De Europese Unie wil de strijd tegen het terrorisme opvoeren. Voormalig administrateurûgeneraal van de Staatsveiligheid Bart Van Lijsebeth heeft evenwel heel wat bedenkingen bij de voorgestelde maatregelen.

Maar vorige week tijdens de tweedaagse bijeenkomst van de Europese task force COP ( Chief of Police) is nogmaals duidelijk geworden dat sommige maatregelen niet zomaar of zelfs helemaal niet op Europees vlak kunnen worden doorgevoerd. Dat geldt vooral ook voor de samenwerking tussen de veiligheids- en inlichtingendiensten van de Europese Unie en de VS. Staatshoofden en regeringsleiders blijken soms erg ver te staan van de dagelijkse realiteit, en van de eisen die zij stelt. Geduld is daar een van.

De Antwerpse procureur des Konings Bart Van Lijsebeth was van 1993 tot 1999 administrateur-generaal van de Belgische Staatsveiligheid. In die periode (op 5 maart 1998 om precies te zijn) werd hier Farid Melouk opgepakt, een terrorist van de Groupe Islamique Armé (GIA) die aanleunde, zo blijkt nu, bij het al-Qaedanetwerk van Osama Bin Laden. Volgens buitenlandse waarnemers werden in de notitieboekjes van Melouk gebruiksaanwijzingen gevonden om botulisme als bacteriologisch wapen te verspreiden. Aan Van Lijsebeth de vraag of het zogenaamde islamistisch terrorisme ook onder zijn bewind al een prioriteit was voor de Staatsveiligheid.

Bart Van Lijsebeth: De voorbije tien jaar hebben we een toename gezien van het aantal zelfmoordaanslagen, van nucleaire, chemische en biologische incidenten die tot aanslagen konden leiden of geleid hebben, een toename ook van inbraken in en virusaanslagen op computers, en een radicalisering van het islamistisch terrorisme dat zich onder impuls van figuren als Osama Bin Laden internationaal heeft vertakt. Moslimextremisme was toen ook al een topprioriteit van de Staatsveiligheid en wij hadden daar duidelijk zicht op. De Fransen mogen ons zelfs dankbaar zijn dat wij de logistieke lijnen konden doorknippen die bestemd waren voor terreuraanslagen in Frankrijk.

Maar we moesten en moeten vaststellen dat het wettelijk arsenaal waarover men beschikt ontoereikend is. Zo kan men niet altijd ingrijpen bij de voorbereiding van terreurdaden. Als de Staatsveiligheid een handleiding vindt over de verspreiding van botulisme, antrax en andere biologische of chemische wapens, moet ze vaststellen dat het bezit van dergelijke informatie niet strafbaar is. Het bezit van componenten van dit soort wapens evenmin.

De Staatsveiligheid heeft overigens niet de bevoegdheid van de gerechtelijke politie en kan dus geen huiszoekingen, telefoontap of arrestaties verrichten. Daarvoor moet eerst een gerechtelijk onderzoek opgestart worden en dat kan alleen wanneer een strafbaar feit is gepleegd. In de ons omringende landen mogen de binnenlandse veiligheidsdiensten wel degelijk zonder mandaat van een onderzoeksrechter privégesprekken afluisteren: toelating van een minister of een daartoe aangewezen controlecommissie volstaat.

In 1998 sleutelde ik met medewerkers van de toenmalige minister van Justitie aan een voorontwerp van wet om de Staatsveiligheid onder strikte voorwaarden toe te laten privégesprekken af te luisteren. Welnu, drie jaar later is die wet er nog niet. De Belgische strafwet voorziet ook niet in een specifieke aanpak van het terrorisme. Niettegenstaande ook daar reeds jaren op wordt aangedrongen. Ik vrees dat er eerst enkele aanslagen moeten komen vooraleer iedereen beseft dat zulke wettelijke voorzieningen absoluut noodzakelijk zijn.

Is het niet eenvoudiger toestemming te vragen aan een onderzoeksrechter? Afluisteren is toch, net als een huiszoeking of een fouillering, een dwangmaatregel die een rechtsonderhorige ernstig raakt?

Van Lijsebeth: De Staatsveiligheid heeft een afluisterwet nodig om haar werk te kunnen doen zónder eerst via het parket een gerechtelijk onderzoek te beginnen. Al in de jaren negentig wisten wij op basis van mondelinge bronnen wat er gaande was. Maar precies om die bronnen te beschermen, moesten we vermijden dat die informatie een officieel karakter kreeg: bijvoorbeeld door een schriftelijke vraag om een gerechtelijk onderzoek op te starten en in het kader daarvan iemand af te luisteren. Intussen wisten wij wel in grote lijnen wat er gebeurde. Maar we kijken soms machteloos toe omdat onze gesprekspartners niet altijd alles weten. Zo wisten wij op een bepaald ogenblik wie aanslagen in Parijs beraamde. Hadden wij toen bepaalde gesprekken kunnen afluisteren, dan hadden we meer geweten en het netwerk op een nog efficiëntere manier kunnen ontmantelen.

Dat de Staatsveiligheid over de nodige middelen moet kunnen beschikken, neemt niet weg dat zij indien mogelijk kan samenwerken met het gerecht. Ik heb destijds getracht de kloof tussen de Staatsveiligheid en de gerechtelijke overheden te overbruggen. Met het college van procureurs-generaal hebben we de rondzendbrief van 22 juni 1999 opgesteld _ een unicum in Europa _ die de samenwerking tussen onze respectieve diensten in detail regelt.

Anderzijds heb ik er, gezien mijn vorming als parketmagistraat, altijd voor gepleit om in ernstige zaken zo vroeg mogelijk een gerechtelijk onderzoek te laten opstarten en dus een beroep te kunnen doen op de wettelijk voorziene dwangmaatregelen. Zo werden in 1995 en 1998 twee grote terroristische netwerken opgerold rond de Algerijnse Groupe Islamique Armé en de Groupe Roubaix. Het betrof een bont internationaal gezelschap van Bosniërs, Marokkanen, Egyptenaren, Tunesiërs en Algerijnen met onder anderen Ahmed Zaoui en Farid Melouk.

Door het zogenaamde Echelon-netwerk kan de Amerikaanse Nationale Veiligheidsdienst (NSA) in samenwerking met Britse, Canadese, Australische en Nieuw-Zeelandse diensten alle e-mails en telefoon- en faxverkeer onderscheppen. Maar wie kan zoveel informatie tijdig verwerken en interpreteren? Toch hechten de Amerikaanse diensten meer belang aan de elektronische inlichtingengaring dan aan persoonlijke contacten.

Van Lijsebeth: De Belgische Staatsveiligheid heeft nooit iets te maken gehad met Echelon. Nooit. Los daarvan ben ik er altijd van overtuigd geweest dat human intelligence (humint) belangrijker is dan electronic intelligence (elint).

Veiligheidsdiensten moeten ook veel gegevens uitwisselen. Toen de Europese Raad van 21 september daarop aandrong, leek die niet te weten dat er zoiets bestaat als de ‘Club van Bern’. Daarin zitten de chefs van de veiligheidsdiensten van de EU-lidstaten, zonder Griekenland en Ierland maar met Zwitserland en Noorwegen. Zij komen minstens twee keer per jaar samen.

Van Lijsebeth: De Club van Bern hield in oktober in Brugge nog een overigens lang van tevoren geplande vergadering. De samenwerking tussen Europese diensten is goed, al rijst altijd het probleem van de beheersbaarheid van de massa informatie. Het lijkt mij onmogelijk al die informatie in één Europese gegevensbank te centraliseren. De samenwerking met veiligheidsdiensten buiten Europa verloopt vaak minder vlot. Zeker als de diensten niet goed weten welke informatie kan of moet worden meegedeeld zonder informanten en/of mensenrechten in gevaar te brengen. De communicatie tussen de veiligheidsdiensten en de politieke verantwoordelijken laat op dat gebied veel te wensen over. De democratische rechtsstaat zoals Europa die kent, is vrij zeldzaam in de wereld. Informatie van de Europese diensten kan elders misbruikt worden en de informatie die wij krijgen, is mogelijk op een naar onze normen dubieuze, onwettelijke, indien niet onmenselijke manier verkregen. Daarover zwijgen de staatshoofden en regeringsleiders evenwel.

Het verschil in aanpak tussen de Amerikaanse en Europese diensten valt moeilijk te ontkennen. De Amerikaanse inlichtingendiensten bewijzen telkens opnieuw dat zij zich niet kunnen inleven in vreemde culturen: op het gevaar af dat Afghanistan een nieuw Vietnam wordt.

Van Lijsebeth: De Amerikaanse inlichtingendiensten zijn nogal geneigd zich te verlaten op hun uitzonderlijke technische hulpmiddelen, zoals satellieten, geavanceerde camera’s en afluisterapparatuur. Daardoor wordt de verleiding groot zich minder op het terrein te wagen, terwijl daar toch de meest cruciale informatie moet worden gehaald. Als elint en humint elkaar niet in evenwicht houden, ontstaan vroeg of laat problemen.

Wanneer een inlichtingendienst ook nog over onvoldoende medewerkers beschikt die de taal en de cultuur van de doelgroep kennen, zit je met een nog groter probleem. Dat geldt niet alleen voor de Amerikaanse diensten. Ook de Belgische Staatsveiligheid beschikt niet over eigen vertalers-tolken Arabisch of andere niet-Europese talen.

Dit voorspelt weinig goeds.

Van Lijsebeth: Repressie kan een oplossing bieden als het gaat om kleinere lokale terroristische groeperingen. Zo kon de Staatsveiligheid in de jaren tachtig de Cellules Communistes Combattantes (CCC) oprollen. De arrestatie van enkele kopstukken volstond om een einde te maken aan de actiegroep. Dergelijke successen mogen we niet verwachten als het om islamistische groeperingen gaat. Het rekruteringspotentieel van deze organisaties is, zeker na 11 september 2001 en de bombardementen op Afghanistan, haast onuitputtelijk geworden. Voor radicale basismilitanten die worden uitgeschakeld treden dezelfde dag nog nieuwe vrijwilligers in de plaats. Zelfs leidinggevende figuren worden binnen de kortste keren vervangen. De bombardementen op Afghanistan zullen, hoe gerechtvaardigd zij ook mogen zijn, het probleem van het wereldwijd verspreide islamistisch terrorisme niet oplossen. Het gevaar is zelfs reëel dat de westerse tussenkomst in Afghanistan het islamistisch terrorisme nog in de hand werkt. Het is een gevaarlijke illusie te denken dat repressie dé oplossing is om dit soort radicaal en internationaal vertakt terrorisme uit te roeien.

Wat is dan wel de oplossing?

Van Lijsebeth: Wil men het islamistisch terrorisme ontmijnen, dan moeten de inlichtingendiensten zich eerst in de denkwereld van de tegenstander wagen en zijn soms helse logica proberen te begrijpen. Ook de politieke leiders moeten zich eens afvragen waarom zoveel mensen een toenemende aversie kweken tegenover het oppulente Westen, waarom honderdduizenden in dienst willen treden van terreurgroepen en zelfs bereid zijn hun leven te offeren voor hun ideaal. Het is onbegrijpelijk dat deze vragen in de Verenigde Staten en in de Europese Unie haast taboe zijn en politiek niet uitdrukkelijker aan de orde worden gesteld. Als staatshoofden en regeringsleiders denken dat zij het terrorisme kunnen uitroeien door hun inlichtingen- en veiligheidsdiensten verder in de repressieve richting te sturen, hebben ze het mis. Dan vergeten ze de wortels van het kwaad.

Heeft het wel zin om Europol bij de terreurbestrijding te betrekken, zoals op 20 en 21 september is beslist? En om in België een Federale Directie voor de Openbare Veiligheid (FDOV) op te richten, zoals minister van Binnenlandse zaken Antoine Duquesne (PRL) voorstelt?

Van Lijsebeth: Zo’n nieuwe directie lijkt mij totaal overbodig. Er is al overleg tussen de verschillende ministeriële departementen in de Antiterroristische Gemengde Groep (AGG). En op Binnenlandse Zaken is er de Algemene Rijkspolitie (ARP), die bevoegd is voor problemen van openbare orde en de veiligheid van personen. Ik pleitte er destijds al voor om beide diensten samen te voegen en zo alle dreigingen inzake terrorisme en openbare orde te centraliseren. De AGG en de ARP krijgen hun informatie toch van dezelfde instanties. Er is dus geen behoefte aan een nieuwe Federale Directie.

Ook de voorgestelde samenwerking met Europol doet vragen rijzen. Het nut van Europol in het dagelijkse politiewerk is vooralsnog zeer beperkt. En toch krijgt Europol almaar meer taken toegeschoven zonder te bewijzen dat het die ook aankan. Bovendien vergeet men dat Europol wel met gerechtelijke en politiële informatie werkt, maar in de praktijk niks te maken heeft met inlichtingendiensten.

De Club van Bern zorgt trouwens voor heel wat initiatieven die tot nauwere, zelfs operationele samenwerking tussen de Europese veiligheidsdiensten leiden. Dat neemt niet weg dat wij, zoals aan de vorige regering voorgesteld, een gegevensbank over georganiseerde misdaad en terrorisme best wel kunnen gebruiken. Maar dan in eerste instantie een nationale gegevensbank. Die databank kan gerust geïntegreerd worden in de toekomstige Nationale Gegevensbank van de federale politie. En bemand worden door experts van de Staatsveiligheid, de Dienst Vreemdelingenzaken, de economische en sociale inspecties enzovoort. Mocht elke EU-lidstaat eerst zo’n databank oprichten, dan zouden we al een hele stap vooruit zijn.

De EU-ministers willen Europol nog voor het einde van dit jaar laten samenwerken met de Amerikaanse veiligheidsdiensten en hen zowel politiële als gerechtelijke gegevens ter beschikking stellen. Dat is zonder voorgaande.

Van Lijsebeth: Indien het volgens de regels gebeurt, stelt dit geen probleem. Of het veel zoden aan de dijk zal brengen, is een andere vraag. Europol beschikt momenteel slechts over een kleine fractie van de inlichtingen die politie- en veiligheidsdiensten bezitten.

In Antwerpen heb je een moslimgemeenschap, met onder meer enkele honderden Afghanen, en een hechte joodse bevolkingsgroep. Zit u als procureur des Konings in Antwerpen met de componenten van een wereldconflict?

Van Lijsebeth: Hier heerst een veeleer latente spanning, die misschien lichtjes is toegenomen sinds 11 september. De verschillende gemeenschappen in Antwerpen sturen echter niet aan op conflicten en worden vooralsnog niet bedreigd in het kader van buitenlandse conflicten. De parketten moeten zich ter zake grotendeels verlaten op inlichtingen van de politie. Die worden nu samengebracht in het Arrondissementeel Informatiekruispunt (AIK), zoals er in elk van de 27 gerechtelijke arrondissementen één voorzien is. Het is bovendien de bedoeling dat de AIK’s over analisten zullen beschikken, die vooraf bepaalde criminaliteitsfenomenen in kaart zullen brengen: gaande van diefstallen met braak tot mogelijke terreurdreigingen. Al moeten wij die laatste niet overdrijven. In Antwerpen zijn er al een twintigtal enveloppes met wit poeder ontdekt: het bleek telkens onschadelijk te zijn, maar intussen werd wel het politiële en gerechtelijke apparaat nodeloos gemobiliseerd. Het grote gevaar is de angstpsychose zoals wij die in de Verenigde Staten zien ontstaan naarmate er meer gevallen van antraxbesmetting opduiken. De middelen die een overheid kan inzetten, zijn immers beperkt. Vandaar het belang om op zo’n rationeel mogelijke manier het onderscheid te maken tussen verschillende soorten dreigingen. Het ligt voor de hand dat vooral Amerikaanse en Britse burgers en instellingen gevaar lopen. Die dreiging is echter zo algemeen dat het moeilijk, indien niet onmogelijk is zich daartegen te beschermen.

Frank De Moor

‘De Staatsveiligheid heeft een afluisterwet nodig om haar werk te kunnen doen.’

‘Het nut van Europol in het dagelijkse politiewerk is vooralsnog zeer beperkt.’

‘Het gevaar is reëel dat de westerse tussenkomst in Afghanistan het islamistisch terrorisme nog in de hand werkt.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content