De open samenleving en haar vijanden is buitengewoon invloedrijk geweest. Na tweeënzestig jaar verschijnt dit politiek-filosofische hoofdwerk van Karl Popper (1902-1994), na een gesnoeide editie uit 1950, nu voor het eerst integraal in het Nederlands. Dat werd tijd. Of is het wat laat? De wereld is flink veranderd sinds de auteur de democratische vrijheid te hulp sprong met harde kritiek op de filosofische reuzen Plato, Hegel en Marx.
Karl Popper zelf noemde Open society zijn ‘oorlogsboek’. Hij kreeg het idee ervoor op de dag dat Hitler Oostenrijk bezette, in 1938. Vijf jaar later was het af, nog twee jaar later verscheen het in Londen. Net te laat dus om Amerikanen en Britten van nut te zijn in de strijd tegen de nazi’s. Niettemin was het uitstekend bruikbaar bij de vrijwel meteen daaropvolgende ideeënstrijd tegen het Sovjetcommunisme.
In West-Europese intellectuele kringen had men na 1945 echter wel sympathie voor de marxistische ideologie van die nieuwe vijand. Critici van de totalitaire staat, behalve Popper ook Hannah Arendt of F.A. Hayek, werden lang genegeerd. De Sovjet-Unie bekritiseren gold in Amsterdam, Parijs of Rome tot in de jaren zeventig als ‘conservatief’ of ‘rechts’. Wie nu echter Karl Popper (her)leest, ziet een Britse sociaaldemocraat die de vrijheid niet uit het oog verliest. Dit schuivende historische oordeel is een teken hoe de tijden zijn veranderd.
In de kern is De open samenleving een vlammende verdediging van individuele vrijheid, gelijkheid voor de wet, democratie (inclusief staatszorg voor de zwakken) en het gebruik van de rede. Dit zijn voor Popper kernwaarden van de ‘open samenleving’. De Atheense staatsman Pericles was in de vijfde eeuw v.C. de eerste die ze verwoordde, in een beroemde, door Thucydides opgetekende toespraak tot zijn stadgenoten (onlangs heruitgegeven als De laatste eer).
De ‘open samenleving’ van Pericles’ Athene betekende volgens Popper, een groot logicus, een breuk met de ‘gesloten samenleving’. Hierbij denkt hij aan de wereld van de stam of de autarkische gemeenschap, zoals Sparta, waar ieder zijn vaste plek heeft, waar taboes heersen, waar geen verandering en individuele vrijheid zijn.
Popper: ‘Wanneer we zeggen dat de westerse samenleving aanving met de Grieken moeten we beseffen wat het betekent. Het betekent dat de Grieken die grote revolutie begonnen die, zo schijnt het, nog steeds in haar begin staat – de overgang van de gesloten naar de open samenleving.’
Die openheid is bovenal openheid in de tijd, naar de toekomst toe. Dat wil zeggen, de open samenleving is op onvoorspelbare wijze veranderlijk. Daar houden veel mensen niet van. Ze willen vastigheid. Popper onderscheidt nu twee typen reacties, twee soorten ‘vijanden’. De verandering kun je hetzij stopzetten, hetzij voorspelbaar verklaren. Het eerste is wat Plato wil in zijn theo- rie van de ideale staat. Hij schakelt de geschiedenis uit dankzij een op orde gerichte dictatuur. Het tweede is wat Hegel en Marx beogen in hun theorieën van de historische noodzakelijkheid. Zij willen de geschiedenis vangen in grote denksche- ma’s – de Weltgeist, de klassenstrijd. Alle drie zijn ze volgens Popper nostalgisch naar de gesloten samenleving. Hij beschuldigt hen van medeplichtigheid aan de 20e-eeuwse totalitaire staat.
FILOSOOF-KONING
Eerst maakt Popper in tweehonderd virulente pagina’s korte metten met Plato, tot dan onbetwiste held van de filosofie. Volgens Popper wilde Plato het licht van vrijheid en rede, aangestoken door de ‘grote generatie’ van Euripides, Pericles en Socrates, weer uitdoven. De schepper van de Politeia was echter zo intelligent hiervoor de rede zelf, in de vorm van filosofie, te benutten, hetgeen vele generaties nadien voor hem innam.
Poppers Plato-interpretatie is zeer omstreden (de dik tweehonderd pagina’s noten en addenda in Open society ondervingen niet alle bezwaren van vakgenoten), maar is ongeevenaard als staaltje filosofische reputatievernietiging. In feite is Plato de klap niet meer te boven gekomen, aangezien iedereen die zijn naam hoort sinds Popper toch even denkt aan een man die filosoof-koning wilde zijn in zijn eigen dictatuur.
Ook Hegel wordt in Open society hardhandig aangepakt. De Duitser wordt neergezet als propagandist van de conservatieve Pruisische koning Frederik Willem III, die streed tegen de democratische verworvenheden van de Franse Revolutie. Hegels filosofie heet ‘bombastisch en hysterisch Platonisme’.
Van de drie villains in the piece komt Marx er het beste af. Popper sympathiseert met zijn gevoel voor rechtvaardigheid. Wat hij Marx vooral kwalijk neemt, is zijn politieke defaitisme. (Een verwijt dat Marx’ volgelingen, druk met ‘aksie’, overigens niet viel te maken.) De auteur van Das Kapital was zo geboeid door de macht van de economie, dat hij geen vertrouwen had in de politiek. Zelfs de democratische staat beschouwde Marx als een dictatuur van de heersende klasse over de overheersten. Daarmee ontzegde hij zich volgens Popper een middel om de kapitalistische economie te temperen.
Dit allemaal niet dus, wat wil Popper wel? Hiertoe eerst een blik op zijn intellectuele thuisbasis, de wetenschapsfilosofie. In Wenen was in de jaren dertig een intens debat over de beste wetenschappelijke methode. Zijn alle zwanen wit? De toonaangevende Wiener Kreis vertrouwde op ‘inductie’: na de zoveelste individuele witte zwaan mag je ervan uitgaan dat ze dit alle zijn. De jonge Popper zei: nee, de opdracht van de wetenschap is ‘ falsificatie‘. Je moet blijven zoeken naar één zwarte zwaan om je theorie te ontkrachten. Alleen zo kan kennis groeien. Wel is de theorie ‘allemaal wit’ geldig, tot het tegendeel is bewezen. Wetenschappen die geen falsifieerbare uitspraken doen (‘misschien wit’), bestempelde Popper tot pseudowetenschap; hij dacht behalve aan het marxisme aan de psychoanalyse. Deze stellingen werkte Popper uit in het boek Logik der Forschung (1934). Pas na het succes van Open Society – en in Engelse vertaling – verwierven deze ideeën roem.
KRABBEN AAN ZEKERHEDEN
Poppers opdracht aan wetenschappers om tot vervelens toe te krabben aan zekerheden, valt niet altijd goed. Neem de discussie over klimaatverandering. Over het broeikaseffect wordt al jaren gedebatteerd. Maar na enkele warme winters en een politieke film is de sociale druk momenteel groot om de rangen te sluiten. Wie nu nog beweert dat de temperatuurstijging misschien wel van de zon zelf komt ‘zaait verwarring in het publieke debat’. Echter, wie zich autoritair afsluit voor kritiek mist de kans zijn verhaal te versterken. We kunnen best tegen broeikasgas aan de slag, maar houd de mogelijkheid van falsificatie open. Misschien vindt het zwarte schaap van vandaag de zwarte zwaan van morgen. Hoe dan ook zou Popper beide debatpartijen verzoeken hun beweringen over zon, aarde en mensengedrag ten minste falsifieerbaar te maken.
Zoals Popper in de wetenschap het verwerpen van verkeerde theorieën nuttiger acht dan het ontvouwen van nieuwe theorieën, zo stelt hij dat het in de politiek beter is lijden te elimineren dan nieuwe geluksidealen na te streven. Bekend in dit verband is zijn idee van piecemeal engineering. Hiermee bedoelt Popper dat je als politicus kleine problemen moet oplossen met beperkte stappen, zoals een ziekteverzekering instellen, een onderwijshervorming doorvoeren of anticyclisch economisch beleid maken. Voor zulke concrete dingen kun je op steun van de bevolking rekenen. Als het niet werkt, kun je altijd nog terug. De Utopian engineers daarentegen, de machthebbers die abstracte staatkundige blauwdrukken willen opleggen, hebben vaak massaal geweld nodig om weerstanden te overwinnen – en met een spookhuis te eindigen.
Het vertalersduo doet Poppers zeer succesvolle metafoor van piecemeal engineering recht door de uitdrukking, hoewel inmiddels als jargon ingesleten, toch te vertalen. Vreemd is echter dat ze in hun Verantwoording spreken van ‘stapsgewijze in- genieurskunst’ en in de tekst zelf van ‘stapsgewijze technologie’. Dat eerste was een uitstekend idee, dat laatste een misser. Het woord ’technologie’ wekt de indruk dat er toch een gebruiksaanwijzing of handboek is waar de politicus uit kan putten, terwijl de kern van Poppers methode zit in het proberen, in trial and error.
De democratie is voor Popper de beste garantie tegen een tirannie. Ze is de enige staatsvorm waar de machthebbers op geweldloze wijze kunnen worden vervangen. Dit is iets anders dan blind geloof in elk bij meerderheid genomen besluit. Sir Karl Popper hoort niet bij diegenen die menen dat wanneer de democratie zichzelf wegstemt, ons slechts schaapachtig applaudisseren rest. De dag dat de kiezers een dictator aanstellen, schrijft hij, moeten wij democraten ons verzetten.
Het is buitengewoon prettig dat Popper zulke belangrijke noties over onze democratische vrijheid zo scherp heeft verwoord. De open samenleving en haar vijanden is al 62 jaar verplichte literatuur voor wie zich bekommert om de publieke zaak.
ZICHTBARE SYMBOLIEK
Niettemin twee kanttekeningen tot slot. Ten eerste, in Open Society en latere geschriften proef je dat Popper steeds als wetenschapsfilosoof over de politiek nadenkt. Deze parallel biedt verrassende inzichten, maar heeft beperkingen. Poppers ingenieursvisie miskent de politieke symboliek, de emoties, het theater. Onzichtbare bureaucratische knutselaars kunnen geen ingrijpende besluiten dragen. Alleen op basis van verbale strijd in de publieke arena kunnen wij ons als burgers vertegenwoordigd voelen. Ook vlagvertoon, volkslied en Koninginnedag zijn niet ‘achterhaald’ of voorbehouden aan dictaturen. Zonder zichtbare symboliek kunnen moderne democratieën geen legitimiteit verwerven.
Een tweede kanttekening betreft – paradoxaal genoeg – de tijdloosheid van Poppers grondgedachte. In zijn visie wordt de wereldgeschiedenis gedomineerd door twee krachten: de open samenleving tegen de gesloten samenleving, de Periclessen tegen de Plato’s, Verlichting tegen duisternis, vrije stadslucht tegen muffe dorpsgeur. Het kost geen moeite deze tegenstelling naar onze eigen tijd te extrapoleren. Belgisch premier Guy Verhofstadt gaf bij de recente presentatie van de Open samenleving een voorschot: anno 2007 zou Popper de liberale vrijheid verdedigen tegen antiglobalisten en moslimfundamentalisten. De paradox: hoe kan een boek dat de onvoorspelbaarheid van de toekomst als intellectueel wapen hanteert, zelf van alle tijden zijn?
Wellicht is Popper van sommige tijden. Zet dus De open samenleving en haar vijanden in de kast voor de dag dat vrijheid en democratie worden bedreigd. Als filosofische propaganda is het onovertroffen. Echter, Popper vertelt niet wanneer die dag is aangebroken.
KARL POPPER,’DE OPEN SAMENLEVING EN HAAR VIJANDEN’, VERTAALD UIT HET ENGELS DOOR HESSEL DAALDER EN STEVEN VAN LUCHENE, LEMNISCAAT, 940 BLZ., euro 59,95.
DOOR LUUK VAN MIDDELAAR