In zijn versie ‘Tannhäuser’, die deze week in première gaat in De Munt, zet Jan Fabre de Wagneriaanse wereld van eenduidige tegenstellingen op zijn kop.
Weinig operacomponisten hebben zoveel controverse veroorzaakt als Richard Wagner (1813-1883). Hij bedacht een nieuwe zang- en componeerstijl waarin hij vormgaf aan zijn eigenzinnige visie op mens, maatschappij en religie. Een eigentijdse kunstenaar dus, die in zekere zin haaks op zijn tijd leek te staan: hij koos vaak voor middeleeuwse onderwerpen en verwerkte mythologische elementen in zijn libretto’s. Hij gaf de verhaallijn en de uitdrukkingskracht van de tekst voorrang op de lyrische melodie.
Niet verwonderlijk dat Jan Fabre met plezier zijn tanden in Wagner zet. Over enkele seizoenen wil hij de integrale Ring brengen, want sinds 1986 is hij al bezig met voorbereidende tekeningen en maquettes. Hij opent nu de deur naar het Wagneriaanse universum met zijn eigenzinnige versie van Tannhäuser (1845), een opera waarvan de thematiek Wagner zijn leven lang heeft beziggehouden. Tannhäuser is in Wagners versie een minnezanger die in zonde geleefd heeft door zijn passionele liefde voor Venus. Berouwvol roept hij Maria aan en belandt terug in de ‘echte’ wereld. Daar wacht hem de veel beheerstere liefde van Elisabeth. Wanneer Tannhäuser tijdens een dichterstornooi duidelijk maakt dat alleen hij de passionele liefde kent door zijn relatie met Venus, nemen de ridders er aanstoot aan en willen hem doden. Maar dankzij de bemiddeling van Elisabeth mag Tannhäuser naar Rome op pelgrimstocht om vergiffenis te vragen bij de paus.
Al bij al een christelijk geïnspireerd verhaal over schuld en boete, de zondebok en zinnelijke tegenover mystieke liefde. Maar Fabre zou Fabre niet zijn als hij deze Wagneriaanse wereld van eenduidige tegenstellingen niet op zijn kop zou zetten.
Fabre: ‘Ik heb ervoor gekozen om Maria niet als een devoot standbeeld te gebruiken, maar als een soort pre-katholieke figuur: het vruchtbaarheidssymbool, de Artemis-figuur. Voor mij vormen Venus, Elisabeth en Maria verschillende stadia in het leven van één vrouw. Het zijn sterke vrouwen. Want voor het spirituele van Elisabeth moet je sterk zijn. En Venus is niet alleen een zinnelijke, maar ook een spirituele vrouw, als je ziet hoe ze zich overgeeft aan de extase van de liefde. De extase is bij hen een offer dat verlossing brengt. De drie vrouwen ontmoeten elkaar in een pre-romantische tijd.’
Vinden er ook letterlijk offers plaats op de scène?
JAN FABRE: Er zijn verschillende soorten offers in de voorstelling. In de Sängerkrieg zie je hoe de witte kostuums van de zangers plots doordrenkt raken met bloed. Ze hebben bloed aan hun handen, want ze lopen over van schuld. Belangrijk in mijn interpretatie van Tannhäuser is het idee van het schuldige landschap. Op het einde van het zangersfeest worden de zwaarden in de vloer geplant, als inkervingen in de huid van de aarde. Ik maak geen scheiding tussen de goede edelen aan het hof en het uitschot, de pelgrims die naar Rome worden gestuurd om vergiffenis te vragen voor hun zonden. Iedereen is schuldig. Het is een bloedvlek die is uitgelopen.
Schuld en boete zijn ons ingelepeld door de godsdienst.
FABRE: In mijn enscenering probeer ik daar de natuurmythologie tegenover te plaatsen, de cyclus van leven en dood. Het offer betekent iets teruggeven aan de aarde, zodat er iets nieuws kan groeien. En de dood is voor mij iets acceptabels om een volgende stap te zetten. Niet het einde.
Is Tannhäuser een zwakkere figuur dan de vrouwen in deze opera?
FABRE: Bij mij zit hij voortdurend op zijn knieën voor de vrouwen. Dat is geen onderworpenheid, maar een ode aan de kracht van de vrouw. Maar voor de paus knielt hij niet. En dat bewijst dat hij wel sterk is.
U laat in uw recent werk graag vrouwen zien die hun grenzen verkennen. In ‘Quando l’uomo principale è una donna’, de danssolo die al in Parijs te zien was, toont Lisbeth Gruwez met haar lenige, geoliede lichaam hoe mannelijke en vrouwelijke identiteit verglijden.
FABRE: Ook die voorstelling is een hommage aan de vrouw. De danseres kroont zichzelf op het einde van de voorstelling met olijfblaadjes, zoals de keizer vroeger deed.
In uw ensceneringen hecht u veel belang aan de spanning tussen het individuele en het collectieve. Dat element zit ook in Tannhäuser, die als een soort outcast op pelgrimstocht naar Rome moet om opnieuw toegelaten te worden tot de groep.
FABRE: Mijn enscenering is inderdaad een topografie geworden. Ik heb een spiegelend grondvlak met zwarte vierkanten ontworpen. Het lijkt wel een schaakbord. Door de belichting wordt alles weerkaatst, zodat je de hele voorstelling als een soort Rorsachtest kan zien. Veel wordt transparant, want er worden bijvoorbeeld echografieën gemaakt van zwangere vrouwen die op de scène bewegen. Op het schaakbord worden de figuren pionnen, met voortdurende wisselingen tussen het exotische, spirituele en het politieke lichaam.
Ik hoop dat men de maatschappelijke relevantie van mijn enscenering ziet. De pelgrims worden bij mij een soort kruisvaarders. De staf van de pelgrim is een zwaard. En het zwaard wordt een kruis. Voor mij zijn de machthebbers, in Wagners versie het hof van de landgraaf, zeker even schuldig als de zogenaamde zondaar. Daarom heb ik hen clownmaskers opgezet.
Paul Demets