Een paar weken geleden werd een man vrijgesproken van schuld voor een van de oudste misdaden: moord uit liefde (of jaloezie, de twee liggen dicht bij elkaar). Naar ik lees uit de talrijke commentaren was het onder meer het pleidooi van zijn advocaat dat de jury de acute emotionele chaos van de dader deed aanvaarden.
De discussies achteraf hadden het over de rol van de volksjury en de advocaat, en het maatschappelijk belang van een rechtssysteem.
Het is goed dat ons rechtssysteem – bedoeld of onbedoeld – rekening houdt met de mogelijkheid dat elke brave Hendrik ontploft en dingen doet waarvan hij wellicht niet eens wist dat hij ertoe in staat was. In elke mens schuilt een duivel die bij sommigen nooit, bij de meesten af en toe eventjes, en bij zeldzame uitzonderingen in zijn volle glorie ontsnapt. In onze evolutie hebben wij miljoenen jaren competitie gevoerd, onder meer door pure fysieke agressie. Anders was er van homo sapiens nooit sprake geweest. Als wij het evolutionaire resultaat zijn van voorouders die mee door agressie in leven konden blijven, zijn de meesten onder ons inherent agressief.
Dat is geen biologisch excuus voor moord. De vrijspraak in deze moordzaak is geen goede zaak. Ook om dat te vatten, helpt het te kijken naar onze voorgeschiedenis. In de loop van onze evolutie hebben wij een sociaal systeem opgebouwd dat veel meer dan bij andere diersoorten steunt op wederzijdse gunsten. Dat komt door de grote investeringen die wij moeten doen in kinderen, vooral lang na de geboorte. Een stabiele sociale omgeving is voor de mens van groot adaptief belang. Menselijke samenlevingen zijn in de loop van hun evolutie aan elkaar gaan klitten van sociale verwachtingen en sociale controle. Een lerend en denkend wezen is dus niet geselecteerd om zich te gedragen als een blinde agressieveling, maar bezit wel het vermogen agressie in te zetten als hij denkt dat het zal lonen.
Daarom zijn passionele moorden zeldzaam vergeleken bij de frequentie van overspel en relatiewissels. Zelfs in grote emotionele turbulentie kunnen we doorgaans inschatten dat het laten ontsporen van emoties meer kwaad dan goed zal doen. Soms ontspoort het toch, afhankelijk van persoonlijke kenmerken (zoals tolerantiedrempel en temperament) of sociale omstandigheden (bijvoorbeeld stress of opvoeding). Mensen verschillen in de mate waarin ze met dit soort energievretende omstandigheden kunnen omgaan, en in de mate waarin ze hun emoties kunnen controleren. Dat komt het snelst tot uiting bij de meest fundamentele sociale relatie die we aangaan, die tussen partners.
De laatste twintigduizend jaar is de schaal van onze samenleving snel vergroot. Reactie op normovertreding hebben we daarom niet meer aan een autoriteit in de groep of aan sociale controle overgelaten, maar aan een maatschappelijk instituut waarvan we twee signalen verwachten. Aan de ene kant dat rekening gehouden wordt met wie de mens achter de dader is. De ene moordenaar is de andere niet. Aan de andere kant dat normovertreding bestraft wordt. Ik vermoed dat bepaalde, indien niet de meeste, leden van een volksjury makkelijker rekening houden met de eerste verwachting dan met de tweede.
Kris Thienpont