Hij kent ze wel, al die kleurrijke verhalen over Verweggistan. Hij trekt al zijn hele leven ten strijde tegen clichés. Hoofdredacteur Gie Goris van het maandblad MO* over geëngageerde journalistiek, de ingewikkelde wereld van vandaag en het lief van Tom Boonen.
Samen met Knack valt bij de abonnee volgende week ook het vijftigste nummer van MO* in de bus. Het blad groeide vijf jaar geleden uit twee andere tijdschriften, Wereldwijd en De Wereld Morgen. Wereldwijd was nog een initiatief van de katholieke missies, De Wereld Morgen begon als campagnekrant van 11.11.11. Ze wilden allebei achtergrond en inzicht geven bij wat er in de wereld gebeurde, en dan zeker in de derde wereld.
‘Tegen het jaar 2000 was hun verhaal een beetje uitverteld,’ zegt hoofdredacteur Gie Goris van MO*. ‘Grote niet-gouvernementele organisaties zoals Broederlijk Delen, Wereldsolidariteit, 11.11.11, Wereldwinkels en Vredeseilanden zijn dan rond de tafel gaan zitten. Ze kwamen tot de conclusie dat het weinig zin had om te proberen de bestaande bladen een tweede leven te geven. Ze kozen voor een nieuw blad, met een nieuwe naam en een nieuwe opdracht. Niet meer laten zien hoe groot en verscheiden de derde wereld is. Maar de mondialisering begrijpelijk maken, ervaarbaar en hanteerbaar.’
De initiatiefnemers vonden Roulartabaas Rik De Nolf dan bereid om het nieuwe blad tegen een voordelige prijs te drukken en onder de abonnees van Knack te verspreiden. ‘Roularta bood ons een bereik aan dat we anders nooit konden halen,’ zegt Gie Goris, ’terwijl het de abonnee van Knack zelf een surplus kan aanbieden dat zichzelf betaalt. En het lukt ook. Onderzoek bij Knack-lezers leert dat 65 procent van de abonnees MO* openslaat en leest. Een draagvlakonderzoek van 11.11.11 schat dat we zo een kwart miljoen lezers hebben.’
Toch lijkt het alsof de belangstelling voor de wereld vermindert, naarmate de mondialisering toeneemt. Is dat niet een rare paradox?
GIE GORIS: Ik denk niet dat je kunt zeggen dat de interesse voor de wereld vermindert. Iedereen ervaart op de een of andere manier dat de wereld langs kieren en spleten binnendringt. Het is wel zo dat de media moeilijke onderwerpen naar de marge verbannen, en het buitenland hoort daarbij. Als je het over Robert Mugabe hebt, moet je erbij vertellen dat hij de president van Zimbabwe is, waar Zimbabwe ligt en wat het probleem is. Als je zegt dat Tom Boonen een nieuw lief heeft, weet iedereen meteen over wie het gaat.
Keep it simple?
GORIS : Zoek op dezelfde manier in de krant naar nieuws over de vakbonden. Het lijkt alsof de grootste sociale organisaties van het land niet bestaan. Ze hebben standpunten, ze gaan gevechten aan en ze realiseren van alles. Maar dat haalt het nieuws niet omdat het niet gemakkelijk is om uit te leggen. Het is niet sexy en dus verkoopt het slecht.
Het verhaal van het Engelse meisje Maddy, dat in Portugal verdween, verkoopt beter dan de ellende in Darfur.
GORIS : Je moet geen genie zijn om te beseffen dat borsten, billen, bankrekeningen, pausen en prinsen beter verkopen dan armoedige Afrikanen die met elkaar overhoopliggen in een stoffig land, waarvan we de hoofdstad niet kunnen onthouden. Als de logica louter commercieel blijft, is het moeilijk om aan degelijke berichtgeving te doen. In de Verenigde Staten zijn de media vaak beter dan in Europa, maar ze zijn zo marginaal in termen van bereik dat ze er niet echt toe doen. George W. Bush kan het zich veroorloven om jarenlang frontaal door The New York Times te worden aangevallen. Die krant wordt gelezen door mensen die toch nooit voor hem stemmen. Je ziet op veel plaatsen in de wereld dat er een tweedeling ontstaat. Met aan de ene kant de gemondialiseerde elite, die over de nodige instrumenten beschikt en zich goed informeert. En aan de andere kant de grote groep die slecht geïnformeerd is omdat ze alleen commerciële kanalen gebruikt.
Kent u het antwoord?
GORIS : Als ik het kende, zou ik er een patent op nemen. Gratis verspreiden blijkt, vreemd genoeg, een verdedigbare optie. Tien jaar geleden dacht ik ook dat je alleen iets weggeeft wat niets waard is. Maar kijk naar de nieuwe Vacature of naar de gratiskrant Metro. Die berichtte, zeker in de eerste jaren, meer en beter over het buitenland dan de gemiddelde krant in België. En je zag honderden jongeren op de trein of de tram die niet bij Tom Boonen bleven hangen.
Is het westerse nieuwsmonopolie nog altijd zo groot als tevoren?
GORIS : Wij werken samen met het persagentschap Inter Press Service. Dat gebruikt lokale mensen en heeft daardoor vaak een andere kleur dan het nieuws van de grote agentschappen die journalisten uitsturen. Daarnaast lees je elke ochtend op het internet gewoon The Hindu of The South China Morning Post. Je kijkt waarover die kranten schrijven. Daardoor pik je sneller op wat een land bezighoudt.
Het was vanaf het begin ook een duidelijke keuze om onze eigen mensen regelmatig op pad te sturen. Zodra je met twee voeten en een eerlijke journalistieke houding in het veld staat, ontkom je niet aan de complexiteit en de tegenstellingen. Daar ben ik heilig van overtuigd. De wereld is nu 28 jaar mijn werkterrein en ik vind het echt heel moeilijk om klare uitspraken te doen. Op het terrein merk je dat je met lectuur alleen de contouren van de realiteit te weinig voelt, ruikt, beseft, ziet. Ik kwam een jaar geleden in Afghanistan veel meer realiteit tegen dan alles wat ik gelezen had – en dat was nochtans niet weinig.
Uw conclusie na al die reizen is dat de wereld toch geen dorp is.
GORIS : Eigenlijk ben ik in al die jaren precies acht kilometer ver geraakt. Ik ben geboren in Veerle en ik woon nu in Tongerlo. Ik ben een Kempenaar in hart en nieren. Het weggaan is altijd gecompenseerd door terugkomen. De stelling dat de wereld geen dorp is, past in mijn kleine oorlog tegen de simpele slagzinnen. Zo zit de wereld niet in elkaar. Ik kom uit een dorp met drieduizend inwoners. Iedereen wist wie ik was en ik wist wie iedereen was. Wie mijn vader was, mijn ooms en mijn tantes, vanwaar wij kwamen en wat onze plek was. De wereld is geen dorp, de wereld is een stad. Met gekozen relaties, mobiliteit, anonimiteit.
Mogen we MO* beschouwen als het blad van de derdewereldbeweging?
GORIS: Nee – al was het maar omdat de derde wereld niet meer bestaat, net zo min als de tweede wereld. Ooit was de derde wereld een mand waar 120 landen in zaten, die allemaal dezelfde karakteristieken hadden. In 1960 stonden, bijvoorbeeld, Zuid-Korea en Ghana op hetzelfde niveau wat de ontwikkelingsindicatoren betreft. En kijk waar ze vandaag staan. Niemand zal het nog in zijn hoofd halen Zuid-Korea tot de derde wereld te rekenen, terwijl Ghana alleen maar achteruit is geboerd. De derde wereld is dus geen bruikbare term meer om de realiteit van vandaag te beschrijven. Mondialisering is een betere invalshoek. Binnen die mondialisering veranderen de verhoudingen voortdurend – het is een dynamisch begrip. Drie jaar geleden hebben wij al een dossier gebracht over de opkomende wereldmachten. In landen als Brazilië, Rusland, India, China, Zuid-Afrika en Mexico groeit de economie razendsnel. Maar dat betekent niet dat de tegenstellingen in de wereld verdwenen zijn of dat de kloof tussen arm en rijk kleiner is geworden.
Omdat binnen die landen de ongelijkheid is toegenomen?
GORIS : En hoe! We krijgen in toenemende mate te maken met regeringen die – onder druk van de economische globalisering, die ze niet sturen maar ondergaan – beslissingen nemen waardoor de kloof tussen arm en rijk in hun eigen land steeds dieper wordt. China, bijvoorbeeld, was twintig jaar geleden nog een zeer egalitaire samenleving, maar de inkomensongelijkheid is er nu even groot als in Brazilië. En de Brazilianen waren altijd al de wereldkampioen op dat vlak. Dat soort ontwikkelingen roept een aantal vragen op. We zijn in een wereld terechtgekomen waar solidariteit niet langer verwijst naar koloniale schuld. Het oude katholieke schuldverhaal – ‘het is allemaal onze schuld en wij moeten boeten’ – is vandaag niet relevant meer. En dus moet je dat verhaal ook niet meer vertellen.
Welke consequenties heeft dat voor ontwikkelingssamenwerking?
GORIS : Het besef begint door te dringen dat ontwikkelingssamenwerking op een andere leest moet worden geschoeid. Gedurende twintig of dertig jaar was bilaterale hulp not done, want het was een doodzonde om overheden te versterken. Vandaag is dat niet langer een taboe en is ook een liberaal als Louis Michel ervan overtuigd dat overheden een belangrijke rol hebben te spelen. Ik zie ook niet-gouvernementele organisaties eerlijke pogingen doen om andere verhoudingen te zoeken met spelers uit het zuiden, al gaat het nog steeds niet erg snel. Voor MO* is ontwikkelingssamenwerking een belangrijk thema – het gaat per slot van rekening jaarlijks over een miljard euro van de Belgische belastingbetaler, waar nauwelijks over geschreven wordt. Wij hebben op dat terrein nogal wat expertise in huis en we rekenen het tot onze opdracht om daar kritisch over te berichten.
En wat vinden uw subsidiegevers daarvan? Kunnen ze daarmee leven?
GORIS : Ze hebben tot nu toe niet laten weten dat ze daar niet mee kunnen leven. Dat volstaat voor mij. Het hoeft geen liefde te zijn.
Kan journalistiek geëngageerd zijn? Mag journalistiek geëngageerd zijn?
GORIS : Het hangt ervan af wat je daaronder verstaat. Alleen al door het feit dat we de mondialisering als ons onderwerp beschouwen, neemt MO* een geëngageerde positie in. Die keuze is niet waardevrij. Alle kranten hebben een financiële bijlage, maar ik ken geen enkele krant die een sociale bijlage heeft. Het kan best zijn dat daar commerciële overwegingen aan ten grondslag liggen, maar ook die keuze is niet waardevrij en heeft in ieder geval politieke consequenties. MO* wil zich duidelijk positioneren, maar het wil geen missionair blad zijn. En daar ligt het verschil met wat we vroeger geëngageerde journalistiek noemden en wat zich nu soms vermomt als ‘burgerjournalistiek’. Mensen die journalistiek ondergeschikt maken aan het verkondigen van een mening, gebruiken hun bronnen selectief en doen eigenlijk aan een soort autocensuur in naam van de vrije meningsuiting. Ons engagement is niet alleen maatschappelijk maar ook journalistiek. MO* is geen rijk blad, maar toch investeren we volop in onderzoeksjournalistiek.
U bent ook voorzitter van Africalia. Afrika staat nog altijd voor: honger, corruptie, aids, burgeroorlogen, vluchtelingen. Hoe taai zijn die clichés?
GORIS : Zo taai dat de meeste mensen die ze willen doorbreken ze in omgekeerde vorm gaan hanteren. Ze vervallen in exotisme. Het probleem is: zodra we ons afvragen waar Afrika nu echt voor staat, zitten we al op het verkeerde spoor. Want Afrika is niet één ding. Afrika is niet te reduceren tot iets wat voor heel Afrika geldt.
Kan positieve beeldvorming dan niet helpen?
GORIS : Je schiet er niets mee op de negatieve clichés over Afrika te vervangen door positieve. Bovendien dobberen positieve clichés altijd mee op de golven van de mode. Ineens waren alle Afrikanen sterke vrouwen. Mij best, maar dat neemt niet weg dat de kernproblematiek van de genitale verminking bij de moeders ligt: als die zich kordaat zouden verzetten, zou je een heel andere situatie hebben. Je kunt de hele tijd vertellen wat voor prachtige mensen Afrikanen wel niet zijn, maar intussen zijn het in Darfur toch zwarte mensen die zwarte mensen achtervolgen.
Ik vind: ieder mens heeft recht op slechtheid. Ook een Afrikaan. Ook de arme die steelt bij de arme. Toen ik in Soweto was, heb ik er niet alleen de villa van Winnie Mandela bezocht maar ook de achterbuurten. En het viel mij op dat hoe armer de mensen waren, hoe meer prikkeldraad ze rondom hun krot hadden. Anders werden hun schamele bezittingen geroofd door de mensen van twee straten verderop. De arme is geen heilige. Ik ben dus een tegenstander van positieve beeldvorming. De enige manier om stereotiepen te ontkrachten is de waarheid te vertellen. En die is altijd complex.
MO* VERSCHIJNT TIEN KEER PER JAAR. ABONNEES VAN KNACK ONTVANGEN MO* GRATIS. U KUNT ZICH OOK APART ABONNEREN VOOR euro29 PER JAAR: www.MO.Be
DOOR PIET PIRYNS EN HUBERT VAN HUMBEECK