Info : De auteur is hoogleraar sociologie aan de Vrije Universiteit Brussel.

Op 16 augustus 1996, op terugreis naar België, logeerde ik in een van die rustige Franse stadjes die duidelijk maken waarom God in Frankrijk leeft. Ik probeerde het laatste ontbijt van de vakantie eindeloos te rekken. Eerst door de zonnige straten slenteren, een krant kopen, afgunstig staren naar de mannen die dag in dag uit, vakantie of geen vakantie, ’s morgens samentroepen voor commentaar bij het nieuws. Sabine en Laetitia waren bevrijd, zo meldde de krant. Julie en Mélissa, An en Eefje, waren toen al meer dan een jaar vermist. De volgende dag werden de stoffelijke resten van Julie en Melissa gevonden. Het leed van de ouders verwierf toen een publiek karakter. Het drong het gemoed van de Belgen binnen, en met dat leed kwam ook het collectieve gevoel van schuldig onvermogen. Het onderzoek en de commissie-Dutroux zouden een lange, ontmoedigende, wraakroepende reeks menselijke fouten en organisatorische gebreken aan het licht brengen.

De zomer van ’96 ligt nu negen jaar achter ons, volgend jaar tien jaar. Dat is een geschikt moment om een balans op te maken. Kan ‘Dutroux’ zich herhalen? Zijn de werking van gerecht en politie inmiddels verbeterd? Is het onbehagen dat toen aan het licht kwam, inmiddels begrepen, bedwongen? Zit dit land beter in zijn vel? We hebben nog amper één jaar de tijd om over die en andere vragen na te denken. Nog een andere, mogelijk belangrijker taak wacht ons. In de loop van de zaak-Dutroux werden schuldigen gestraft en hervormingen doorgevoerd, maar werden ook veel mensen onterecht beschuldigd: de beschamende stoet onschuldige slachtoffers, niet van Dutroux, maar van de zaak-Dutroux. Dat het plebs onder dramatische omstandigheden hysterisch wordt, bloed wil, op aangeschoten wild jaagt, wel ja, dat kan allemaal worden verwacht. Maar de elites, de academici, de journalisten, de onderzoeksrechters, de politici… zij zouden precies onder die omstandigheden het hoofd ijzig koel moeten houden, waken over de spelregels van een beschaafde samenleving, er dus ook op toezien dat zo weinig mogelijk mensen onterecht worden beschuldigd. Dat is niet gebeurd. Een bijzonder vocaal deel van onze elite heeft gehuild met de wolven. Veel mensen werden onterecht beschuldigd. Zij werden terechtgesteld in de media, nog voor het gerecht enig ernstig werk had verzet. Hun levens en die van hun gezin werden vernield. Sommigen pleegden zelfmoord, anderen staarden lang naar de strop of de revolver. De heksenjacht stopte overigens niet met de zaak-Dutroux, maar ging onverminderd voort. Wat dreef de aanklagers? Waren ze overweldigd door het drama, gedreven door sensatiezucht of gemotiveerd door politieke be- rekening? Beschuldigen, aanklagen, namen noemen, de ‘stap opzij’ eisen, werden de pasmunt van een ontspoorde samenleving, en daarna ook een strategie van extreem-rechts. En de media stapten mee, gedwee en gedwongen door concurrentie, zelfs in een zaak als die van de Antwerpse Visa-kaarten.

Af en toe worden we aan de slachtoffers herinnerd, naar aanleiding van een interview met George Zicot bijvoorbeeld, of door de vrijspraak van de Antwerpse hoofdcommissaris Luc Lamine. Het merendeel van de slachtoffers van onze collectieve lynchzucht dreigt echter te worden vergeten. We zijn hen herinnering en excuses verschuldigd. Hun namen verdienen een gedenksteen in de kranten. De koning, die zo graag het luisterend oor van een gepijnigde natie is, kan, tien jaar na zijn ontmoeting met de ouders, ook eens naar die andere slachtoffers luisteren. Wie luidkeels en/of lichtzinnig heeft beschuldigd, mag in de komende maanden trouwens gerust nog eens van zich laten horen, bijvoorbeeld om zijn verontschuldigingen aan te bieden.

Mark Elchardus

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content