Een bepaalde idee van politiek is vandaag bijzonder invloedrijk: dat politiek beleid een rationele, wetenschappelijk-technisch ondersteunde organisatie is van de samenleving in dienst van de burger ‘als cliënt’. Binnen deze visie zijn sociale groepen met een eigen identiteit of gemeenschappelijke belangen eigenlijk hinderlijke elementen. Dit geldt zowel ten aanzien van godsdiensten als van vakbonden. Wat telt in deze politiek is de vrijheid van het individu om zijn privé-doeleinden na te streven.
De wet wordt dan niet langer primair gezien als de weergave van de zeden van een gemeenschap, maar als een geheel van regels die de samenleving moeten omvormen tot een neutrale ruimte voor het vrije initiatief van ‘losse’ individuen. De wet weerspiegelt niet langer gemeenschappelijke waarden, maar is erop gericht deze actief te vervangen door ‘universele normen’ in dienst van ‘vrijheid en vooruitgang’. De wet holt voortdurend vooruit op de maatschappelijke realiteit. Dat geldt niet alleen op nationaal, maar ook op supranationaal, Europees vlak.
Binnen dit kader krijgen bepaalde individuen een excessieve invloed op de politiek: regelneven, administratoren, managers allerhande; ook die individuen die erin slagen zich op te werpen als vertegenwoordigers van de verlichte rationaliteit. Gemeenschappelijke waarden worden hier hoogstens aanvaard als privé-preferenties, toevallig gedeeld door een aantal individuen. Als dan blijkt dat die individuen hun waarden niet binnenskamers kunnen of willen houden, wordt hen fanatisme verweten, wat dan weer tot een spiraal van versterking en verstrakking van de groep dreigt te leiden.
De ‘liberale’ politiek waarover sprake is in verschillende opzichten contraproductief, zeker op langere termijn. Hij leidt tot afbouw van gemeenschappen en gemeenschappelijke waarden die nochtans, zoals men meer en meer begint in te zien, een belangrijke rol spelen in de creatie van identiteit en zingeving en dus van motivatie voor het handelen van individuen. Conflicten tussen een steeds voorthollende wetgeving en maatschappelijke groepen die ‘niet willen volgen’ zijn ingebakken in dit systeem. Aangezien haast alle politieke partijen min of meer besmet zijn door de ‘liberale’ ideologie of er in elk geval niet publiekelijk afstand van durven te nemen, wordt de kloof tussen burger en politiek alsmaar groter.
Het is natuurlijk larie dat een dergelijke politiek zelf waarden- of belangenvrij is. Hij dient de ongebreidelde zucht naar winst. Hij ondermijnt de bereidheid tot solidariteit met allerlei categorieën van mensen die niet of niet langer in staat zijn tot self-management in dienst van het opdrijven van het eigen kapitaal aan ‘levenskwaliteit’.
Respect opbrengen voor wat voor anderen duidelijk van grote waarde is of, ter wille van het samenleven met anderen, allerlei uitingen van de individuele vrijheid in de publieke sfeer milderen – het zijn allemaal zaken die binnen die politiek onbegrijpelijk zijn. Dit belooft niets goeds voor de toekomst: een toekomst waarin we zeer waarschijnlijk zullen moeten samenleven met grote groepen burgers die sterk aan hun gemeenschappelijke waarden vasthouden. Zij zullen een dergelijke politiek niet zien als een neutrale, rationele organisatie van de samenleving, maar als een antisociale ideologie.
De auteur is hoogleraar aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte in Leuven.
Herman De dijn