Het verslag van luitenant-generaal Jozef Schoups kan niet zonder gevolgen blij- ven voor de brigade paracommando.
Sinds Hermann Göring, ooit leider van de Sturm Abteilungen (SA) met de bruine hemden, in 1935 als chef van de Luftwaffe met zijn Falschirmjäger uitpakte en zij de geallieerden op alle fronten verrasten, is het duidelijk dat paracommando’s geen doetjes kunnen zijn. Hun latere Britse tegenstanders van de Special Air Service (SAS) evenmin. En de Amerikaanse Special Operations Forces (SOF) zeker niet. Naarmate echter het aantal low intensity conflicts toeneemt, wordt de behoefte aan dit soort troubleshooters groter. Zo worden echter een aantal onder hen ingezet bij militaire operaties waarbij ze de vrede moeten bewaren of opleggen, zonder de oorlog te voeren waarvoor ze zijn opgeleid. Dit is ook de paradox van de brigade paracommando, nu onder leiding van kolonel Freddy Van de Weghe. Zoals bij de SAS wordt opgemerkt, ?zijn Rambo’s hier niet op hun plaats. De kwaliteit zit hem minder in de spieren dan wel in het hoofd, het karakter en het gedrag.?
Dergelijke militairen worden fysiek geselecteerd en ondergaan voor hun definitieve indienstneming strenge psychologische proeven. Geen wonder dus dat luitenant-generaal Jef Schoups, chef van het operationeel commando van de landmacht, in zijn verslag aan defensieminister Jean-Pol Poncelet (PSC) en aan de stafchef van het leger, admiraal Willy Herteleer na enkele beschouwingen omtrent de (overigens voor velen illusoire of achterhaalde) voorbeeldfunctie van het leger en de ?militaire ethiek? laat opmerken dat in ?een test naar potentiëel wangedrag? niet voorzien is bij de selectie. Zelfs geen nabespreking tussen de brigade paracommando in Heverlee en het centrum voor recrutering en selectie in Neder-over-Heembeek ?om een herevaluatie te doen van de kandidaat voor de definitieve aanwerving.? Schoups vraagt bovendien dat in de brigade paracommando (BPC) ?dringend wordt gestart met de onderrichters te vormen niet alleen in BPC-technieken maar ook in leadership (…) Training is ook méér dan wat geleerd werd in de trainingscentra (in Schaffen en Marche-les-Dammes) en ook méér dan technieken (…) Gezien de complementaire opdrachten sinds 1992 zal ook aandacht worden besteed aan de vredesondersteunende en humanitaire operaties.?
En dan komt het voor sommigen paradoxale, indien niet contradictorische ordewoord : ?Het verschil tussen vredesvoet en operaties moet zo klein mogelijk zijn : dit wil zeggen dat de voorbereiding van het werk, de uitvoering, de houding van de mannen in de twee gevallen identiek zijn. Vooral in het domein van de houding en de tucht moet hier een inspanning worden gedaan.?
DE BRUINE PEST
Met betrekking tot de humanitaire operaties in 1993 in Somalië, waar de vier nu voor de militaire rechtbank gedaagde para’s aan deelnamen, laat Schoups opmerken dat pas in april 1993 voor het 3de Para in Tielen ?aan onderricht voor dit type operaties wordt gedacht?, dat er onmiddellijk voor hun vertrek naar Somalië nog een Navo-manoeuvre in Italië bijkwam en dat het enige document voor de opleiding een Noors peacekeeping-handboek was. En toch werd ?nog een goede voorbereidingsgraad bereikt? en werden ter plaatse toelichtingen gegeven bij de code of conduct en de rules of engagement. Deze internationale voorschriften vergen echter een heel nieuwe aanpak. Die is zeker voor de para’s nog nieuwer als de wet ter demilitarisering van de rijkswacht van 1991 en de wet op het politieambt van 1992 dat zijn voor de politiediensten. Generaal Schoups raadt zelfs ?ten zeerste? aan om militairen ook de controle over woelige massa’s, ?crowd control?, aan te leren.
Dit illustreert nog maar eens hoe paracommando’s dit keer zonder duidelijk vijandbeeld politionele opdrachten opgelegd krijgen die vaak indruisen tegen de hen anders zo ingeprente en levensnoodzakelijke reflexen. Ongeacht de vraag of dit soort gevechtseenheden in wezen wel geschikt is voor diplomatieke operaties, wordt het dus een kwestie van verfijnde opleiding en stijl. En als het dan toch misloopt, stelt Schoups voor om, naast de gewone tuchtstraffen, ook de vergoeding voor de operatie in te houden in verhouding tot de overtreding. Hij die wegens tuchtproblemen naar België wordt teruggestuurd zou meteen ?de muts van zijn eenheid? moeten inruilen voor de kaki muts van de recruut. Zo zal iedereen zien wie ?de faam van zijn korps schaadt.? En dit zal, volgens de generaal, ?een rem zetten op het wangedrag…?
Deze maatregel is doelgerichter dan de ontbinding van het korps, zoals dat het Canadian Airborne Regiment begin 1995 overkwam. Na de moorddadige folteringen op een zestienjarige Somaliër, die op 16 maart 1993 het Canadese kamp in Beled Huen (Somalië) was binnengedrongen, waren baldadigheden en uitingen van racisme aan het licht gekomen waar zogeheten elitetroepen toch al eens mee zitten. Want schrijft Schoups : ?Specifiek voor 3 Para (en vermoedelijk ook bij andere eenheden in de omgeving van Antwerpen) kan gewezen worden op de aanwezigheid van een kleine groep militairen behorend tot een politieke partij met extreme ideeën. Het tuchtreglement schrijft duidelijk voor wat wel en wat niet kan. In elk geval laat dat tuchtreglement ook geen twijfels over de bevoegdheden en de verantwoordelijkheden van de korpscommandant in dat domein.?
Dit verklaart waarom defensieminister Poncelet op dinsdag 1 juli op RTL en VTM, waarschuwde voor ?la peste brune? bij de para’s. In die optiek is de openlijke steun die zij van het Vlaams Blok krijgen, voor hen al even compromitterend als de aloude maar discretere contacten van bepaalde militairen, rijkswachters en politiebeambten met Franstalige extremisten.
F.D.M.