Chris De Stoop
Chris De Stoop Chris De Stoop is redacteur van Knack.

Staatssecretaris Reginald Moreels van Ontwikkelingssamenwerking trekt zijn lessen uit de schandalen die de jongste maanden rond het Abos losbarstten : ?Die eerste naïviteit was ik wel zeer snel kwijt.”

DE vroegere voorzitter van Artsen Zonder Grenzen, dokter Reginald Moreels (CVP), kende na een politieke blitzcarrière een al even snelle ontgroening als kersvers staatssecretaris van Ontwikkelingssamenwerking. Nog voor hij de tijd kreeg een beleidsnota uit te schrijven, werd hij al door schandalen en conflicten opgejaagd. Vooral het Algemeen Bestuur van Ontwikkelingssamenwerking (ABOS) kwam, na persartikelen over miljardenverspillingen, onder vuur te liggen. Staatssecretaris Moreels heeft in zijn huidige functie nog niet de populariteit bereikt van zijn collega Bernard Kouchner, die vroeger Artsen Zonder Grenzen in Frankrijk leidde en die nadien een opgemerkte staatssecretaris voor Humanitaire Actie werd.

U bent begonnen met het enthousiasme en de hoge verwachtingen van de terreinwerker die snelle resultaten gewoon is. Maar Manu Ruys waarschuwde u al maanden geleden : ?Het politieke milieu is gevaarlijker dan de Afrikaanse wildernis.”

REGINALD MOREELS : Ik denk niet dat de Wetstraat de ergste wildernis is. Maar je moet wél op je hoede zijn. Mijn eerste naïviteit ben ik de voorbije maanden verloren. Door de schandaalsfeer en frustraties rond ontwikkelingssamenwerking ben ik meteen in een defensieve houding gedrongen. Het was mijn zogenaamde VPO : een Versnelde Politieke Opleiding. Of dat nu allemaal toeval is, of het uittesten van een nieuweling, weet ik niet. Maar je leert zéér vlug hoe de politiek in elkaar zit.

Natuurlijk is het zo dat je als dokter op het terrein meer resultaten ziet, maar de impact die ik nu op het beleid op termijn heb, is veel ingrijpender. Als je als oorlogschirurg kogelwonden opereert, zie je die patiënt daarna vaak zijn geweer weer opnemen om naar het front terug te keren. Soms verleng je juist conflicten in plaats van ze te stoppen. De noodhulp mensen helpen die in de miserie zitten blijft, zeker vanuit mijn christelijke inspiratie, een ethisch onaantastbare plicht door de eeuwen heen. Maar op zichzelf lost dat dus niéts op.

Daarom blijf ik toch enthousiast over die logische overstap van het humanitaire naar het politieke engagement. Met het beleid kan je proberen de structurele oorzaken aan te pakken. Ik heb in de politiek ook veel gemotiveerde mensen gevonden en het is zeker een verbreding van mijn horizon. Er is in de Wetstraat ook meer fair play dan je misschien zou denken, en omgekeerd is er in het humanitaire wereldje soms meer machtsstrijd dan je zou verwachten. Eigenlijk is er nu minder censuur van wat ik kan doen en zeggen, dan vroeger bij Artsen Zonder Grenzen.

Een Belgische Bernard Kouchner bent u voorlopig nog niet geworden. Zou u, zoals Kouchner met president Mitterrand naar Sarajevo ging, niet graag eens premier Dehaene op sleeptouw nemen naar Tsjetsjenië of Bujumbura ?

MOREELS : Dat zou ik zeker willen. Ik heb die droom om premier Dehaene naar een bepaalde crisissituatie te leiden, zoals Burundi. Dat zal er misschien wel van komen. Ik heb met Artsen Zonder Grenzen Wilfried Martens (CVP) naar Somalië meegenomen, en die man is daar toch door veranderd. De huidige premier is er even gevoelig voor, denk ik. Maar misschien zegt hij dan wel : nee, ik ga niet mee. Dan zal ik daar begrip voor hebben. Ik heb veel respect voor de premier, hij is een echte staatsman, de grote patron van deze regering, en als ik hem nodig heb, maakt hij altijd binnen de drie uur tijd vrij. Maar het verschil tussen mij en Bernard Kouchner die ik zeer bewonder, want hij heeft enorm veel gedaan voor de bewustmaking van de maatschappij is dat ik minder mediageniek ben.

U hebt op dit kabinet nogal wat jonge en enthousiaste mensen uit NGO’s verzameld. Maar de chef van het kabinet is een beroepsdiplomaat, die hier door premier Dehaene is gedropt. Is hij een waakhond en moet hij u wat Realpolitik bijbrengen ?

MOREELS : Waakhond is een groot woord. Kabinetschef Dominique Struye is iemand met kabinetservaring, dat is zeer belangrijk. Uiteraard ontwikkel ik de beleidsvisie, maar in nauwe samenwerking met het kabinet we hebben ons daarvoor dagenlang teruggetrokken in een abdij. De kabinetschef is hier inderdaad door Dehaene aangebracht, maar voor de rest was ik helemaal vrij om mijn mensen te kiezen. Het geloof in de internationale solidariteit was daarbij mijn belangrijkste criterium. Maar Realpolitik ? Daar ben ik categoriek tegen. Ik heb er altijd voor gepleit dat ontwikkelingssamenwerking los moet staan van de Realpolitik. Wij als klein landje kunnen dat gemakkelijker dan Frankrijk, bijvoorbeeld. Ontwikkelingssamenwerking moet gewoon naar de armste landen gaan. Dat moet natuurlijk gedifferentieerd worden, want elk land is weer totaal anders. Daarom ben ik ook tegen de term ?Derde Wereld”, die klinkt alsof al die landen één globaal geheel vormen.

In 1994 zaten we op een historisch dieptepunt van 0,3 procent van het BNP voor ontwikkelingssamenwerking. U wou een stijgingsritme inschrijven, maar minister Elio Di Rupo (PS) weigerde dat. Was dat geen eerste voorbeeldje van Realpolitik ?

MOREELS : Uiteindelijk is dat punt wél ingeschreven in mijn beleidsnota, en die nota wordt door de hele regering gedekt. Er staat dat we de trend zullen ombuigen naar het jaar 2000 en dat we dat elk jaar gaan herevalueren. We hebben daar een eerlijke, open discussie over gevoerd met het kabinet van minister Di Rupo.

Een tweede voorbeeldje is dat u de ?gebonden financiële hulp” aan banden wou leggen. Maar op de ministerraad moest u, na een discussie met minister Philippe Maystadt (PSC), aanvaarden dat er weer ruim 700 miljoen frank leningen van staat tot staat werden toegekend ?

MOREELS : Oké, dat passeert op de ministerraad. Maar er is nu een uitdrukkelijke wil van het ministerie van Buitenlandse Handel en van Financiën om in de toekomst te aanvaarden dat die leningen een duidelijke ?ontwikkelingsrelevantie” moeten hebben. Daarom moet het Abos van in het begin zijn stem in die discussie kunnen laten horen. Tegen het principe van de ?binding” van de hulp het feit dat er in ruil bestellingen in Belgische bedrijven moeten geplaatst worden ben ik minder gekant. Het moet zelfs mogelijk zijn dat Belgische bedrijven ook op Europees vlak kunnen meespelen, want wij hebben in bepaalde sectoren wereldexpertise.

Maar de prioriteiten moeten wel in de juiste volgorde gelegd worden : eerst moet de ?ontwikkelingsrelevantie” verzekerd zijn, daarna komen de bedrijven erbij, en niet omgekeerd zoals in het verleden misschien gebeurd is. Verspillingen zoals dat lege ziekenhuis in Kameroen en al die ?mobiele klinieken” in containers, dat mag niet meer gebeuren. Het mag ook niet meer gebeuren dat een bedrijf een project aanvaardt en nadien doodleuk komt zeggen : sorry, maar we moeten nog eens zoveel miljoen krijgen, anders kunnen we het niet afwerken. Denk aan die ontziltingsfabriek in Kaapverdië, de locomotieven in Malawi… Het geven van een lening van staat tot staat heeft ook niet veel zin als je een land een projekt oplegt dat het nooit kan afbetalen.

Veel van de zogenaamde schandalen van de voorbije maanden hadden niets met het Abos te maken. Integendeel, vaak waren het projecten waar het Abos zich expliciet tegen verzet had.

U tilde er erg zwaar aan dat u van een doofpot-operatie beschuldigd werd ?

MOREELS : Dat heb ik zeer kwalijk genomen. Ten eerste zit mijn karakter helemaal niet zo in elkaar. Ik ben niets veranderd omdat ik nu in de politiek zit, ik blijf dezelfde Reginald Moreels. Ik zal misschien nog vaak met mijn hoofd tegen de muur lopen, maar ik blijf wel mijn geweten volgen en de res publica dienen. Ten tweede was dat gewoon niet waar. De zaak is begonnen omdat ik zogezegd een missie van de antifraudecel naar Kaapverdië zou geweigerd hebben. Maar op dat moment meldde het Hoog Comité van Toezicht mij dat in dat dossier eerst nog een aantal mensen in België zelf ondervraagd moesten worden. In december heb ik uitdrukkelijk gezegd dat de missie moest doorgaan, maar dat is nog niet gebeurd. Ten derde : wat ik absoluut niet kon slikken, was de bewering dat ik een onderzoek naar Artsen Zonder Grenzen zou tegengehouden hebben. Nooit van mijn leven, ik zweer het u op het hoofd van mijn vier kinderen ! Iedereen mag Artsen Zonder Grenzen gaan onderzoeken zoveel men wil en hoe vlugger hoe liever.

Als ook uw voorgangers hun tanden stuk gebeten hebben op het Abos, kwam dat door de jarenlange privé-oorlogjes aan de top ?

MOREELS : Het is natuurlijk altijd ongunstig dat mensen aan het hoofd van een organisatie ruzie hebben. Dat was zo tussen de Abos-topmensen Lenaerts en Lelièvre-Damit, beiden met hun kwaliteiten en gebreken, hun eigen aanhang, hun eigen visie op ontwikkelingssamenwerking. Maar die privé-oorlog is beëindigd door de verbreking van Lenaerts’ benoeming als administrateur-generaal. Ik heb nu een derde directeur tijdelijk op zijn stoel gezet, tot de plaats officieel vacant verklaard wordt.

Het is wel goed dat die zaak zo aan het rollen gegaan is, ook al was een stuk van de berichtgeving gewoon niet waar. Maar het zorgt voor een schokeffekt dat ons de kans geeft om nu échte herstructureringen door te voeren. Er is een parlementaire opvolgingscommissie, een externe audit, een antifraudecel : het worden nu cruciale, historische tijden voor deze sector. Men moet echter wel beseffen dat die drie instanties voor het einde van het jaar niet meer rond komen, dus zo snel gaat het nu ook weer niet. Maar 1996 wordt een sleuteljaar.

Ik heb in december al het Abos-personeel op het Egmontpaleis bijeengeroepen : samen 250 mensen, dat was nog nooit gebeurd. Die mensen zijn ontmoedigd, terwijl er zovelen zijn die er echt iets goeds van willen maken. Ik heb hen gezegd : ?Ik ben niet solidair met structuren, maar wel met mensen.” Ze weten natuurlijk dat het soms stroef gaat, dat er twisten en communicatieproblemen zijn, en ze verlangen juist naar een staatssecretaris die duidelijke richtlijnen geeft. Ik wil daarmee geen kritiek uiten op mijn voorgangers. De zaken die ik nu op mijn nek krijg, dateren allemaal van vroeger, maar ik zal ze dragen, en ik zal ze in elk geval zéér grondig laten onderzoeken.

U bent de achttiende titularis in 35 jaar op dit kabinet. Dat maakt continuïteit onmogelijk en zorgt voor veel cynisme bij de administratie.

MOREELS : Ik weet het, dat is het probleem. De administratie lijkt eeuwig maar de staatssecretaris is vergankelijk. Het is hier teveel een komen en gaan geweest, want er is toch wat tijd nodig om een bepaald beleid te kunnen realizeren. Het enige wat ik kan doen, is mijn verzekering geven dat er een zeer nauwe samenwerking zal zijn tussen kabinet en administratie.

Vroeger was het taboe om in de hulpsector over evaluaties of kosten-batenanalyses te praten ?

MOREELS : Dat is een van de grote problemen : heel het terrein van ontwikkelingssamenwerking en noodhulp moet voortaan grondig geëvalueerd worden. Daarom komt er nu een versterking van de evaluatieteams op het terrein. Vroeger bestond de evaluatie uit dure studies van consultants die vaak in de lade bleven zitten.

U was bang dat de schandaalsfeer het vertrouwen van het publiek zou schenden. Toch halen de organisaties niet minder geld op dan vroeger ?

MOREELS : Ik hoor organisaties toch zeggen dat ze weer veel reacties krijgen in de zin van : ?Waar gaat ons geld echt naartoe ?” Het heeft de mensen zeker een stuk in hun solidariteit geraakt. Als ze er op de trein over praten, wil dat toch zeggen dat het hard is aangekomen. Eén manier om dat tegen te gaan, is de binnen- en buitenlandse solidariteit aan elkaar te koppelen. De bevolking tonen dat ontwikkelingssamenwerking ook de eigen werkgelegenheid ten goede komt…

U wil de NGO-versnippering tegengaan door een beperkt aantal NGO’s een globale enveloppe toe te kennen. Is zo’n enveloppe geen gevaarlijk systeem om geld te verkwanselen ?

MOREELS : Dat is juist. Maar nu moet het Abos wel twee tot drieduizend projecten per jaar onderzoeken, soms met enorme vertraging. Dat gaat niet meer. Ik wil eerst een groot koninklijk besluit maken om het kader van de medefinanciering van de NGO’s te regelen. Daarna gaan we met enveloppes werken, maar uiteraard na grondig onderzoek van die NGO’s.

Ten tweede wil ik een Educatieve Stichting oprichten die vooral aan bewustmaking naar de jeugd toe moet werken. Daar willen wij 230 miljoen aan geven. Dat geld gaat nu gedeeltelijk naar al die blaadjes die elke NGO meent te moeten publiceren. Er zijn enkele goeie tijdschriften die het echte Noord-Zuiddebat voeren, maar vele andere dienen eigenlijk alleen de fondsenwerving. Erger nog, soms zijn die educatieve activiteiten maar een dekmantel om het eigen personeel te betalen. Welnu, daar wil ik geen frank meer aan besteden.

Ten derde wil ik aanstippen dat ik ook kleine verenigingen, die vroeger nooit de kans kregen om een NGO te worden, in aanmerking wil laten komen voor bepaalde vormen van medefinanciering, als ze aan een aantal criteria voldoen.

U vermeldt de fondsencampagnes. Als het publiek nu drie frank geeft voor een ontwikkelingsproject, gaat daar soms één frank van naar de campagne. Is dat geen verspilling ?

MOREELS : Bij ons in Artsen Zonder Grenzen hebben wij nu een verhouding van vier tegen één frank. Ja, dat is een bepaalde marketingtechniek. Wat mij belangrijk lijkt, is de boodschap van zo’n campagne. Ik lees nu van Piloten Zonder Grenzen : ?Als de hel losbreekt, valt de hulp uit de lucht”. Formidabel gevonden. Maar het bevestigt wel het stereotiepe beeld dat Afrika de hel is en dat wij als helpers uit de hemel neerdalen. De boodschappen van noodhulp en ontwikkelingssamenwerking zijn soms wel tegenstrijdig. Noodhulp lijdt soms ook onder een te grote mediatisering. Maar het is wel vaak een goeie ingangspoort om het vertrouwen van een bevolking te winnen.

De NGO’s mogen sinds Kerstmis terug naar Zaïre. Gaat u binnenkort Zaïre bezoeken ?

MOREELS : Een bezoek aan Zaïre, door welke minister of staatssecretaris ook, is hier automatisch een regeringszaak. Het zou kunnen dat ik er op een gegeven moment op bezoek ga, om onze nieuwe samenwerking te evalueren, maar u weet dat dat in België zeer sensibel ligt. Wij hebben dat Zaïreplan gelanceerd om prioritair hulp te bieden aan de noodlijdende bevolking. Weliswaar zullen we dat beleefdheidshalve ook bij de autoriteiten inschrijven.

Zaterdag las ik in De Standaard een pleidooi van antropoloog Renaat Devisch, om de Zaïrese cultuur van de mama’s aan de basis te steunen het respect voor de Zaïrese mama is heilig. Dat willen wij nu precies gaan doen. Ik lees ook dat de Zaïrese overheid nu snel NGO’s uit de grond zou stampen om onze partners te worden en ons geld binnen te halen ; we zullen dat toetsen aan de werkelijkheid op het terrein. Onze prioriteiten zijn in elk geval de gezondheidszorg, de voedselzekerheid, het onderwijs en de democratizering.

De zaak ligt zo ?sensibel” dat Dehaene en Mobutu, als ze op de francofone top in Benin naast elkaar aan tafel zitten, pal naar de muur kijken. Is dat niet overdreven ?sensibel”, als de noden van de bevolking zo hoog zijn ?

MOREELS : Ik heb al voor depolitisering van de Zaïrekwestie gepleit, maar die zaak is historisch zo beladen. Dat is een haat-liefdesverhouding, en alleen het feit dat wij terug contacten aanknopen, zorgt al voor hevige emoties. Maar ik ben ervoor om, ongeacht de sympathieën, in ontwikkelingssamenwerking de dialoog te herstellen. Ik moet daarvoor geen bocht in mijn beleid leggen, want ik doe voor Zaïre hetzelfde als voor andere landen : zo direct mogelijk naar de bevolking gaan. Die indirecte, bilaterale hulp zal natuurlijk wel ook een stuk invloed hebben op het rijpingsproces van de Belgisch-Zaïrese betrekkingen.

Volgende week komt u met een Azië-nota. Verschuiven wij, zoals sommige andere landen, onze hulp van Afrika naar Azië, waar meer successen te boeken zijn ?

MOREELS : In geen geval. Ik begrijp dat Europa toenadering tot Azië zoekt, een economische groeipool. Zelf hebben wij in Zuid-Oost-Azië een aantal project- en programmalanden. Zoals de Filippijnen, waar we nu een belangrijk project rond vrouwenhandel steunen. Of Cambodja, waar we veel aan ontmijning kunnen doen. Maar dat is geen verandering van onze koers : we blijven duidelijk de prioriteit geven aan de armste landen in Afrika.

Is ontwikkelingssamenwerking een fraudegevoelige sector ?

MOREELS : Het is een sector waar toch relatief grote bedragen in omgaan. De fraudegevoeligheid zit niet zozeer in mogelijke zakkenvullerij, maar wel in de grijze zone tussen handelsbelangen en ontwikkelingsrelevantie…

Wat is de ?ontwikkelingsrelevantie” ?

MOREELS : Wij willen dat onze samenwerking de welvaart ten goede komt, voor tewerkstelling en participatie van de lokale bevolking zorgt, en ook een link heeft met de andere zachte sectoren van de maatschappij. Want gezondheidszorg, voedselproblematiek en onderwijs staan niet los van elkaar : een geïntegreerde aanpak is nodig. Goed, dat zal misschien jaren duren, en dat is best frustrerend. Een telefooncentrale bouwen of een autoweg aanleggen gaat sneller, maar is op zichzelf niet ontwikkelingsrelevant.

Ik wil dat er kleine eilandjes van sociale zekerheid geschapen worden. Nu heb je daar alleen familiale solidariteit, zoals vorige eeuw bij ons het geval was. De grote uitdaging is om dat om te zetten in een burgersolidariteit. Wij kunnen dat op plaatselijk vlak vanuit de basis stimuleren. Ik pleit er ook voor om, nu we de triomf van de vrije markteconomie en de vrije wereldhandel meemaken, sociale clausules in onze samenwerking in te bouwen. Bijvoorbeeld : kinderarbeid verbieden, dwangarbeid uitsluiten, vrijheid van vakvereniging. De sociale meerkost daarvan zouden wij kunnen helpen dragen.

Eerste prioriteit in uw beleidsnota is de vredesopbouw en conflictpreventie. Wat wil dat concreet zeggen in een kruitvat als Burundi ?

MOREELS : Dat is uiteraard een moeilijke vraag. Niemand heeft ooit iets gevonden om de agressiviteit van de mens te bedwingen. Op een bepaald ogenblik is er in de mens een soort ?kortsluiting”, die van hem een moordenaar maakt. En dat heeft niets met de ?wilden” van Afrika te maken. Als de Walen morgen een Vlaming doodschieten in Voeren, ontstaat in ons dezelfde kortsluiting.

Wij kunnen met ontwikkelingssamenwerking alleen een sfeer scheppen waarin de mogelijkheid van geweld minimaal gehouden wordt. Ten eerste door werkgelegenheid. Onze food for work-programma’s in Burundi lopen nog altijd door, ook al hebben wij onze coöperanten in het centrum samengetrokken of naar België teruggehaald. Ten tweede door onderwijs en vorming van de jeugd. Ten derde is er wat ik de terreindiplomatie noem : kleine initiatieven steunen van Hutus en Tutsi’s die samen een culturele avond organiseren, en dergelijke. Ten vierde heb ik op 20 december op de Europese ministerraad voorgesteld om een Europese gezant naar Burundi te sturen. Dat voorstel is unaniem goedgekeurd.

Desondanks : als de bom barst, kan u alleen maar militairen naar Burundi sturen om uw mensen weg te halen ?

MOREELS : Als er een crisis uitbarst, zal dat een belangrijke regeringszaak zijn. Maar alle initiatieven die we genomen hebben, helpen volgens mij toch. Vooraleer Arafat en wijlen Rabin elkaar de hand drukten, waren er vijftien jaren van informele ontmoetingen geweest.

Onlangs zei u dat u onder een Afrikaanse baobab de zegen van een wijze man hebt gekregen, en dat u die zegen best zult kunnen gebruiken ?

MOREELS : Ik heb veel respect voor ouderen. En ik denk inderdaad dat ik voor een zware taak sta. De onrechtvaardige welvaartsverdeling in de wereld is een van de grootste uitdagingen van de komende tijd. Ik wil daarbij vasthouden aan de basiswaarden zoals menswaardigheid en gastvrijheid. Door de economische groei en technologische revolutie is dat waardenbesef al teveel ondergesneeuwd geraakt.

Chris De Stoop

Reginald Moreels : Ik zou graag premier Dehaene meenemen naar een crisissituatie, zoals Burundi.

Reginald Moreels : De fraudegevoeligheid zit in de grijze zone tussen handelsbelangen en ontwikkelingsrelevantie.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content