Over de Vlaamse collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn bibliotheken volgeschreven. Die aan de andere kant van de taalgrens bleef grotendeels onbekend. Tot nu. Flore Plisnier schreef met Te wapen voor Hitler een van de zeldzame werken over collaboratie in Wallonië, en dan vooral over de rol van Rex. Een exclusieve voorpublicatie.

H oofdstuk 3. De landing van de geallieerden op Sicilië en de val van Benito Mussolini in juli 1943 brengen een zware slag toe aan het fascisme in Europa, vanuit zowel militair als ideologisch oogpunt.

Op 1 juni 1943 wordt het Waals Legioen ingelijfd bij de Waffen-SS. Zo wordt het noodgedwongen het instrument van een antinationale politiek. De breuk tussen het Waals Legioen en de Rex-beweging valt niet meer te lijmen en tussen beide groeit een heimelijke rivaliteit. De reputatie van een elite-eenheid als het Legioen brengt de politieke ambities van Léon Degrelle in gevaar. Einde 1943 participeert deze eenheid in een felle tegenaanval tegen het Rode Leger. De zaken zien er niet bepaald goed uit en einde januari 1943 is het Legioen omsingeld door sovjetstrijdkrachten in Tsjerkassy, in Oekraïne. Tegen alle verwachting in slagen Degrelle en zijn mannen erin zich uit de situatie te redden en de Duitse linies te bereiken. Léon Degrelle overleeft de onderneming. Hij wordt gevierd als een oorlogsheld en ontvangt het Ritterkreuz uit de handen van de Führer. Een dergelijk succes heeft de chef van Rex niet meer geproefd sinds 1936. Hij wil elke gelegenheid te baat nemen om weer van zich te doen spreken. Zijn militaire prestaties ziet hij, enthousiast als altijd, als een springplank naar de macht in Wallonië.

De slag om Tsjerkassy heeft nochtans een enorme menselijke tol geëist. Het Legioen, 2200 man sterk in juni 1943, heeft aanzienlijke verliezen geleden. Van de 1700 manschappen die slag leverden in Tsjerkassy keren er in februari 1944 maar 632 levend terug. Er is behoefte aan nieuwe soldaten. Sergeanten schuimen de krijgsgevangenenkampen en de werkkampen af op zoek naar rekruten.

Alle plekken in Duitsland waar zich Belgen zouden kunnen bevinden, worden bezocht. Sociologisch gesproken zien de nieuwe lichtingen er anders uit. Het reservoir idealisten is zo goed als leeg en dus legt men in de propaganda meer de nadruk op de materiële voordelen. De ‘promotietournees’ in de krijgsgevangenenkampen gaan gepaard met speciale inspanningen om de Waalse arbeiders die in Duitsland wonen te rekruteren. Léon Degrelle wil een groter Legioen om zijn persoonlijke prestige in het Rijk te consolideren. Hij duikt vaak op tijdens propagandabijeenkomsten in België. Bij die gelegenheden meldt er zich een beperkt, maar constant aantal nieuwe rekruten. Ze vertrekken op periodieke tijdstippen naar het front. De oorspronkelijke identiteit van het Legioen gaat wel geleidelijk verloren. De ideologische bloedarmoede is een feit en het Legioen krijgt de trekken van een ‘Grande Compagnie’. ‘Bij de nieuwaangekomenen bevonden zich steeds meer armoedzaaiers, slachtoffers van chantage van de politiediensten van de bezetter, avonturiers en jonge idealisten die misleid waren door de politiek-heroïsche praatjes van de gecensureerde pers.’ Het aandeel van de ‘idealisten’ – aanhangers van een fascistisch ideaal – in het Legioen wordt kleiner. Hun plaats wordt ingenomen door allerhande individuen die proberen te ontsnappen aan de honger, de verplichte tewerkstelling of morele, familiale of financiële ellende of die uit zijn op avontuur. Sommigen ontlopen op die manier gerechtelijke vervolging voor kleine misdrijven die werden begaan in België of in het Rijk. Anderen zien in het Legioen zelfs een mogelijkheid om te deserteren en, via de Sovjet-Unie, terug te keren naar de Belgische strijdkrachten in het Verenigd Koninkrijk! En nog anderen, door veel minder ambitie gedreven, hopen simpelweg van de bij de rekrutering beloofde vakantie gebruik te maken om geruisloos te verdwijnen. Eind 1943 zijn ongeveer 90 procent van de legionairs die zich aan het front bevinden nieuwelingen. Slechts weinigen onder hen hebben nog banden met Rex. Midden 1943 schat de aalmoezenier van het Legioen het aantal ‘idealisten’ op ongeveer 24 procent; de meerderheid rekent hij eerder tot de categorie van de huurlingen en de criminelen. Over hen zegt Henri Philippet (lid van het Waals Legioen, ging op zijn 17e tegen de Sovjets vechten, nvdr) zelfs dat het gaat ‘om bizarre gasten die men ’s avonds liever niet tegenkomt op een verlaten plek… De tijd van de zachtaardige dromers is definitief voorbij’. Hij noemt ze ook ‘getatoeëerden’. Ze zijn niet allemaal geboren criminelen, maar sommigen zijn wel marginalen; ze gaan in dienst van de Waffen-SS-Wallonië zoals sommigen vroeger in dienst gingen bij het Vreemdelingenlegioen.

‘IDEALISME IS HEN VREEMD’

Het Waals Legioen rekruteert ook Belgische krijgsgevangenen. Volgens een getuigenis van een oud-legionair gaat het meestal om personen die problemen hebben met de Duitse autoriteiten. Sommigen hebben seks gehad met Duitse vrouwen of worden vervolgd omdat ze van slechte wil zijn in de kampen. Zelf is de getuige toegetreden om, na enkele maanden aan het front te hebben verbleven, naar België te kunnen terugkeren om zijn zieke vrouw te verzorgen. Aan de krijgsgevangenen was overigens beloofd dat ze een opleidingsbataljon zouden vormen dat niet naar het front zou worden gestuurd.

Een ‘berucht’ voorbeeld van compromitterend gedrag is dat van majoor Franz Hellebaut. Hij treedt rijkelijk laat in dienst van het Legioen, in 1944. De man is werkelijk gefascineerd door Duitse laarzen en helmen. Tegelijkertijd zegt hij als commandant van zijn eenheid echter overtuigd te zijn van zijn missie: Belgische soldaten onttrekken aan de invloed van de Duitsers. Volgens hem zijn ze in dit avontuur terechtgekomen zonder ooit de bedoeling te hebben gehad om te vechten voor een andere zaak dan de Belgische. ‘Het is waar dat ik nooit heb begrepen waarom mijn kameraden zo enthousiast waren over de overwinningen van de USSR. Ik deelde hun bewondering voor het patriottische verzet in België, maar ik had niet minder respect voor de moed van de legionairs aan het oostfront. Aan hun trouw wenste ik niet te twijfelen.’ Hij beweert eveneens dat hij geen krijgsgevangene zou zijn gebleven tot in 1944 mocht hij in de ban zijn geraakt van de politiek van de nazi’s of ook maar de minste intentie zou hebben gehad om zijn land te verraden. We hebben dus wel degelijk te maken met een authentieke nationalistische Belg wiens patriottisme vertroebeld is geraakt door het anticommunisme en de cultus van de oorlog van de nationaal-socialisten.

Dat sommigen aan het einde van de oorlog, op een moment dat er geen twijfel meer bestaat over de op handen zijnde nederlaag van Duitsland, toch nog toetreden tot het Waals Legioen, is een raadsel. Wat hen motiveert, moeten we proberen op te helderen. ‘De avonturiers verwedden geen cent meer op een Duitse overwinning en de idealisten zouden niet tot juli 1944 hebben gewacht om zich te engageren… Deze nieuwe rekruten zijn van een ander slag dan de getatoeëerden die begin 1943 het gros van de troepen van de Sturmbrigade vormden.’ Franz Hellebaut betwijfelt overigens de sociale en morele kwaliteiten van een groot aantal rekruten. ‘Deze jonge arbeiders komen recht uit de fabrieken van het Rijk. Ze engageren zich om te ontsnappen aan het ongemeen harde en monotone werk in de industrie. Enig idealisme is hen volstrekt vreemd. Sommigen onder hen zijn zelfs geen Walen en behoren tot volkeren die gecorrumpeerd zijn door de democratie (sic). Misdaden van gemeen recht, diefstal, alcohol en vrouwen zijn de plagen van het Waals Legioen geworden.’

Voor sommigen is de Brigade SS-Wallonië ook hun laatste toevluchtsoord. Dat is bijvoorbeeld het geval voor een hulpkok die om gezondheidsredenen niet in dienst werd genomen door de NSKK en de Waalse Garde. Ook hij ontvlucht de armoede. Binnen de rexistische beweging beschouwt men deze eenheid als het ‘vagevuurbataljon’, wat de kwaliteit van de rekruten niet bepaald ten goede komt. Een voorbeeld is Paul Mezzeta, de tweede chef van de jonglegionairs van Rex. Hij wordt naar het front gestuurd wegens zijn bedenkelijke seksuele activiteiten…

INMIDDELS OP HET THUISFRONT

Hoewel de Duitse politiediensten al vanaf het begin van de bezetting op ons grondgebied opereren, zijn ze vooral actief aan het einde van de oorlog. Ze zijn onderbemand en doen daarom in toenemende mate een beroep op benden collaborateurs. Bij het onderzoek naar Belgen in Duitse politiedienst worden we geconfronteerd met enkele methodologische problemen. Weinig Belgen die voor de Duitse politie werken, worden immers veroordeeld op grond van artikel 113 van het Strafwetboek, dat wil zeggen ‘wapendracht’ (wapenbezit); zij vallen onder artikel 121, dat verklikking regelt. Toch hebben we ervoor gekozen om de Belgen in Duitse politiedienst te behandelen in deze studie. Ze waren immers medeplichtig aan het geweld van Duitse politiediensten, hoewel ze er niet rechtstreeks bij betrokken waren. Het gaat dus om de activiteiten van een beperkt aantal personen. In de meeste gevallen zijn zij die worden veroordeeld voor ‘wapendracht’ al lid van een rexistische politiebrigade, want die brigades werken nauw samen met de Feldgen-darmerie, de GFP of de Sipo-SD. In de documenten die we consulteerden, vonden we de namen van de verklikkers, maar helaas niet de motieven op grond waarvan ze na de oorlog werden veroordeeld. Bij de conclusies die we ter zake zullen formuleren, past dan ook enig voorbehoud. Een andere methodologische onduidelijkheid betreft de Abwehr. Voor haar activiteiten doet ze een beroep op een netwerk van Belgische verklikkers, de Vertrauensmänner of V-Männer, dat wil zeggen de ‘vertrouwenspersonen’. Ze worden hoofdzakelijk gerekruteerd uit sympathisanten van de Nieuwe Orde. Die verklikkers zijn in hun geheel echter nooit geïdentificeerd. De leiders van de Abwehr werden niet vervolgd als oorlogsmisdadigers, in tegenstelling tot die van de Sipo-SD. Bij hun verhoor door het auditoraat-generaal hebben ze slechts die namen van collaborateurs genoemd die bekend waren bij het Belgische gerecht en in staat van beschuldiging waren gesteld. De volgende anekdote is in dat verband onthullend. In 1947 wordt Oberkriminalkommissar J. Schellewald ondervraagd door krijgsauditeur Locq in het kader van een onderzoek tegen Joseph Guiot, een ‘uitzonderlijk’ V-Mann, volgens zijn chef. De auditeur verwijt Schellewald de naam van deze collaborateur te hebben verzwegen in 1946, naar aanleiding van een ander verhoor. Schellewald antwoordt alleen het volgende: ‘Aangezien u die man destijds niet had ontmaskerd, was het niet aan mij om hem te verklikken.’

Een agent die pas in Duitse dienst is, verdient echt niet veel. Hij krijgt de gemaakte kosten terugbetaald, en als hij succesvol is geweest, komt daar een kleine aanmoedigingspremie bij. Pas als de agent na verloop van tijd zijn waarde heeft bewezen, kan hij rekenen op een vast salaris. Dat salaris varieert volgens zijn bekwaamheden en de betoonde toewijding. Daarbovenop komen premies voor missies die succesvol waren en rantsoenzegels. Vanaf 1942 is de Sipo-SD het belangrijkste instrument in de strijd tegen het verzet. De leiding berust bij SS-Brigadeführer Richard Jungclaus, het hoofd van de politiediensten in bezet België. We zijn uitstekend geïnformeerd over de Belgen die voor de Sipo-SD werkten dankzij de studie van Eric Paquot over de Luikse sectie van de Sipo-SD. Van alle Duitse diensten stelt de Sipo-SD het grootste aantal Belgen tewerk, vooral verklikkers. Dat zijn personen die contacten kunnen leggen in verzetskringen, of de zogenaamde ‘gedraaiden’, gearresteerde verzetslieden die na hun arrestatie aanvaarden om hun oude kameraden te verraden. Ze vormen een kleine minderheid, maar maken behoorlijk veel slachtoffers. Verklikkers zijn een soort hulpagenten; hun manier van werken verschilt vrijwel niet van die van Duitse SS-officieren. Verschillende afdelingen van de Sipo-SD worden, bij het begin van de zomer van 1943, nog steeds geleid door Duitse ambtenaren. Ze beschikken over secretarissen en tolken, en een legertje agenten en informanten uit paramilitaire organisaties. Ook gewone burgers die geld ruiken, werken voor de Sipo-SD.

Het sociologische profiel van de leden van de Duitse en rexistische paramilitaire groeperingen weerspiegelt vooral de diepe sociale crisis die de stedelijke en industriële centra tijdens de oorlogsjaren treft. De ellende is enorm en de voedselrantsoenen zijn beperkt. Vooral de meest kwetsbare bevolkingsgroepen – ouderen, ongeschoolde arbeiders en vooral jongeren – worden getroffen. In die omstandigheden wekt het geen verbazing dat velen worden aangetrokken door het loon en de mate-riële voordelen die de paramilitaire groeperingen bieden. Dat de gewapende collaboratie in hoofdzaak een stedelijk fenomeen is, heeft ook daarmee te maken. De crisis laat veel meer sporen na in de stad dan op het platteland; daar is de voedselvoorziening beter. In mindere mate kan het stedelijke karakter van de gewapende collaboratie ook worden verklaard door de anonimiteit die in de stad beter is verzekerd. In de stad is het gemakkelijker om de stap naar de (gewapende) collaboratie te zetten. In een klein dorp, waar iedereen iedereen kent, is dat moeilijker.

WREEDHEDEN EN WILLEKEUR

Een ware burgeroorlog is intussen aan de gang tussen aanhangers van de Nieuwe Orde en de verzetsgroepen. De represailles zijn wreed en meedogenloos. Paul Struye (gewezen Senaatsvoorzitter en minister van Justitie, nvdr) citeert het voorbeeld van een ‘verrader’ die in een bos in de buurt van Houffalize vermoord wordt teruggevonden: de man is opgehangen, en de vleeshaken steken door zijn keel… De rexisten moeten nieuwe maatregelen nemen om zich te beschermen tegen aanslagen. Burgemeesters mogen voortaan een wapen dragen, want de aanslagen zijn vaak tegen hen gericht, omdat ze de Nieuwe Orde belichamen. De huizen van rexistische burgervaders die zich bedreigd voelen, krijgen bescherming van de rijkswacht. Omdat de rijkswachters niet al te ijverig zijn, schakelen de burgemeesters echter ook milities in. Dat doet bijvoorbeeld Lucien Denis, een van de leden van het eerste uur van Rex en baas van de Groep Rex in Bergen in mei 1940. Hij wordt persoonlijk bedreigd, en dat wordt er niet beter op als zijn zoon lid wordt van het Waals Legioen. Zijn huis wordt in brand gestoken en vanaf de zomer van 1942 gaat hij nooit meer ongewapend de straat op. Ook dat volstaat niet. Wanneer Denis in januari 1944 burgemeester van Groot-Bergen wordt – hij was schepen geworden in oktober 1943 – moet het niveau van de bewaking immers opnieuw omhoog. Nu heeft hij permanent twee lijfwachten nodig. Zijn huis wordt dag en nacht in de gaten gehouden door twee agenten en zijn pistool heeft hij ingeruild voor een mitrailleur.

Uiteindelijk beslist Rex om een speciale brigade op te richten belast met de persoonlijke beveiliging van rexistische burgemeesters en schepenen: de Formations B, ook Étendard de Protection Paul Colin genoemd. De rexistische leiders doen een beroep op Richard Jungclaus, de vertegenwoordiger van de SS in België, om de oprichting van een dergelijke eenheid te faciliteren. Nu lukt het wel en in november 1943 wordt een akkoord gesloten. 300 lijfwachten zullen opereren onder bescherming van de SS. Het duurt niet lang of alle 300 zijn gerekruteerd. De laatste waardevolle krachten worden weggeplukt uit de FC en aan jonge militanten wordt beloofd dat ze niet naar Duitsland zullen worden gestuurd om te werken. De meeste nieuwe lijfwachten hebben zo te zien nooit banden gehad met de beweging. Het zijn vooral werklozen, gelokt door het geld. In juni 1944 zijn ze met 460. Ze dragen een zwart uniform. Na hun opleiding wacht hun een maandsalaris van 2200 frank. Later zullen sommigen ook worden ingedeeld bij eenheden die munitietransporten beschermen of kampen van de Volontaires du Travail beveiligen. Ze zijn dagelijks betrokken bij diefstallen, plunderingen, razzia’s, rellen en de zwarte markt. Hun optreden wordt gedekt door de SS, en zo ontsnappen ze ook aan vervolging door het Belgische gerecht.

De maatregelen die collaborateurs nemen om zich te beschermen, beperken zich niet tot het oprichten van speciale eenheden. Al in de zomer van 1943 zijn andere organisaties in de maak. Victor Matthys, de voorlopige baas van Rex na het vertrek van Léon Degrelle naar het oostfront, richt in maart 1943 het Département Sécurité et Information (DSI) op. Dit departement moet politieke tegenstanders, vermeende verzetsstrijders en werkweigeraars in kaart brengen en in de gaten houden. Het DSI bezorgt zijn gegevens aan de Geheime Feldpolizei of aan de Sipo-SD. Zij zijn immers bevoegd om arrestaties te verrichten. Het duurt echter niet lang of leden van het DSI ontpoppen zich als afpersers, zwendelaars en dieven. Ze arresteren in het wilde weg mensen die ze als verdachten beschouwen.

MASSACRE IN COURCELLES

Er wordt nu actief geweld gebruikt. Vooral gedemobiliseerde legionairs maken zich schuldig aan brutaliteiten. De verantwoordelijke van het DSI, Charles Lambinon, haalt zijn medewerkers vooral in kringen van marginalen. De zaak van het rexisme kan hen weinig schelen, en dat ze vaak een twijfelachtige reputatie genieten, staat hun rekrutering niet in de weg. Ook de Duitse politie ziet het geweld, de inefficiëntie en de corruptie die in dat milieu heersen, met lede ogen aan. In de lokalen van het DSI wordt er dagelijks gemarteld. Het gedrag van de rexisten aan het einde van de bezetting wordt gedicteerd door blinde woede en het besef dat het voorbij is. De represailles zijn een ritueel geworden. Men weet dat de nederlaag wenkt, maar toch worden nog initiatieven genomen. En die initiatieven zijn gewelddadiger dan ooit tevoren, met als hoogtepunt de slachting van Courcelles op 18 augustus 1944. Deze actie verschilt van alle vorige acties die als ‘officiële contraterreur’ kunnen worden bestempeld, door het hoge aantal slachtoffers (zevenentwintig; zeven onder hen worden geëxecuteerd op 17 augustus) én door de rechtstreekse betrokkenheid van verschillende leden van de generale staf van Rex.

Op 17 augustus 1944 wordt de burgemeester van Charleroi, Oswald Englebin, vermoord. Datzelfde lot was zijn voorganger, Prosper Teughels, ook al beschoren geweest. Onder andere daarom heeft Oswald Englebin ervoor gekozen om zich wat minder scherp te profileren. Het merendeel van zijn tijd besteedt hij aan maatschappelijk werk, en werkweigeraars worden door hem niet ongenadig opgejaagd. Via zijn zoon zorgt hij er zelfs voor dat de reserves van de rantsoenzegels worden aangesproken om hen te helpen. De burgemeester speelt dus dubbel spel, maar dat kan niet verhinderen dat hij uit de weg wordt geruimd. In het gemeentebestuur werkt hij de rexisten immers niet echt tegen, al verwijten die hem zijn lauwe optreden. Tegenover schepen Antoine Dujacquier geeft Englebin zelfs te verstaan dat als hem iets overkomt, dat vrijwel zeker op rekening mag worden geschreven van rexisten. Daar hebben verzetslieden uit de Centre echter geen boodschap aan. Ze weten niet dat de burgemeester dubbel spel speelt en ook niet welke gevolgen hun optreden zal hebben. Ze mitrailleren de auto van de burgemeester en daarbij komen ook zijn vrouw, zijn zoon en een lijfwacht (een rijkswachter) om het leven. In de daaropvolgende uren beslissen de generale staf van Rex en de rexisten van Charleroi om de burgemeester te wreken. Nog voor de generale staf uit Brussel arriveert, beginnen de represailles. Ze zijn het werk van de Pieds Nickelés, drie leden van de Formations B van Charleroi. Eerst wordt de directeur van de steenkoolmijn van Monceau-Fontaine afgeslacht, daarna dringen ze binnen in het gerechtsgebouw. Omdat ze niet vinden wie ze zoeken, steken ze de lokalen van de gerechtelijke politie in brand en brengen ze één persoon om het leven. Daarna gaat ook de ambtswoning van verschillende magistraten in vlammen op. Joseph Pévenasse en Henri Merlot vinden dan dat de generale staf wel erg lang op zich laat wachten en trekken naar de woning van de familie Bousman. Die wordt ervan verdacht betrokken te zijn bij een of andere illegale handel. Er vallen drie doden.

Die nacht wordt beslist om 100 lokale gezagdragers op te pakken. Daarvoor gaan ongeveer 25 leden van de generale staf van Rex op pad, samen met een dertigtal militanten uit Charleroi, aangevuld met Volontaires du Travail uit Brussel. Ook vrouwen worden geviseerd, want de vrouw van de burgemeester moet worden gewroken. Groepen rexisten doorkruisen de regio op zoek naar slachtoffers en daarbij gaan verschillende huizen in vlammen op. Er worden finaal minder arrestaties verricht dan gepland, namelijk 21. De arrestanten worden eerst naar de kantoren van de Formations B gebracht en daarna naar Courcelles. In een huis dicht bij de plek van de moord zullen 19 van de 21 uit de weg worden geruimd. Het beulenwerk wordt gedaan door vrijwilligers: ze doden de een na de ander, de lichamen worden achtergelaten op de vloer. Onder hen kanunnik Pierre Harmegnie, de deken van Charleroi, drie politiecommissarissen, politieagenten, een advocaat, geneesheren en verschillende vrouwen.

Tijdens de laatste twee maanden van de bezetting bereikt het geweld een hoogtepunt. De situatie is nu oncontroleerbaar geworden. De leiding van Rex decreteert dat het tijd is voor ‘revolutionaire actie’, lees: gewelddadige represaillemaatregelen. Ook het geweld van het verzet valt niet meer te stoppen nu de bevrijding nabij is. Vooral in de regio Charleroi neemt het aantal moorden op collaborateurs enorm toe. In heel het land ziet de situatie er dramatisch uit, maar in de regio Charleroi is de strijd het hevigst. Tussen einde mei 1944 en 12 juli 1944 brengen eenheden van de Gewapende Partizanen 137 collaborateurs om het leven, althans volgens bronnen in die kringen. Alleen al in de regio Charleroi zijn volgens Le Drapeau Rouge 107 rexisten vermoord. Voor de maand juli bedraagt het cijfer 23. In de maand augustus is het verlies aan mensenlevens nog aanzienlijker, en dat aan beide kanten. In totaal spreken we over 78 doden. Tijdens het ‘bloedbad van Courcelles’ slacht Rex 27 mensen af; het verzet kogelt 16 mensen neer; de bezetter voert 20 executies uit. In 93 dagen, tussen 1 juni en 1 september 1944, komen 119 personen op gewelddadige wijze om het leven in le pays noir.

FLORE PLISNIER, TE WAPEN VOOR HITLER – GEWAPENDE COLLABORATIE IN FRANSTALIG BELGIë 1940-1944, MEULENHOFF/MANTEAU, 180 BLZ., 22,50 EURO.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content