De Belgische diplomatie heeft een bewogen jaar achter de rug : een verhuis, een nieuw organiek reglement en een generatiewissel. Dat werd allemaal in grote stilte afgewerkt.

Dat er al enkele jaren mediastilte rond de Belgische diplomatie heerst, intrigeert om meer dan één reden. Terwijl de pers voortdurend magistratuur en politie opjaagt en de publieke opinie haar vertrouwen in het serieux van deze staatsapparaten grotendeels voelt afbrokkelen, is de diplomatie al geruime tijd geen nieuws meer. Zelfs ingrijpende hervormingen, zoals het nieuwe organieke reglement dat het oude van 1954 vervangt, kregen amper een vermelding. Al even weinig aandacht trok de paleisrevolutie die zich dit jaar op Buitenlandse Zaken en zowat alle belangrijke diplomatieke posten in Europa voordeed.

Een nieuwe generatie bezet nu de top van de Belgische diplomatie. In Bonn, Londen, Den Haag, maar ook aan het hoofd van het departement en op de strategische posten van Europese Unie en Nato, werken nu ambitieuze mannen die in veel verschillen van de nobele heren van stand van weleer. Dit zijn stuk voor stuk vergadertijgers en workaholics die bijna allemaal op de kabinetten hebben genoten van het rauwe gevecht voor de macht en in die strijd hun fijne manieren hebben verleerd.

Dat laatste verdient enige relativering, want de nieuwe generatie stamt doorgaans uit een andere sociale klasse dan het korps van gisteren. Dat betekent dus per definitie een stijlbreuk. ?De tijd van de sleeping beauty’s is voorbij?, zegt iemand zelfverzekerd, maar wel anoniem.

De aflossing van de wacht had iets van een culturele revolutie, en zet zich dit jaar verder door.

Inmiddels veranderde ook het decorum. De Quatre Bras, het even chaotische als lelijke labyrint waar Paul-Henri Spaak (BSP), Pierre Harmel (PSC) en Willy Claes (SP) de lijnen uittekenden, werd vorig jaar ontruimd en ingeruild voor een imposante nieuwbouw. Hetzelfde architectenbureau dat de hoofdzetel van de Kredietbank, de Boerenbond en het shopping centrum in Wijnegem neerplantte, kreeg de opdracht om iets prestigieus voor Buitenlandse Zaken te bouwen.

Dat was een idee van Leo Tindemans (CVP) en dat het gebouw net geen tempel werd, komt omdat zijn opvolgers een deel van de bouwplannen schrapten, wegens te pronkerig en zeker te duur. In een stad waar de Navo en de Europese Unie hun hoofdkwartieren hebben en waar het een kluwen van ambassades en internationale instellingen is, moet het nieuwe gebouw ook als een statement beschouwd worden. Als gebouw oogt Buitenlandse Zaken degelijk, saai, nog altijd behoorlijk pronkerig maar toch met veel glas. Nog een stijlbreuk : Buitenlandse Zaken, dat lange tijd een staat in de staat vormde en niet zelden bang was van zijn eigen schaduw, streeft nu naar openheid.

DE DIPLOMATIE ONTDEKT DE KLANT

Ministers van Buitenlandse Zaken zijn bijna altijd lieden met een uitzonderlijk groot ego en dikwijls kijken ze neer op de kleinheid van het land en zijn leiders. Ze hebben andere, belangrijker besognes dan het bescheiden prutsen aan de kwaliteit van de eigen administratie. Ook in dat opzicht laat Erik Derycke (SP) zich kennen als een atypische minister. Hij valt nauwelijks op met gedurfde beschouwingen, maar trok wel tijd uit om zich met het eigen huis bezig te houden. De minister sleutelde aan de nieuwe organieke wet en probeerde de diplomatie te sensibiliseren voor eigentijdse taken. ?Derycke?, aldus een diplomaat met een lange staat van dienst, ?is een van de weinige ministers die zich met de praktische problemen van het departement heeft beziggehouden.?

Tijdens de jongste diplomatieke dagen formuleerde Derycke zijn visie als volgt : ?We krijgen te maken met een almaar kritischer burger, die gemakkelijker en assertiever dan ooit de weg naar het departement vindt. Dat heeft er ons al toe aangezet om onze dienstverlening efficiënter te maken. De diplomatie mag geen kaste zijn. Dankzij onze open houding zijn we erin geslaagd om sneller te evolueren dan andere geledingen van het overheidsapparaat. Het zal echter een blijvende inspanning vergen om het tempo van de moderne samenleving te blijven volgen.?

Ook in het diplomatiek jargon slopen woorden en begrippen als klantvriendelijk, onthaalmanager, eindproducten en service binnen en werden tot gemeengoed. Op haar beurt ontdekt de diplomatie de klant en de marketingtechnieken. Omdat Belgen meer dan ooit het land uitvliegen, worden ambassades en kanselarijen in toenemende mate geconfronteerd met verzoeken om bijstand en hulp van gestrande toeristen. Vroeger haalden diplomaten daarvoor hun neus op ; nu noemt het officiële credo dit een van de belangrijkste taken van het departement.

Voor de top liggen de prioriteiten natuurlijk elders. Die houdt zich ver van visa en andere paperassen, maar stort zich wel in de politiek. In hoofdzaak multilaterale politiek. Tot voor de Tweede Wereldoorlog lag de nadruk op de bilaterale relaties. Met de komst van de Verenigde Naties, de Europese Unie, de Navo en de Oeso boetten die voortdurend aan belang in. Hoewel de uitstraling van posten als Parijs, Londen en Bonn ook vandaag niet onderschat mag worden, vervaagde hun prestige. De permanente vertegenwoordiger bij de Europese Unie daarentegen ziet zijn invloed systematisch groeien, en ook de ambassadeurs bij de VN en de Navo staan heel hoog in de pikorde. Hier belanden alleen diplomaten die het volle vertrouwen van de regeringstop genieten.

Zeker voor de Unie wordt bij de keuze van de kandidaat op veel meer dan alleen deskundigheid en werkkracht gelet. Hij of zij moet alle finesses van de Belgische politiek kennen, een goed contact met de minister van Buitenlandse Zaken onderhouden en naadloos aansluiting vinden met het Europees project van de eerste minister.

Op die post werd Philippe de Schoutheete die vorig jaar met pensioen vertrok , zopas opgevolgd door Frans Van Daele. Die werkte onder Tindemans als woordvoerder van het departement ; sindsdien stapt Van Daele met een CVP-etiket op de rug door zijn leven en carrière. Toch was het Claes die hem in 1993 terugriep uit New York waar Van Daele, onder Paul Noterdaeme, de tweede in rang was bij de Belgische vertegenwoordiging in de VN , om het Belgisch voorzitterschap van de Unie te ondersteunen. Claes benoemde Van Daele ook tot directeur-generaal van de politiek, terwijl Derycke hem nu de felbegeerde post bij de Unie toevertrouwde.

Of dit gebeurde op instructie van Jean-Luc Dehaene (CVP) is niet bekend, maar wél dat de premier de voordelen leerde appreciëren van een hem gunstig gezind Europees diplomatiek netwerk. In Bonn en Den Haag zitten zijn vroegere raadgevers in de 16, Dominique Struye en Johan Swinnen, terwijl zijn nieuwe diplomatieke medewerker Frank Geerkens, die voordien in Kinshasa en Washington opereerde, de Europese keuken al jaren van binnenuit kent. Met Van Daele heeft Dehaene er een bezige en alerte Europese antenne bij.

HET NUT VAN DE PARTIJKAART

Op een enkele uitzondering na Jan Hollants van Loocke, bijvoorbeeld bereikt niemand de top van de diplomatie, tenzij met de goede partijkaart. Terwijl de magistratuur zich steeds meer van de politiek loswrikt, valt daar in de diplomatie weinig van te merken. Op de drempel van zijn pensioen kon De Schoutheete, die nochtans zelf korte tijd een PSC-lidkaart in zijn zak had steken, daarover rake bedenkingen formuleren : ?Vandaag gebeurt het zelfs dat diplomaten van partij veranderen om een bepaalde post te krijgen. Vroeger was het anders. Etienne Davignon was zowel kabinetschef van Spaak als Harmel. Bij de collega’s merk ik een algemeen gevoel dat men te ver is gegaan.?

Die laatste opmerking strookt niet met de werkelijkheid. Hoewel niemand de huidige gang van zaken echt verdedigt, lijkt het erop dat zowat iedereen met de huidige situatie leerde leven en erin berust. ?België is wat het is?, luidt het, en ze bedoelen dat dan minder pejoratief dan gevoeglijk wordt aangenomen.

De politisering was zowel een nevenaspect als een hefboom om de diplomatie uit adellijke sferen te tillen. Zolang de diplomatie het privilegie van een club was waar vooral de nazaten van de nobiljons, katholiek van herkomst en altijd Franstalig en conservatief van mentaliteit, de dienst uitmaakten , werd er niet over partijkaarten gesproken. Ons kende ons ; dat volstond om steeds nieuwe telgen van een bekende stamboom te coöpteren. Deze elite gaf haar bevoorrechte positie niet goedschiks uit handen. Er moest bij momenten geknokt worden om ook dit segment van de staat te democratiseren. Bij zo’n machtsstrijd sneuvelt er onvermijdelijk porselein.

Van de bijna vierhonderd diplomaten bezitten er momenteel nog slechts een vijftigtal een edele afstamming. Daarmee is de adelstand nog altijd oververtegenwoordigd, maar in vergelijking met het interbellum is dit al een significant verschil. Dat vooral de PSC hier pluimen liet, hoeft weinig uitleg. Eerst moest ze de vervlaamsing slikken, nu de opmars van de Vlaamse linkerzijde.

De diverse SP-ministers op Buitenlandse Zaken openden de deuren van hun kabinetten voor diplomaten met een socialistische partijkaart en kabinetten blijven optimale lanceerbases voor topfuncties. Daarom, bijvoorbeeld, blijft de diplomatieke top verstoken van blauwe kleuren. Omdat er al een halve eeuw geen blauwe ministers de plak zwaaien op de Quatre Bras, is er al lang geen vraag naar partijkaarten van die kleur.

Dat het gepolitiseerd systeem de kwaliteit van de diplomatie niet afbotte, heeft drie redenen. Vooreerst blonk het vroegere gecoöpteerde korps niet uit door veralgemeende genialiteit. Vervolgens zijn de ministers de eersten die zich de keuze van een nitwit zullen beklagen, want dat impliceert gegarandeerd overwerk en toestanden. Zeker op Europees vlak wordt het eigenbelang van de regeringstop het beste gediend door maximale vakkennis op de hoogste posten. De Europese topdiplomaten werken zo intens met zoveel ministers samen, dat onbekwaamheid in eerste instantie de carrièrekansen van de politici zou hypothekeren. Dat zet een rem op het promoveren van volgzame mediocriteit.

HET BELANG VAN DE BARONIEEN

Een derde reden ligt in de (moeilijke) toegangsexamens, met beoordeling door het Vast Wervingssecretariaat. Dat waarborgt een minimum aan objectiviteit.

Er wordt bovendien streng geselecteerd. Van de meer dan duizend kandidaten, die zich in 1996 op de eerste proef aanboden, haalden er slechts 44 de eindmeet. Daarvan werden er vijftien toegelaten tot de stageperiode van twee jaar, die op haar beurt uitmondt in een examen. Pas als men daarin slaagt, volgt de vaste benoeming.

Volgens Pierre Vaesen, de verantwoordelijke voor het hele programma, ligt de nadruk nu meer op het bijbrengen van praktische vaardigheden, onder meer de kennis van een vierde taal. ?Vroeger telde vooral de theorie en voor de oorlog lag de nadruk op de diplomatieke stijl. Sinds 1995 is er zelfs een psychologische test, waarbij we een zicht proberen te krijgen op de stressbestendigheid van de kandidaten die dikwijls van topniveau zijn. De beoordeling verloopt voorts zonder de minste politisering. Ze gebeurt volledig eerlijk en objectief.?

Aangezien tot dusver niemand het tegendeel beweerde, ligt daar ongetwijfeld de verklaring voor veel diplomatieke deskundigheid en savoir faire. Overigens worden de politieke etiketten doorgaans pas in volle carrière opgekleefd, en meestal via de patrons. ?Veel belangrijker dan de politisering zijn de baronieën?, zegt een diplomaat voor wie het huis al lang geen geheimen meer heeft en die uit die kennis zijn voordeel puurt. ?Voor een jonge, getalenteerde en ambitieuze diplomaat komt het er niet zozeer op aan om politiek onderdak te vinden, dan wel om zich in de gunst van een topdiplomaat te werken. Die kan hem op de beslissende momenten op een interessante post installeren. Maar dan nog moet hij presteren en zich professioneel onderscheiden. Het lijkt allemaal nogal feodaal, maar het garandeert wel dat kwaliteit naar boven komt.?

Binnen het korps zijn dus informele netwerken actief en alleen de inner circle kan daar namen op plakken en hun impact inschatten. Rond Davignon opereerde destijds een cluster diplomaten De Schoutheete behoorde daartoe , die later allemaal naar de top doorstootten. Recenter waren er Noterdaeme die een groot vertrouwen in Van Daele had, en ook Frans Roelants, de voormalige secretaris-generaal van het departement, die goed kon opschieten met Jan De Bock, niet toevallig zijn opvolger.

Die netwerken zijn zelden neutraal ; ze worden meestal ideologisch en politiek ingekleurd. De topdiplomaten hebben partij gekozen (moesten dat wel doen ?) en treden vervolgens als talentenjager op voor de obediëntie waartoe ze behoren. Het systeem dient de belangen van de diplomatieke en de politieke top. Die laatste behoudt zijn greep op de belangrijke benoemingen, terwijl het kader nogal wat inspraak krijgt bij de selectie van de meest waardevolle kandidaten. Het lijkt erop dat iedereen beter wordt van deze collusie, en dat het systeem dus nog geruime tijd zal standhouden.

DE DIPLOMATIE HEEFT GEEN AGENDA

In 1991, in volle psychose rond de Golfoorlog, zag het er nochtans anders uit. Toen veroorzaakte de Silco-affaire een vertrouwensbreuk zonder voorgaande tussen het korps en het politieke gezag. Zowel Hollants van Loocke, de toenmalige directeur-generaal van de politiek, als Alex Reyn en Jan Van Dessel, respectievelijk kabinetschef en adviseur van minister Mark Eyskens (CVP), werden door de regering van een beoordelingsfout beschuldigd en moesten hun functies neerleggen. Ze zouden de minister verschalkt hebben toen ze de Palestijn Walid Khaled een visum verleenden en naar Brussel lieten komen.

Met die zeer tendentieuze versie redde toenmalig eerste minister Wilfried Martens (CVP) het politiek vel van Eyskens en kregen de critici een overvloed aan argumenten om de ziekte van de Belgische diplomatie aan te klagen. Een taak waarvan een geïnspireerde dwarsligger als ereambassadeur Jan Adriaenssens zich met verve kweet. ?De Silco-zaak, net zoals de Gladio-affaire, zijn slechts symptomen. Het virus is de politisering, dat maakt onze diplomatie rot. De incompetentie van de top leidt al jaren naar een inerte buitenlandse politiek.?

In zijn hoop dat de Silco-affaire het departement compleet door elkaar zou schudden, kwam Adriaenssens bedrogen uit. Het systeem bleef overeind, zij het dat de diplomatie de bakens enigszins in haar voordeel kon verleggen. Ze kreeg meer inspraak in de benoemingen en slaagde erin om zowel de loopbaan van Van Dessel als van Reyn te redden. Na een kort oponthoud in Genève werd de laatste permanent vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties in New York. Van Dessel verzeilde in Kinshasa, beleefde er de laatste stuiptrekkingen van het Mobutu-regime en is momenteel ambassadeur in Buenos Aires.

De enige die de gang van zaken niet aanvaardde en voortijdig de dienst verliet, was Hollants Van Loocke. Hoewel hij al meer dan een jaar een brief van de koning bezat waarin zijn benoeming als Oeso-ambassadeur werd bezegeld, kreeg hij op 5 augustus 1991 te horen dat een en ander geen doorgang kon vinden, wegens ?politiek onhaalbaar?. Nog dezelfde dag vroeg hij vervroegd pensioen aan. Niet toevallig was de onconventionele Hollants van Loocke de enige politiek dakloze van het trio. Ook vandaag nog nu hij van de lucht en het parfum van Grasse geniet gaat hij daar bijzonder prat op. ?Ik was de laatste der Mohikanen, want ik heb altijd een lidkaart geweigerd. Mijn benoemingen heb ik niet aan politieke aanhorigheid te danken. Als ze mij vroegen, was het omdat men meende dat ik bekwaam was.?

Hoe de aanwezigheid van Khaled in Brussel uitlekte en indirect de val van Hollants van Loocke veroorzaakte, blijft tot op vandaag een mysterie. De enige zekerheid is dat buitenlandse veiligheidsdiensten er een hand in hadden. De CIA ? Allicht, want Hollants van Loocke werd een zekere Atlantische lauwheid verweten. Een prachtig cryptisch zinnetje in zijn (onuitgegeven) memoires suggereert veel : ?Ik was al geruime tijd directeur-generaal van de politiek, toen ik ontdekte dat men me minder Atlantist beschouwde dan men op deze post wenselijk oordeelt.?

Hollants van Loocke was een voorstander van een Europese Oostpolitiek en minder volgzaamheid tegenover de Amerikanen. Toen ontlokte zo’n houding in diplomatieke kringen nog altijd veel tegenkanting. In navolging van Spaak, Simonet, Tindemans en Claes stelde de oudere generatie zich hondstrouw tegenover de VS op. Elke kritiek op Washington werd deloyaal genoemd en schadelijk voor het Belgisch belang. Het was een achterhoedegevecht van een generatie die alleen in koudeoorlogstermen kon denken en die het verzet tegen de installatie van de kernraketten als een insubordinatie, zoniet een complot, ervoer.

Voor de Belgische diplomatie waren de jaren tachtig één groot schisma, omdat alle dogma’s van het buitenlands beleid de Europese politiek uitgezonderd in de contramine belandden. ?De rakettenkwestie betekende een breuklijn. Sindsdien is geen enkel thema uit de buitenlandse politiek nog taboe.? Dat zegt de hoogste in rang van het departement, secretaris-generaal De Bock.

Het schisma van tien jaar terug is vandaag nog hooguit een slechte herinnering. De rangen zijn opnieuw gesloten en van enige inhoudelijke dissidentie valt geen spoor terug te vinden. Of het nu over Europa, de Navo of Centraal-Afrika gaat, de consensus lijkt totaal. ?De niet-Atlantische optie mist vandaag elke geloofwaardigheid?, stelt De Bock vast. ?Zelfs Frankrijk heeft zich met de Navo verzoend.?

Geraakt het departement op zijn beurt in de ban van la pensée unique ? Blijft er geen tijd meer over voor een inhoudelijk debat ? Of heeft zo’n debat geen zin ? Een topdiplomaat, die op zijn anonimiteit staat : ?Er is nu een grote loyauteit tegenover het politieke gezag. Dat noemen we professionaliteit. De laatste keer dat de diplomatie een eigen agenda had, was tijdens de rakettenkwestie. Die tijd is voorbij.?

Paul Goossens

IN EUROPEES GEZELSCHAP : Erik Derijcke en Jean-Luc Dehaene op de Europese top van Firenze. De premier kent de voordelen van een hem gunstig gezind Europees diplomatiek netwerk.

JAN HOLLANTS VAN LOOCKE : Als ze me vroegen, was het omdat ze meenden dat ik bekwaam was.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content