijkt hij. ‘Dit land is tegenwoordig een zwarte staat waarin de Afrikaners een kleine minderheid zijn. Wij zijn alles al kwijtgeraakt: onze politieke macht, scholen en media. Dat is verklaarbaar en onvermijdelijk onder het huidige bestuur, dat het land leidt in het belang van de swartman, maar we willen niet dat ook nog onze cultuur wordt afgenomen.’

De rest van Zuid-Afrika spreekt neerbuigend over de bevolking van Orania, en ook de pers heeft het vrijwel zonder uitzondering over ‘racisten’. Geheel onterecht, volgens de professor. ‘De mensen zijn bevooroordeeld doordat ze nog steeds een gevaar in ons zien. Ze kijken naar ons zoals ze tijdens de apartheidsdagen naar ons keken. Maar de tijden zijn veranderd. Wij willen over niemand anders de baas zijn dan over onszelf.’

Het ultieme doel van Orania is het recht op zelfbeschikking. Op den duur zou het dorp tot een volksstaat moeten uitgroeien: een federale staat met eigen instellingen en een eigen economie. Om dat te bereiken, willen de Oraniërs selfredsaam (zelfvoorzienend) zijn. Dus wordt er – in tegenstelling tot de rest van het land – geen gebruik gemaakt van goedkope zwarte arbeidskrachten. Het gevolg daarvan is dat de boerderijen die de ruggengraat van Orania’s economie vormen tot de modernste en meest geautomatiseerde van het land behoren. Maar ook dat in het dorp alleen maar blanken wonen.

‘Je kunt je niet helemaal afsluiten van de rest van de wereld, maar om je eigen belangen te behartigen, moet je je als gemeenschap wel een beetje isoleren’, verdedigt Boshoff het selectiebeleid. ‘Iedereen is welkom in Orania, zolang hij onze idealen maar deelt. Het is dus de vraag of er hier wel zwarten wíllen wonen.’ De professor haalt zijn schouders op. ‘Ieder mens voelt zich toch het best binnen zijn eigen gemeenschap.’

De gemeenschap van Orania is volgens hem nog niet groot genoeg om alle idealen te kunnen verwezenlijken. ‘We dromen niet van grote steden, dat past niet in onze boerencultuur. Maar er kunnen hier nog wel twee keer zoveel mensen wonen. Als Orania na verloop van tijd groter wordt, is het misschien tijd voor een tweede Orania op een andere plek. Een enclave, net zoals je aan de Kaapse zuidkust in het klein ziet ontstaan. Daar gaan veel blanke Zuid-Afrikanen uit eigen beweging ook al bij elkaar wonen.’

Boshoff vergelijkt Orania graag met Israël. ‘In het begin van de twintigste eeuw woonden in dat gebied nog amper Joden. Nu hebben ze er een eigen thuisland. In ons land slapen veel Afrikaners nog, die moeten we eerst wakker schudden.’ En daarvoor is de Orania-beweging in het leven geroepen. Ledenwervers reizen het hele land door om Afrikaners te overtuigen van de noodzaak bij te dragen aan het behoud van hun gemeenschap. Verhuizen is het ideaal, donaties zijn een welkom alternatief.

1000 INWONERS WEG

Vandaag is de sfeer in het dorp ontspannen, maar gisteravond werd er door de dorpsraad nog tot laat doorgewerkt om de onthulling van een nieuwe serie bankbiljetten rond te krijgen. Om de lokale economie te stimuleren, introduceerde Orania twee jaar geleden een eigen munteenheid: de ora. Het idee achter de ora is de theorie dat geld zoveel mogelijk moet circuleren om een economie gezond te houden. Door een munt in te voeren die enkel binnen de dorpsgrens als betaalmiddel geldt, stimuleer je de bevolking lokaal inkopen te doen. De Zuid-Afrikaanse rand is in het dorp eveneens een wettig betaalmiddel, maar wie met ora’s betaalt, krijgt 10 procent korting.

Het is druk in het kantoor van Carel Boshoff IV, zoon van de professor en voorzitter van de Orania-beweging. Zijn enorme bureau wordt gebruikt door een dame in joggingpak. Voor zich heeft ze een lijstje waarop ze nauwkeurig bijhoudt hoeveel pakken gloednieuwe bankbiljetten ze aan elk van de zeven leden van de dorpsraad verstrekt. En vooral hoeveel ze er weer ondertekend in een doos stopt. Die doos staat naast een groot borstbeeld van Dr. Hendrik Verwoerd. Aan de muren hangen schilderijen en zwart-witfoto’s van gewapende mannen met baarden en ossenwagens. Op een beeld van een gewonde man zit een plaquette: ‘ Gewond maar onoorwonnen‘ staat erop. ‘1961: Dank voor de totstandkoming van de Republiek van Zuid-Afrika. Geschenk voor de heer en mevrouw Verwoerd van de Nationale Partij.’ Vanavond moeten alle nieuwe biljetten worden voorzien van twee handtekeningen. Anders zijn ze niet geldig. Het is een serieus karwei waarvoor iedereen een nieuwe pen krijgt. Als er aan een kant van de tafel wordt gelachen, kijkt Manie Opperman verstoord op. Buiten rommelt de donder.

‘Het moet er toch echt in staan’, mompelt Gerry du Toit terwijl hij zittend voor zijn caravan door een dik boek met foto’s van planten bladert. In zijn ene hand heeft hij zijn pijp, in de andere een smal groen blad van een plant die hij die ochtend op weg naar de ceremonie voor het dorpshuis in de berm zag groeien. ‘Ik ben van plan om lavendel te gaan verbouwen’, legt hij uit. ‘De etherische olie brengt goed geld op. Maar als boer moet je toch altijd op zoek zijn naar nieuwe gewassen.’

Gerry is een nieuwkomer in Orania. Tot voor kort woonde hij met zijn vrouw Elly in Benoni, een buitenwijk van Johannesburg. Hun slagerij en drankwinkel liepen goed – ze hadden zeven zwarte werknemers in dienst – en het geld stroomde binnen. Maar het voelde niet goed, vond Gerry. ‘Nogal logisch als je in een stad woont waar iedere dag kinderen verkracht en vermoord worden. Ons land gaat hartstikke kapot onder zwart bestuur. Ik was de duizenden verkrachtingen en schietpartijen zat. Maar ik wou vooral weg omdat het niet is wat ik hoor te doen. Zonder het te merken, zijn wij in Johannesburg helemaal verengelst.’

Verengelsen wordt hier in Orania de vloek van de Afrikaner genoemd. Afrikaners zijn pioniers die hier in het beloofde land vanaf de zeventiende eeuw met hun blote handen een bestaan hebben opgezet. En dat volk dient volgens Gerry in ere te worden gehouden.

‘Gelukkig ben ik wakker geworden: het is mijn plicht als Afrikaner om bij te dragen aan de boerengemeenschap. Ik hoor buiten te zijn, op het veld. Net als mijn voorouders. In het nieuwe Zuid-Afrika gingen alle volkeren in een grote pot. Er werd flink geroerd, en zo ontstond een culturele mengelmoes. De Rainbow Nation noemde Nelson Mandela het. Maar een mengelmoes werkt niet. Sterker nog, het heeft een nadelig effect. Let op mijn woorden: er gaat nog een revolutie uitbreken!’

Vorig jaar vertelde iemand Gerry over de Afrikaner gemeenschap in Orania. Hij ging met zijn vrouw kijken en al snel hakten ze de knoop door. Vrienden verklaarden hen voor gek, maar Gerry verkocht de hele handel in Johannesburg, liet zijn baard staan en vertrok met zijn gezin naar de uitgestrekte Noord-Kaap. Nu wonen ze met hun zestienjarige zoon, Quentin, acht honden en een papegaai in een caravan, en koken ze al maanden op een fornuis in de open lucht, terwijl een stukje verderop langzaam maar zeker hun nieuwe huis wordt gebouwd. Door blanke bouwvakkers. Zoon Quentin komt al dagen de caravan niet uit. Hij is het absoluut niet eens met de verhuizing uit de stad, waar hij wél kon ijshockeyen en rondhangen met zijn vrienden. Op zijn bed luistert hij de hele dag naar hiphop. ‘Ze lopen hier 400 jaar achter’, zegt de jongen kwaad. ‘Stelletje domme boeren.’ Hij zet zijn koptelefoon weer op en draait het volume van zijn discman omhoog tot het de knarsende betonmolen buiten overstemt.

‘Quentin went er wel aan’, zegt Gerry terwijl hij zijn pijp aansteekt. ‘Hij moet wel.’ Vrouw Elly krabt een van de honden achter zijn oor en trekt haar wenkbrauwen op. ‘Het is een trots volk, die Afrikaners.’

Niet alle bewoners zijn zo positief als Gerry. Volgens sommige Oraniërs is het sprookje van zelfredzaamheid toch niet zo paradijselijk. Aan de andere kant van het dorp zitten de 70-jarige Dirk en Anna Mostert thuis voor de televisie. Voor geen goud zijn ze bij de festiviteiten vandaag. ‘Het zijn alleen maar mooie praatjes’, zegt Dirk. ‘Niemand in dit dorp zal je vertellen dat in de afgelopen vijftien jaar 1000 mensen vertrokken uit Orania.’

De bewoners praten niet met de pers omdat het plaatselijke bestuur dat verbiedt. Maar Dirk doet het toch, want hij is teleurgesteld in wat ooit ook zíjn Orania was. Orania is nu voornamelijk de droom van een paar grote jongens uit het dorp, beweert hij. Van mannen als Manie Opperman en Carel Boshoff. Zij hebben 85 procent van de aandelen in handen van de maatschap die achter Orania schuilt. Wie hier komt wonen, koopt met zijn geld aandelen in die maatschap en wordt geen eigenaar van de grond waar zijn huis op staat. Van de aandelen wisten Dirk en Anna toen ze hier kwamen wonen. Maar niet dat ze zo scheef verdeeld waren. Dat is niet het idee van een volksstaat, menen ze. Daarom staat het huis van Dirk en Anna te koop.

‘Wij willen van ons huis af voor de hele boel in elkaar dondert en de maatschap failliet gaat’, zegt Dirk. ‘In dat geval zijn wij ons geld kwijt. Ze hebben het over zelfredzaamheid, maar zonder het geld van een boel financiers bestond Orania allang niet meer. In vijftien jaar is het hier niets groter geworden. Integendeel. En nu hebben ze ook nog zo’n grote supermarkt gebouwd waartegen een paar kleine ondernemers niet kunnen concurreren.’

Dirk en Anna kwamen in Orania wonen omdat het buiten het dorp volgens hen te gevaarlijk is. Ze vonden het een mooie en veilige plek, perfect geschikt voor twee oude mensen. En het idee van een Afrikaner volksstaat sprak de twee aan. Bovendien heeft Dirk het aan zijn hart. Als hem iets zou overkomen, wist hij in ieder geval dat zijn vrouw goed wordt opgevangen. Maar dat viel tegen. Toen ze hier kwamen wonen, was er een zorgcentrum voor bejaarden en zou een klein ziekenhuisje worden geopend. Maar het bejaardenhuis is wegens geldgebrek gesloten en de dokter is verhuisd. De dichtstbijzijnde dokterspost is nu zeker een half uur rijden. Te ver om een hartaanval te overleven.

‘Dat is blijkbaar de prijs van de zelfredzaamheid’, zegt Dirk. ‘Met alleen idealen kun je geen volksstaat bouwen.’

KAFFERS IN KAFFERTAXI’S

Een paar uur later is het tijd voor het jubileumdiner. Gerry heeft er zijn baard voor afgeschoren. In de sportzaal aan de rand van het dorp staan tientallen tafels uitgestald, en al die tafels zitten vol met gemoedelijk pratende mensen die veel drinken. ‘Er zijn er meer dan 200 vanavond’, weet een mevrouw van de bediening. ‘Ik hoop maar dat er genoeg skaapboud met sous en gebraaide hoenderdye is.’ De man die in de hoek van de zaal achter het wijnbuffet staat, is meer bezorgd om zijn eigen voorraad. Het diner is nog niet eens begonnen en nu is hij al door de helft van zijn flessen heen. Plotseling klinkt een hard, kloppend geluid. Op het podium staat professor Boshoff, die van achter de microfoon om aandacht vraagt. Het wordt doodstil in de gymzaal. De volgende tien minuten predikt de professor het belang van Orania. Hij citeert uit een speech van Verwoerd, vertelt hoe ‘ ons Republiek van Suid Afrika‘ is overgelaten aan personen van mindere capaciteit en gaat in op zelfredzaamheid. ‘De Afrikaner moet zich ontworstelen aan de verslaving van vreemde arbeid’, zegt hij plotseling hard en hij priemt met zijn vinger in de lucht. ‘Wij zijn alleen vrij wanneer wij ons eigen werk doen.’ Het merendeel van de mensen in de zaal luistert geconcentreerd en knikt instemmend. Boshoff heft het glas, alle aanwezigen volgen. ‘Op de republiek van Orania!’ roept de professor uit volle borst. ‘Op Orania!’ roepen de mensen terug. Als het applaus afneemt, lopen de meisjes van de bediening de zaal in. Een uur later blijkt dat er tóch genoeg skaapboud was voor iedereen.

Aan tafel gaan de gesprekken vooral over leuke dingen: het planten van de jubileumbomen eerder die dag, bijvoorbeeld. Zelfs de professor en burgemeester groeven een gat. Het is niet zonder reden dat een Israëlische boomsoort bij het in aanbouw zijnde cultureel centrum bezoekers aan deze belangrijke dag zal herinneren. Buiten op de parkeerplaats hebben de rokers het over een nieuwsbericht dat vandaag in de krant stond. Een ouder Afrikaans echtpaar is in zijn huis overvallen door een groep zwarte mannen. Hoewel het vastgebonden slachtoffer zijn belagers al had verteld waar hij zijn spaarcenten verborg, zetten ze hem met zijn blote voeten in een bak kokend water. Gewoon, voor de lol. ‘Barbaren zijn het’, zegt een man kwaad, en hij slaat op de grond. ‘Inderdaad’, knikt een ander instemmend. ‘En dat soort mensen bestuurt dit land. Die kaffers steken zelfs hun eigen treinen in brand.’ Een vrouw is het daar niet mee eens. ‘Wat bedoel je met hún treinen?’ zegt ze vinnig. ‘Het zijn ónze treinen! Wíj hebben dit land opgebouwd. Het enige waar zij in horen te rijden, zijn hun kaffertaxi’s.’ Een stukje verderop kijkt een vrouw met een glas wijn in haar hand naar het groepje. ‘Orania wordt verpest door die conservatieve racisten’, zegt ze zachtjes. ‘Dat geouwehoer over zelfredzaamheid en de ondergang van de Afrikaner… Die hele volksstaat kan me gestolen worden. Ik wil gewoon op een plek wonen waar mijn kinderen veilig buiten kunnen spelen en waar ik ’s avonds over straat kan.’

De discussies op de parkeerplaats kunnen de feestvreugde niet drukken. Binnen start het hoogtepunt van vandaag: de onthulling van de nieuwe ora’s (nu met logo in kleur) en de veiling van de biljetten met de laagste serienummers. ‘Krijg ik 10 procent korting als ik met ora’s betaal?’ grapt een man achter in de zaal. Maar aan korting wordt nu even niet gedaan. Na flink bieden gaat de eerste reeks van vier biljetten met serienummer 0001 ter waarde van 180 rand weg voor meer dan vier keer dat bedrag. Het is Carel Boshoff IV die met een glimlach nonchalant zijn portemonnee trekt. Hij bood net iets meer dan zijn vader. Vanuit de zaal kijken de minder koopkrachtigen stil toe. Als na de veiling de eerste mensen terug naar huis gaan, klampt een jonge vrouw professor Boshoff aan. ‘Ik ben speciaal uit Pretoria gekomen om naar u te luisteren’, zegt ze vol bewondering. ‘Nu ik zie wat hier gebeurt, ben ik er verschrikkelijk trots op om Afrikaner te zijn.’ Met een glimlach signeert de professor de ora-biljetten die de vrouw voor hem neerlegt. ‘Dat is ook iets om trots op te zijn, meisje.’

DOOR Joost Bos / Foto’s: ALLARD DE WITTE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content