Voorzitter James Wolfensohn van de Wereldbank kwam in Brussel uitleggen waar de komende tien jaar de pijnpunten van ontwikkelingshulp zullen liggen: de hoofdrol is voor Afrika, voor België is er mogelijk een gastoptredentje weggelegd.

Zoals het een bevlogen netwerker betaamt, opende James Wolfensohn zijn rondetafel met Europese journalisten in Brussel met een milde lofzang op zijn Belgische gesprekspartners – staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking Marc Verwilghen (VLD), premier Guy Verhofstadt (VLD) en minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel (MR). Tijdens de Annual Bank Conference on Development Economics in het Egmontpaleis sprak de voorzitter van de Wereldbank met de Belgische beleidsmakers over projecten in Congo en Burundi, over het creëren van nieuwe infrastructuur, beter onderwijs en een degelijk wettelijk kader in de landen rond de Grote Meren en over de rol die de Afrikaanse diaspora in de wederopbouw zou kunnen spelen. Nog deze maand, beloofde Wolfensohn, komen er gezamenlijke initiatieven tussen België en de Wereldbank om meer ondernemingen in de regio van de grond te krijgen. Wolfensohn: ‘De Belgische ervaring in de gebieden rond de Grote Meren is van onschatbare waarde. Het zou zonde zijn daar geen gebruik van te maken.’

James Wolfensohn (70) is een wandelende paradox. Hij ziet zich als de verdediger van de allerarmsten, maar vliegt business class en logeert steevast in de duurste hotels. Elke keer als hij bij een buitenlands staatshoofd op bezoek gaat, wordt hij als een prins behandeld: dan komen de rode lopers uit de kast en de limousines uit de garage, en de politie escorteert zijn kleinste stap. Wolfensohn loopt vaak te katten op de rijke landen, maar hij is zelf ex-investeringsbankier: het verlengstuk van de allerrijksten, dus. Hij komt op voor mensen die minder verdienen dan een dollar per dag, maar strijkt zelf een jaarloon op van 277.000 dollar – wat, het moet gezegd, voor een bankier van zijn kaliber geen exorbitante gage is.

Maar zijn beleid wérkt. Onder Wolfensohn beet de Wereldbank een flinke hap uit de schuldenlast van de allerarmste derdewereldlanden, simpelweg door die gedeeltelijk kwijt te schelden. Onder Wolfensohn kwamen ook sociale en culturele projecten aan bod en dreef de Wereldbank iets verder weg van dat andere bolwerk van wereldfinanciën aan de overkant van de straat: het Internationaal Monetair Fonds. De wereld lijkt er een íéts betere plek voor de allerarmsten door te worden – al blijft het inkomen van de rijkste twintig landen in de wereld exponentieel groeien en verbreedt de kloof tussen arm en rijk, al blijft tachtig procent van de rijkdom in de wereld in handen van een zesde van de bevolking, al verdient de helft van de aardbewoners nog altijd minder dan 2 dollar per dag en komt bijna een kwart niet eens aan een dollar dagloon. Een derde van de wereldbevolking heeft bovendien nog altijd geen toegang tot zuiver water, nog steeds kunnen 120 miljoen kinderen nooit naar school en dik 40 miljoen mensen zijn besmet met hiv. En er zijn enkele acute problemen, zoals de wederopbouw van het platgebombardeerde Irak – overigens de taak waarvoor de Wereldbank oorspronkelijk is opgericht (zie kader: Wereldbanken). ‘Het probleem’, zegt Wolfensohn, ‘is dat de buitenlandse politiek gebaseerd is op oorlog en terreur, niet op hulp.’

Dat probleem is heel sterk voelbaar in Irak. Wolfensohn: ‘We hebben bij de Wereldbank 18 miljard Amerikaanse dollars, plus een trust van 1 miljard waar we over kunnen beschikken zelfs voor er een voorlopige regering benoemd is. We hebben mensen opgeleid en in Jordanië is een regionaal hoofdkwartier ingericht. Maar we zouden veel sneller kunnen opbouwen, als we toegang tot het terrein zouden krijgen. En daar zit een probleem: in andere oorlogszones, zoals de Gazastrook of Kosovo, konden onze mensen per óngeluk door een bom getroffen worden; in Irak zijn we een doelwit – een gerichte aanval heeft ons al één dode en drie gewonden gekost. Dat maakt het veel moeilijker om mensen naar Bagdad te sturen.

‘Irak heeft voor een polarisering gezorgd tussen het Westen en de islam: omdat er enkele radicale groepen rondzwerven, worden hele bevolkingen gedemoniseerd – niet enkel in Irak, maar ook in Tsjetsjenië, Indonesië en het hele Midden-Oosten. Dat kleurt onze meningen over de islam, in wezen nochtans een prachtige religie. Om die boodschap over te brengen, zullen we onze kinderen over de islam moeten vertellen, en de islamkinderen over het Westen.’

De Afrikaanse kwestie

Afgezien van de tegenslag in Irak is Wolfensohn trouwens best een tevreden mens. De wereld lijkt goed op weg om in 2015 op zijn minst enkele van de Millenniumdoelstellingen te halen die zijn Wereldbank heeft uitgezet. Wolfensohn: ‘De voorbije 40 jaar zijn er 400 miljoen mensen uit de bitterste armoede getild. Mensen leven langer en kinderen sterven minder vaak. De armste Indiër is vandaag aanzienlijk beter af dan in 1960, en ook in China groeit de levensstandaard gestaag.’

En toch is er een probleem. De wereld is weliswaar minder arm dan vroeger (zie wereldkaart), maar het zijn vooral Azië en Latijns-Amerika die voor een kentering zorgen. Het probleem van de ontwikkelingshulp is volledig van die regio’s naar Afrika verschoven. Wolfensohn: ‘Het probleem van Afrika is dat niemand er in nationale structuren denkt. Laatst, in Kenia, gingen alle gesprekken over stammen en hoe die in Kenia jarenlang in relatieve harmonie hebben samengeleefd. Er wáren stammenoorlogen, maar die werden volgens strikte regels uitgevochten. En toen kwamen de kolonisten dat weefsel verstoren. (Glimlacht) Wie de BBC-documentaire over koning Leopold II heeft gezien, zal wel weten dat de Belgen Afrika niet altijd even goed gesnapt hebben. Maar hetzelfde geldt voor de Britten, de Fransen en alle andere kolonisten.

‘Ontwikkelingshulp moet altijd van twee kanten komen. Ja, de rijke landen moeten meer geld voor ontwikkelingshulp vrijmaken. De zevenprocentnorm (elk land zou 0,7 procent van zijn bnp aan ontwikkelingshulp moeten besteden, nvdr) is nog veraf en bovendien blijft dat verschrikkelijke onevenwicht bestaan: de grootste naties in de wereld geven 900 miljard euro per jaar uit aan defensie, 300 miljard aan subsidies voor hun boeren en minder dan 60 miljard euro aan ontwikkelingshulp. Keer die situatie om, en ook de oorlog tegen de terreur zou meteen een stukje makkelijker te winnen zijn. Je kunt 2000 miljard euro per jaar uitgeven aan wapentuig, maar er zal geen stabiliteit van komen als je niet tegen armoede en onderontwikkeling optreedt.

‘Maar ja, ontwikkelingshulp is vandaag in veel rijke landen minder prioritair dan tien jaar geleden. Sinds de armoedeconferentie van twee jaar geleden in Doha is er nauwelijks nog vooruitgang geboekt: rijke landen openen hun markten niet voor producten uit de derde wereld en ontwikkelingssteun beperkt zich vaak tot het kwijtschelden van intresten, waardoor de steun aan de derde wereld veel minder substantieel is dan we willen geloven. Dat is ronduit gevaarlijk. Afrika zal over een halve eeuw twee miljard mensen méér moeten voeden. Dat zal voor een onevenwicht zorgen waar we nú iets aan moeten doen.’

Maar het persoonlijk voornaamwoord verwijst ook naar de ontwikkelingslanden. Wolfensohn: ‘Zij moeten strenger optreden tegen corruptie, zij moeten transparante rechtssystemen uitbouwen. Zonder leiders in de ontwikkelingslanden wérkt ontwikkelingshulp niet – dan kunnen we ons geld net zo goed in de gootsteen gooien. Vandaar die vergadering in het Afrikamuseum in Tervuren, vorige zondag: daar wisselden mijn mensen ideeën uit met groeperingen van de Afrikaanse diaspora. Zulke verenigingen kunnen enorm veel voor de ontwikkelingshulp doen. Eén voorbeeld: de Wereldbank heeft indertijd geïnvesteerd in de opleiding van Ghanese dokters, maar er wonen vandaag meer Ghanese dokters in de VS en het Verenigd Koninkrijk dan in Ghana zelf. Als we die hersenvlucht kunnen stoppen, als we die mensen ginder kunnen houden en ze inschakelen om de Afrikaanse landen meer structuur te geven, dan zetten we een gigantische stap vooruit in de armoedebestrijding in Afrika.’

Alle macht aan de armen

Alleen blijft de vraag of de Wereldbank – én de WTO, én het IMF – voor een efficiëntere ontwikkelingspolitiek niet vaker moet afwijken van het neoliberale marktfundamentalisme dat door de belangrijkste aandeelhouder (de VS) in stand wordt gehouden. Of, met andere woorden, de ontwikkelingslanden om wie het gaat, geen luidere stem in het kapittel moeten krijgen. Wolfensohn knikt: ‘De vertegenwoordiging in de raad van bestuur van de Wereldbank moet bijvoorbeeld beter in balans worden gebracht. De Afrikaanse landen hebben één vertegenwoordiger voor 27 landen: dat is natuurlijk veel te weinig om op het beleid te kunnen wegen. Wellicht duurt het niet zo lang meer voor daar verandering in komt. Tijdens de G7-top in Evian gingen al stemmen op om de balans te herzien, en Guy Verhofstadt heeft al het idee gelanceerd van een G8 waarin verschillende regio’s van de wereld vertegenwoordigd zijn. Andere beleidsmakers schoven het idee naar voren van een G20 mét de voornaamste ontwikkelingslanden. Dat is een gunstige evolutie, want wederzijdse afhankelijkheid (interdependance, nvdr) is de échte impact van globalisering. Ik dacht dat de wereld dat na 11 september en door de opkomst van het terrorisme al begrepen zou hebben – blijkbaar sijpelt de boodschap iets trager door dan ik had verwacht. We zijn te veel afgeleid, denk ik, door de crisissen die aan de gang zijn. De armen van Centraal-Afrika is wel het laatste waar ze aan denken. (Zucht) Dat zal nog wel een tijdje zo blijven: in de Amerikaanse verkiezingscampagne moet het eerste woord over ontwikkelingshulp nog vallen. Er zullen niet zoveel stemmen in Milwaukee mee te winnen zijn, zeker?’

Door Frank Demets

‘De buitenlandse politiek is gebaseerd op oorlog en terreur, niet op hulp.’

‘Als we de hersenvlucht kunnen stoppen, dan zetten we een gigantische stap vooruit in de armoedebestrijding in Afrika.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content