Zijn de Amerikanen oorlogszuchtige haviken die tegen elke prijs de wereld willen veroveren? Een volkstribunaal zoekt het vanaf 15 april uit in Brussel. Knack leidt u rond in de wereld van de internationale gerechtshoven. Wie doet wat in de wereldwijde justitie, en vooral: wie doet wat niet?

Info: Chris Van den Wyngaert, ‘Kennismaking met het Internationaal en Europees strafrecht’, Maklu, 2003.

Zondag, klokslag middernacht. Met veel machtsvertoon denderen twaalf tot de tanden gewapende agenten van de Special Forces de Van Alkemakade af. De gevangenisbewaker heeft amper tijd om te reageren: daar komen al drie Black Hawks van onder de radarlijn uit de zee opduiken, en seconden later rollen er ook nog eens twee legervoertuigen over de Pompstationsweg. Voor iemand er erg in heeft, regent het kogels op de binnenplaats van de Penitentiaire Instelling Haaglanden. Een handvol soldaten stormt op een van de cellen af. Dit is geen wilde aanval, maar een gerichte bevrijdingsactie in Hollywoodstijl.

Wees gerust: we hebben bovenstaande aanval van Amerikaanse mariniers op de VN-afdeling van de gevangenis in Scheveningen verzonnen, net zoals de Amerikanen dat tijdens de Golfoorlog deden met de in scène gezette operatie die de 19-jarige Jessica Lynch uit een Iraaks ziekenhuis moest bevrijden. Maar de raid op Scheveningen is minder fictief dan we zouden willen. De in 2002 goedgekeurde American Servicemembers Protection Act stipuleert dat de Amerikaanse president ‘alle noodzakelijke en gepaste middelen mag aanwenden om elke Amerikaanse burger of elke burger van de bondgenoten te bevrijden die aangeklaagd wordt door het (in maart 2003 opgerichte, nvdr) Internationaal Strafhof (ICC) in Den Haag’. Sectie 2008 van de wet verbiedt ook elke uitlevering, elke rogatoire commissie op Amerikaanse bodem en elke financiële steun aan het ICC in Den Haag. De wet, die onder juristen bekendstaat als The Hague Invasion Act, laat er geen twijfel over bestaan: de ICC-procureurs mogen aanklagen en berechten wie ze willen, maar van Amerikanen moeten ze met hun fikken afblijven. Welkom in de wondere wereld van de internationale justitie, waar recht spreken stukken van mensen kost, waar er nauwelijks wetten zijn en waar de Verenigde Staten boven elke verdenking verheven blijven.

Maandagochtend, de Beursschouwburg in Brussel. Aan een tafeltje bespreekt een handvol vermoeid ogende mannen de laatste voorbereidingen voor het nakende BRussells Tribunal (zie ook kader: De crimineel in George B. Junior). Het tribunaal is een rechtbank van de onvrede, een reactie op de feitelijke immuniteit van de Amerikaanse troepen. Individuele beschuldigden zijn er niet – ze zijn ook niet uitgenodigd – en de rechter in Brussel heeft in het beste geval een moreel gezag. Maar dat maakt hem niet minder belangrijk, vindt Stef Vandeginste, wetenschappelijk medewerker internationaal strafrecht aan de Antwerpse universiteit (UA). Vandeginste: ‘De rechtbank kan de publieke opinie wakker schudden en duidelijk maken dat zelfs de coalitietroepen zich niet zomaar alles kunnen permitteren in Irak. En wie weet komt er een uitloper in het internationaal recht: in het verleden leidde de morele verontwaardiging óók tot het verdrag dat het gebruik van antipersoonsmijnen formeel verbood.’

Amalgaam

Internationaal recht is een amalgaam van zulke verdragen, bilaterale akkoorden en procedureregeltjes. Het Europees Hof in Luxemburg baseert het leeuwendeel van zijn rechtspraak op de verdragen van Rome, Maastricht en Nice, op allerlei Europese directieven en op de jurisprudentie. Dat leverde intussen 80.000 à 90.000 bladzijden rechtspraak op, die voor alle EU-leden bindend is. Inclusief voor de tien nieuwe lidstaten die er in mei zullen bijkomen.

De rechtsbasis voor de andere Europese rechtshoven is vergelijkbaar. De mensheid probeert al eeuwenlang de wreedheden van oorlogen in te perken, afspraken over landsgrenzen te maken, kustzones te bepalen of manieren van economische samenwerking vast te leggen. De eerste sporen van internationaal strafrecht dateren uit de 19e eeuw, toen een handvol onder auspiciën van het Rode Kruis geschreven internationale verdragen enge omschrijvingen boden van het begrip oorlog en van de wreedheden die in internationale conflicten konden opduiken. In de Eerste Wereldoorlog hielden de legerbevelhebbers de regeltjes nog in hun achterhoofd, tijdens de Tweede Wereldoorlog lapte ongeveer iedereen ze feestelijk aan de soldatenlaars. Na het proces van Nürnberg, waar 24 topnazi’s zich moesten verantwoorden voor hun oorlogsmisdaden (zie ook kader: De tijdslijn van het internationaal recht) legde de Commissie voor het Volkenrecht de rechtbankprincipes in duidelijke regels vast in de Genocideconventie en de Conventie van Genève. Dik vijftig jaar later zijn dat nog altijd de grondslagen van het internationaal strafrecht. Maar die grondslagen zijn intussen verfijnd in allerlei detailregeltjes en interpretaties van rechters.

Selectieve verontwaardiging

‘Internationale tribunalen maken het recht terwijl ze het spreken’, zegt Chris Van den Wyngaert, hoogleraar strafrecht en rechter bij het Joegoslavië-tribunaal. Een deel van hun taak bestaat er inderdaad in, de breed interpreteerbare statuten van de rechtbanken te vertalen naar concrete misdrijven. Op die manier hebben de precedenten van de tribunalen over Rwanda en ex-Joegoslavië geleid tot een lijvig boek vol rechtsregels waaraan het in maart vorig jaar geopende Internationaal Strafhof zich moet houden. Een internationaal aanvaarde strafcodex zou de volgende stap moeten zijn. Van den Wyngaert lacht een beetje groen om de opmerking: ‘Die evolutie is niet te stuiten, maar ik vrees dat we het nog een aantal jaren zónder zo’n wetboek zullen moeten rooien.’

Jammer, want misschien zouden duidelijker rechtsregels de vele oorlogen en burgeroorlogen een beetje minder bloederig kunnen maken. Sinds 1945 zijn er in de wereld meer dan honderd gewapende conflicten uitgevochten. In de meeste van die conflicten pleegden legers en krijgsheren misdaden tegen de menselijkheid, roeiden soldaten op grote schaal krijgsgevangenen uit, regende het wreedheden en vielen militairen systematisch burgers aan. Zelden wordt daar iemand voor gestraft, want bij grove schendingen van de mensenrechten is straffeloosheid eerder regel dan uitzondering. De zuiveringen van Jozef Stalin in de voormalige Sovjet-Unie zijn nooit bestraft. Het schrikbewind van Pol Pot in Cambodja is tot op vandaag nooit moreel of juridisch veroordeeld. Geen enkele internationale rechtbank heeft zich ooit gebogen over de gruweldaden tijdens de afscheidingsoorlogen in Biafra, Ethiopië, of in Bangladesh. Nooit heeft de internationale gemeenschap een bestraffende banvloek uitgesproken over de opzettelijk veroorzaakte hongersnood in Oekraïne, over de deportatie en afslachting van indianenstammen in Paraguay of over het barbaarse optreden van de Russische troepen in de deelrepubliek Tsjetsjenië. De geallieerde bommenraids op Dresden of de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki, twee duidelijke aanvallen op burgerdoelwitten, zijn nooit vervolgd, en na de oorlog in Vietnam kreeg alleen William Calley, een kleine garnaal in de slachtingen bij My Lai, een officiële veroordeling.

Puur juridisch zijn de internationale rechtbanken dan misschien geen rechtbanken van de overwinnaars, maar politiek zijn ze dat natuurlijk wél – de Navo-bommenregens boven ex-Joegoslavië, bijvoorbeeld, zijn wel onderzocht, maar tot nu toe niet vervolgd. ‘Voor de overwinnaars bestáán er geen oorlogsmisdaden. Dat is een wel zeer morbide les die de oorlogstribunalen ons geleerd hebben’, bedenkt Stef Vandeginste een tikkeltje defaitistisch.

Niets wat die stelling schrijnender illustreert dan het in maart 2003 officieel geopende Internationaal Strafhof (ICC) in Den Haag. Het ICC had de scherprechter van de wereld moeten worden, een politieagent tegen de oorlogsgruwel in de schoot van de Verenigde Naties. Maar in plaats daarvan is het hof buiten de VN om gevormd, en hebben enkele van de belangrijkste oorlogsstokers in de wereld zijn autoriteit niet erkend: de Argentijnse hoofdaanklager Luis Moreno Ocampo zal er tot nader order geen Russen, Chinezen of Amerikanen kunnen vervolgen voor oorlogsmisdaden of misdaden tegen de menselijkheid. ‘Als politieman van de hele wereld’, zucht Chris Van den Wyngaert, ‘vinden de Amerikanen dat ze boven elk internationaal recht moeten staan.’

Daarom bestrijden met name de VS hardnekkig elke vorm van internationaal recht dat zich tegen Amerikanen zou kunnen keren. Het afblokken van de (weliswaar al te vaak misbruikte) Belgische genocidewet, of de dreiging van de VS om hun openstaande miljoenenfacturen aan de Verenigde Naties niet langer te betalen, moeten we in dat licht bekijken. Ook de strikte kalender van het Rwanda-tribunaal, het uitrangeren van openbaar aanklager Carla Del Ponte in Arusha en zelfs de weerbarstige houding van de Rwandese regering (die geen onderzoekers op haar grondgebied wil dulden), zijn volgens insiders ingefluisterd door de VS. Omdat Bush en co al die tribunalen het liefst van al zien mislukken, zeggen ze.

Al die tegenwerking maakt van de internationale rechtbanken vaak papieren tijgers. ‘Internationale rechtspraak werkt enkel als de internationale rechter evenveel macht krijgt als de nationale magistraat’, zegt Melchior Wathelet, professor internationaal recht, maar ook ex-justitieminister en gewezen rechter van het Europees Hof in Luxemburg. Dat is het geval in Luxemburg, waar het hof zo’n beetje als de gendarme van de Europese Commissie optreedt en na een veroordeling bijvoorbeeld alle Europese bezittingen van de veroordeelde in beslag kan laten nemen.

125 miljoen euro per jaar

Maar de meeste andere grensoverschrijdende tribunalen hebben aanzienlijk minder slagkracht. Zo is het Europees Hof in Straatsburg maar bevoegd over één materie – de rechten toegekend door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) – en doen zijn beslissingen uitspraken van, pakweg, de Belgische rechter niet teniet – wie tien jaar kreeg, blijft veroordeeld, ook als Straatsburg de procedure aanvecht. En de internationale strafhoven zijn weliswaar verbeterde versies van de oorlogstribunalen van Nürnberg of Tokio, maar ook zij blaffen vaak harder dan ze kunnen bijten. Ofwel vermelden hun statuten dat ze enkel staten (of hun onderdanen) kunnen berechten als die zelf berecht wíllen worden; ofwel hebben de overwinnaars greep op de tribunalen omdat ze, zoals in Rwanda, hun grondgebied voor de onderzoekers van de rechtbank moeten openstellen of omdat ze desgevallend de factuur helpen betalen.

En zo’n internationale rechtbank die oorlogsmisdaden natrekt met behulp van honderden getuigen en dure experts, kost natuurlijk stukken van mensen. De prijs van het Internationaal Gerechtshof, een rechtbank met goedbetaalde oude knarren, maar zonder procureurs of peperdure onderzoeksteams in het Vredespaleis in Den Haag, blijft nog enigszins binnen de perken en staat ook nauwelijks ter discussie. Het prijskaartje van het Rwanda- of het Joegoslavië-tribunaal des te meer: respectievelijk 90 en 125 miljoen euro per jaar. Dat is wel heel erg veel geld voor een toch ietwat gekortwiekt tribunaal.

Of dat geen splinterbom legt onder de internationale rechtspraak? Niet noodzakelijk, zeggen alle rechtsgeleerden in koor. Het Internationaal Strafhof zoals dat vandaag bestaat, was nog niet zo lang geleden helemaal ondenkbaar. Het is eigenlijk het verhaal van het halfvolle en het halflege glas. ‘Je kunt betreuren dat er zo weinig internationaal strafrecht bestaat en dat de rechtbanken beperkte bevoegdheden hebben,’ vindt Serge Brammertz, de Belgische assistent-procureur aan het Haagse Internationale Strafhof, ‘maar als je het in historisch perspectief bekijkt, hebben we véél meer bereikt dan we twintig jaar geleden hadden durven dromen. Ik denk dat het vooral een kwestie van tijd is voor álle landen meedoen.’

Door Frank Demets

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content