De grootste Egyptische havenstad is wat hij is : een haven met strand ernaast. Het Alexandrië van de geschiedenis is voorgoed weg, verbannen naar de verbeelde, draagbare herinnering.

VAN handel komt alleen maar korruptie, meende de Griekse wijsgeer Plato. Boten achtte hij een kwaad, zeelui vond hij tuig van de richel, met commerçanten, zo meende hij, was geen orde te houden en scheepvaart lokt alleen maar vreemdelingen aan die zich van de wet niets aantrekken. Plato toont zich hier wat bangelijk en bezorgd over het behoud van de patriarchale, op een landbouwekonomie gesteunde, oude orde. Van zeehavens indertijd symbolen van vooruitgang en openheid naar de wereld kon volgens hem niets goeds komen. Havensteden vond hij bijgevolg te mijden als de pest en ze moesten vooral niet worden gesticht wanneer ze er nog niet waren.

Plato’s kollega Aristoteles dacht daar heel anders over. Zijn ideale staat een stadstaat lag net aan zee. De eerste reden daarvoor was militair : langs een haven kunnen versterkingen worden aangevoerd wanneer de stad over land wordt aangevallen. Of omgekeerd. In geval van belegering biedt de zee bovendien, zo nodig, een vluchtweg voor de bevolking. Dat militaire bescherming en veiligheid zo’n prominente plaats in Aristoteles’ bekommernissen innamen, wijst erop hoe groot de dagelijkse onzekerheid in zijn tijd wel was. De tweede reden was ekonomisch : een haven is een toegangspoort waarlangs goederen kunnen worden ingevoerd die het land zelf niet voortbrengt. Het is dan zaak, aldus nog altijd Aristoteles, om dat geheel goed te kontroleren. Het is, bijvoorbeeld, niet nodig om al dat zeevaardersvolk in de stad zelf te inkorporeren, met andere woorden, burgerrechten te verlenen.

Die diskussie ligt volgens de Franse egyptoloog André Bernand in zijn eerder dit jaar verschenen boek “Alexandrie des Ptolémées” aan de basis van de stichting van de havenstad Alexandrië even ten westen van de Nijldelta, op een landtong tussen het Mareotis-meer en de Middellandse Zee, beschermd door het eiland Pharos er net voor, met kanalen verbonden met het meer en met de Nijl. Te weinig is de vraag gesteld waarom Alexandrië daar ligt te liggen, meent Bernand. Hij vond het antwoord in het feit dat de stichter van de stad, de Macedonische koning Alexander de Grote, van zijn dertiende tot zijn zestiende in de leer was geweest bij Aristoteles. En inderdaad, toen Alexander op 20 januari van het jaar 331 voor onze tijdrekening met bloem de plattegrond van een nieuw op te richten stad uittekende, was het model daarvoor Aristoteles’ Ideale Staat.

Alexander bracht maar één winter door op de plek waar hij zijn stad op de Egyptische kust wou laten bouwen. Het resultaat ervan heeft hij nooit met eigen ogen gezien. Hij had wel dringender zaken aan zijn hoofd. Het veroveren van Azië meer bepaald, dat volgens de toen geldende opvattingen ergens aan het Indische subkontinent ophield. Daarvoor diende hij de Perzische koning Darius te verslaan en hij begon zijn opmars door eerst de oostelijke kusten van de Middellandse Zee te veroveren, tot aan het huidige Egypte. Daarachter, richting Libië, hoefde het niet meer, daar lag het Rijk der Doden.

BARBAREN.

Van Egypte waar hij zich in de hoofdstad Memphis tot farao had laten kronen trok Alexander weer oostwaarts, tot diep in Centraal-Azië, onderweg, samen met zijn generaals, voortdurend met plaatselijke prinsessen trouwend. Raciale vermenging, in de plaats van loutere militaire onderwerping, leek hem de meest aangewezen manier om zijn rijk tot diep in Azië te konsolideren en daarin was hij het wel oneens met Aristoteles, die, ook hij, alle niet-Grieken als barbaroi beschouwde. Onderweg bleef hij maar nieuwe steden stichten, in totaal een zeventigtal, allemaal kleine Alexandriës. Maar het mooiste en het grootste Alexandrië van al, spoedig al groter dan Carthago, in glorie en ontwikkeling welhaast de evenknie van eerst Athene zelf, later van Rome, lag op de Egyptische kust.

Alexander zou daar pas met de voeten vooruit weer terugkomen, 33 jaar oud, gestorven in Babylon aan een onbekende ziekte, misschien malaria, tien dagen nadat hij onpasselijk was afgevoerd van één van zijn fameuze eet- en drinkgelagen. Hij werd naar Egyptisch Alexandrië gebracht, waar de architekt Deinokrates van Rhodos de stad had gebouwd zoals Aristoteles haar had gedroomd en Alexander haar had bedacht. Daarmee eindigt het verhaal en begint de legende, want het spoor van het stoffelijke overschot raakte zoek. Alexander zou, in goud gehuld, in een glazen kist begraven zijn, men denkt zelfs te weten waar ongeveer, maar niemand heeft het graf gevonden. Archeologische opgravingen eerder dit jaar situeren de begraafplaats in de woestijn een paar honderd kilometer verderop.

Maar dat de kist met de Grote Alexander nog ergens verborgen zou liggen in de stad er zijn er nog altijd te vinden die dat met grote hardnekkigheid volhouden , is een opwindende gedachte. En daarmee moet men het doen, met de gedachte. Alexandrië vandaag, al-Iskandariyah, Egyptes tweede metropool na Caïro, bewaart van de stad die Alexander stichtte, niets meer, alleen nog een brok hier en een stuk ginder, van onder het zand opgeraapt, wat puin, allemaal louter toevallig ontdekt, bijvoorbeeld, toen eens een zwaargeladen ezelskar door de grond zakte en daaronder katakomben bleken te liggen. En verder blijft alleen nog de herinnering van Afrikaans Athene.

SCHADUW.

Vijf miljoen inwoners telt de stad, en het lijkt erop alsof ze zeker wanneer de zon wat lager gaat staan en de hitte iets draaglijker wordt allemaal tegelijk op straat zijn gekomen en allemaal ergens met de auto naartoe willen. Zo rijden de Egyptenaren : met één hand aan het stuur, de andere uit het raampje hangend en toeterend met beide. Indien de noodzaak zich stelt, kunnen ze daar ook hun linkervoet voor gebruiken, want dat hun auto’s ook nog met een rempedaal zouden zijn uitgerust, is, gezien de ontwikkelde snelheden, nauwelijks aan te nemen. En voor alle zekerheid kan je maar beter een keer te veel dan een keer te weinig de klakson beroeren.

Egypte is tijdens de zomer bloedheet. ’s Morgens vroeg staat de zon al groot en diepgeel als de dooier van een scharrelkip laag over de horizon te branden. Tegen de middag werpt een mens al geen schaduw meer af, op wat donkere vlekken rond de voeten na. Tegen die hitte kan de airconditioning van zelfs een duur hotel niet op. De enige verkoeling komt uit zee, de wind die meestal uit noordoostelijke hoek komt geblazen, droge, gezonde wind uit de Levant, zegt men. Zij die het zich kunnen veroorloven, laten zich door de hitte naar de kust drijven, naar Alexandrië, dat dan in bevolking nog een eind aanzwelt en tot een soort Blankenberge uitgroeit.

Een van de drukste plekken van het commerciële hart van de stad is de plaats waar twee wegen, Tariq al-Hurriya en Sharia an-Nabi Daniel, elkaar kruisen. Het was indertijd ook het centrum van het oude Alexandrië. Alexanders graf zou zich wat verderop onder een moskee bevinden. Niemand is daar al eens gaan kijken in de kelders, zegt nog altijd de legende. De waarheid is dat men er niets heeft gevonden, en dat maar stil wil houden, omdat anders elke verdere hypotese over Alexanders aanwezigheid in de stad onmogelijk zou worden.

Even ten zuiden van het kruispunt was de plek waar Alexander, op Aristoteles’ aanwijzen, het Mouseion en de biblioteek liet bouwen. De biblioteek was de grootste van zijn tijd, maar is helaas in de derde eeuw in nog eens een vlaag van oorlogsgeweld afgebrand. Wat er nog van overbleef, werd een eeuw later door kristenen opgestookt. De namen mogen niet bedriegen. Het “museum” was wat vandaag misschien een advanced research center zou heten, een wetenschappelijk onderzoeksinstituut. Het vormde de kern van Alexandriës kulturele en wetenschappelijke roem. De biblioteek diende al de geleerdheid van het museum de nodige dokumentatie te verschaffen. De bedoeling was om alle boeken, of liever alle op schrift gestelde wetenschap ter wereld te verzamelen. Dat schrijven gebeurde op het ter plekke gefabriceerde papyrus, de toen meest geschikte informatiedrager tot wanneer eerst het perkament en later het papier werden uitgevonden.

Wat de geleerden toen in handen kregen, bestond dus uit handschriften, unieke eksemplaren, die moesten worden gekopieerd. Eén van de verzamelingen in de Alexandrijnse biblioteek waren de zogeheten bootboeken. Elk schip dat in de haven aanlegde, werd verzocht de boeken aan boord af te geven, die vervolgens zorgvuldig werden overgeschreven, waarna het origineel in de biblioteek bleef en de kopie werd teruggegeven. Het is niet geheel duidelijk wie daar zijn voordeel mee deed. Papyrus werd in rollen bewaard en het moet ongetwijfeld een hele klus zijn geweest om dat te ordenen. Tenslotte stond er niet zo erg veel te lezen op zo’n rol (volumen), het ekwivalent van ongeveer drie dichtbedrukte bladzijden. Het half miljoen volumina in de biblioteek moet dan ook in die zin worden gerelativeerd. Het komt in volume overeen met, ruw geschat, bijna honderd Winkler Prins-encyclopedieën van vandaag.

CLEOPATRA.

Die zin voor gekultiveerdheid kwam amper buiten de biblioteek en het museum het feit dat beide roemloos ten onder zijn gegaan, illustreert hun uitzonderlijkheid en dus hun kwetsbaarheid. De geschiedenis van Alexandrië is nooit onverdeeld gelukkig geweest, en voor het gros van de bevolking was ze het zelfs nóóit zonder meer. Het is een geschiedenis van oorlogen en regimewisselingen, met altijd moordpartijen tussendoor, afbranden en weer opbouwen, de ene laag bovenop de andere, en zo is het antieke Alexandrië geleidelijk in het niets verzwonden. Dat is allemaal goed voor de romantiek, wat onder meer de myte van Cleopatra heeft voortgebracht, de ongelukkige Egyptische heerseres, de laatste uit de dynastie van de Ptolemeën, die het als jong koninginnetje diende aan te leggen met de veroveraars uit Rome, eerst Julius Caesar en vervolgens Marcus Anthonius, met wie ze tenslotte tragisch de dood inging, nadat deze laatste het thuis aan de stok had gekregen met Octavianus, de latere keizer Augustus, die hen in Alexandrië kwam belegeren.

Eeuwenlang, in voor- en tegenspoed, was Alexandrië een rol blijven spelen in de mediterrane handelsstromen, en ontleende de haven haar belang aan het feit dat ze zich op het kruispunt tussen Europa, Afrika en Azië bevond. Maar stilaan begon haar ster te tanen en verschoof het zwaartepunt van de negotie naar Rosetta, Rashid in het Arabisch, een eind oostelijker tegen de Nijldelta aan.

In het begin van de negentiende eeuw was Alexandrië ineengeschrompeld tot een bescheiden vissersdorp van een zesduizend zielen. Pas in de loop van die eeuw kwam het weer tot leven, nadat de slag in de baai van Aboekir, even ten oosten van Alexandrië, het strategische belang van dat stuk van de kust had aangetoond. In Aboekir kelderde de Britse admiraal Horatio Nelson een Franse vloot, waarmee hij meteen een eind stelde aan Napoleons imperiale droom in het Nabije Oosten. De Britten namen die over en maakten van Egypte hun kolonie.

Alexandrië werd weer het commerciële centrum van Egypte en trok weer, net als in de oude dagen, een internationale gemeenschap van Levantijnen, Italianen, joden, Armeniërs, Portugezen en vooral Grieken aan, plus de Britten natuurlijk. Het leven van dat veelkleurige milieu van handelaars, bureaukraten en diplomaten in de jaren 1930 kreeg gestalte in de vuistdikke, vierdelige roman “The Alexandria Quartet” van Lawrence Durrell. Het is een wereld waarin arme vreemdingen komen smoezen met rijke Turken en Egyptenaren, een wereld vol mensen die eigenlijk niet tegen de warmte overdag kunnen en daarom alleen ’s avonds buiten komen, een dekadente wereld vol drank, hasjiesj en ander rookgerei, dansmeisjes en veel gekompliceerde liefdes.

KAMERTJES.

Zo waren en zijn er wel meer steden, zoals het Shanghai van de jaren dertig, maar het verschil is dat Alexandrië een draagbare stad is. Ze bestaat alleen in de verbeelding, bij voorkeur in een romantische versie. Zonder fantazie is Alexandrië een triviale stad met een triviale haven, te druk, te warm, met rondom zware industrie en niet bepaald lekker ruikende kanalen en daarachter de woestijn. Er was ook een Griek geweest, Konstantin Kavafis, die gedichten schreef over hoezeer de gedachten over de stad en de al dan niet verzonnen herinneringen aan de geschiedenis ervan, zich aan mensen hechten en hen nooit meer loslaten ; de stad is een kooi. Zijn vroegere appartement is nu een museum, twee kamertjes gekultiveerde banaliteit, maar waarom zou het ook anders zijn ?

Durrell beweerde ooit dat hij de achtergrond voor zijn zwaar romantisch aangezette Alexandria-romans, de obsederende stad zelf, met de hulp van een Guide Michelin rekonstrueerde hij schreef de boeken twintig jaar nadat hij uit de plek was verhuisd. Het is nauwelijks te geloven. Het kan niet anders of het moet hebben volstaan dat hij de herinneringen uit zijn hoofd plukte. En de feiten haalde hij, zo te zien, vast uit “Alexandria : a history and a guide” van E.M. Foster.

Zelfs in haar geografie is de stad grondig van aanschijn veranderd. Alleen de haven blijft nog min of meer herkenbaar. Het eiland Pharos, dat er voor lag, is nu goed en wel met het vasteland verbonden, maar daartoe had Alexander al een verbindingsdam laten bouwen. Daar stond eens een van de zeven wereldwonderen, de vuurtoren, met binnenin een ingewikkeld mekanisme van lenzen en spiegels dat het licht tot ver over het water droeg. In zijn gids schrijft Foster dat de Arabieren, toen ze Alexandrië in de zevende eeuw veroverden, de stad stuk maakten zoals een kind een uurwerk stuk maakt, niet uit intentie, niet uit boosaardigheid, maar gewoon, zo, en dat de stad vervolgens tien eeuwen lang niet goed meer werkte.

Zo verging het ook de vuurtoren. Het gerucht deed de ronde dat er een enorme schat van Alexander de Grote onder begraven lag. De vuurtoren ging tegen de vlakte, niets gevonden, de toren werd weer opgebouwd en verdween bij een aardbeving in de veertiende eeuw voorgoed van de aardbodem. Waar eens de vuurtoren had gestaan, liet sultan Kait Bey een fort bouwen, vandaag goed voor zomerse uitjes voor het hele gezin. Er liggen een hoop restanten van Napoleons vloot, opgevist uit de baai van Aboekir en het is de bedoeling dat daarrond een volwaardig zeevaartmuseum wordt gebouwd. “Het zou de toeristen en de gekultiveerden van overal kunnen aantrekken, ” aldus een mededeling in het fort. De gekultiveerden… Alexandrië heeft zijn ambities nog niet opgegeven.

ONBESTEMD.

Vanuit het fort is goed te zien hoe de stad ligt te sudderen onder de zomerhitte, met in het oosten hoogbouw aan de corniche zo ver het oog strekt. Waar eens de rustige stranden en de lustprieeltjes lagen, staat nu de stad als een stenen korst tegen de zee aan, altijd maar dichter over het strand naar het water schuivend. Zoals de corniche de gebouwen in een halve cirkel schaart rond de oostelijke haven, die met de pleziervaartuigjes en de vissersboten, zo is duidelijk te zien hoe de stad met haar rug naar Egypte staat. Bij de Grieken stond ze dan ook bekend als Alexándreia pròs Aigyptôi, bij de Romeinen als Alexandrea ad Aegyptum, waarmee ze de stad niet in, maar bij of aan de rand van Egypte situeerden. Ze wou nooit echt in Afrika liggen, maar altijd een getransplanteerd stukje Europa zijn. Tot in de jaren dertig van deze eeuw heeft ze getracht haar privileges te bewaren.

Maar vruchteloos, want sindsdien is er altijd Caïro. Sinds even ten noorden van de oude hoofdstad Memphis een nieuwe uit de grond is gestampt, is Alexandrië, zo schrijft de Franse historicus Fernand Braudel in zijn befaamde trilogie over de Middellandse Zee, “leeggezogen” geworden door het te grote, overbevolkte, al te drukke Caïro, een tweehonderd kilometer naar het zuiden.

Ten westen van de eermalige verbindingsdam naar wat eens Pharos was, ligt de commerciële haven, met kaden vol containers in rijen en nog echte, roestende cargo’s voor anker in het donkere, ongezond ogende water. Daarachter, tot aan het Mareotis-meer, ligt de industriezone, staal, machines, chemie, met vuurfakkels en schouwen waar vieze, grijsgele dampen uit opstijgen en in het diepe blauw van de hemelkoepel verwaaien. In het meer lopen vreemde strepen, nu eens grijs, dan veelkleurig, dwars over het water. De drassige bodem heeft er een onbestemde kleur. De woestijnsnelweg naar Caïro loopt er dwars doorheen en eens daar voorbij, is er een afslag naar rechts. Dat is de weg naar Marsa Matruh, driehonderd kilometer verder, het voormalige Paraitonion, het meest westelijke punt dat Alexander de Grote bereikte.

Alexander was erheen getrokken op weg naar de Siwa-oase, diep in de Libische woestijn, een barre tocht, die in de overlevering alweer met allerlei mytes wordt naverteld. Alexander wou er het orakel van Amon-Zeus gaan konsulteren, om zekerheid te krijgen over een kwestie waar hij al lang over piekerde : dat hij wel eens de zoon van Zeus zou kunnen zijn, de oppergod. Mocht dat waar zijn, dan zouden zijn imperiale aanspraken meteen ten volle gelegitimeerd zijn door de goddelijke wil. Een verspreking heeft hem in zijn hoogste verwachtingen bevestigd. De profeet die hem in Siwa begroette, wou hem aanspreken met paidion (mijn zoon), maar zei per abuis pai Diós (zoon van Zeus). Meer moest Alexander niet weten. Wellicht ligt daar de belangrijkste reden waarom het grote, rijke Alexandrië moest worden gesticht.

De weg naar Marsa Matruh weinig meer dan een ingeslapen garnizoenstadje tegen de Libische grens aan loopt helemaal langs de kust. Over tientallen kilometer staan er in de duinpannen vakantiedorpen neergepoot, groepjes met enkele tientallen volstrekt eendere zomerwoningen in het gelid, met een moskee er middenin, het een na het andere. Het strand is blank, de zee van het diepste azuur dat ooit ergens te zien is. Aan de andere kant van het zwarte asfaltlint ligt de woestijn, een zindering van witte hitte. Langs de weg zit hier en daar iemand in een vlek schaduw op de grond, iets te verkopen, wat vijgen, kunstig samengebonden in een pakje. Onder de duinruggen schuilt harde, witte kalksteen, die systematisch werd weggezaagd. Het zijn de bleke stenen waarmee de helft van Alexandrië is opgetrokken. Hier en daar is om een of andere reden een stuk van de duinrug blijven staan, als de ruïne van een fort dat nooit is gebouwd.

VOETBALLEN.

Honderd twintig kilometer buiten Alexandrië is het even opletten geblazen. Daar, in El Alamein, hebben de veldmaarschalken Erwin Rommel en Bernard Montgomery huisgehouden. Bij de slag in El Alamein in oktober 1942 slaagde Montgomery erin de Duits-Italiaanse opmars oostwaarts in Noord-Afrika te stuiten, na een maandenlange strijd waarbij nu eens de enen terreinwinst boekten, maar prompt in de ravitailleringsproblemen kwamen, en vervolgens de anderen konden doorstoten en ook meteen werden opgehouden omdat hun aanvoerlijnen te lang werden. “Ik heb mijn hand op de kruk van de voordeur van Alexandrië, ” zo berichtte woestijnvos Rommel het thuisfront net voor de slag. Het heeft net niet mogen zijn.

In El Alamein heerst vandaag de vrede van het kerkhof. Letterlijk. Op de geallieerde militaire begraafplaats staan de gedenkstenen individueel op rij. Private D.J. Williams was 19 toen hij op 11 juli 1942 sneuvelde. Hij moet vast een Zuidafrikaan zijn geweest, want onder op zijn steen staat : “Met soet herinnering van vader, moeder, broers en susters”. En daarboven : “Eendrag maak mag”. Het Duitse memoriaal is een somber massagraf op een heuveltop een strategische, toen vlakbij het strand. De stilte is er onwezenlijk. Voor de Italianen is langs de weg een gedenksteen neergezet, met een opschrift dat meer een grafitto lijkt : “Manco la fortuna, non il valore” het ontbrak ons aan geluk, niet aan moed. Het lijkt wel alsof daarmee een verloren voetbalmatch wordt herdacht. Maar misschien is dat niet zo’n gekke manier om tegen de absurditeit aan te kijken.

Marc Reynebeau

VOLGENDE WEEK : Syracuse, grieks-romeins.

De oostelijke haven voor het fort : met de rug naar Egypte.

Een brok hier, wat puin daar…

Tot er weer een ezelskar door de bodem zakt.

Het Kavafis-museum : gesoigneerd.

Begrafenis in Alexandrië : het ontbrak ons aan geluk, niet aan moed om te leven.

Het hart van de stad : ligt hier het graf ?

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content