Besparingen zijn schering en inslag, maar nergens volgen ze elkaar zo snel op als bij Defensie. Hoe staat het Belgische leger er vandaag voor? Knack sloop enkele dagen in het spoor van de Ardense Jagers, ’s lands beruchtste legerbataljon. ‘Een militair die beweert dat hij de besparingen niet voelt, is naïef.’
We wachten. Rondom een pantserwagen staan een achttal mannen in camouflagepak, hun sigarettenrook vermengt zich met de nevel die over de zandvlakte hangt. Op hun groene baretten prijkt een kleine everzwijnskop in glanzend metaal. De voertuigcommandant trekt een zuur gezicht, terwijl hij aan een elektronische sigaret zuigt. ‘Dat we er maar snel aan beginnen.’ Het Duitse Bergen is een van die plaatsen waar tijdens de herfst voortdurend mist hangt, zelfs wanneer de zon schijnt. Het slaperige stadje werd na de Tweede Wereldoorlog berucht door het concentratiekamp Bergen-Belsen. Naast de gedenkplaats ligt een van de grootste militaire oefenterreinen van Europa. Het is een van de vaste trainingsgebieden voor de Ardense Jagers, het beruchtste onderdeel van het Belgische leger. De Chasseurs Ardennais moeten de enige legereenheid ter wereld zijn met een everzwijn op hun banier.
Ukandu
De legerleiding heeft zin voor epiek. Onder de ronkende naam Saxon Sword wordt het domein van Bergen voor de grootscheepse oefeningen omgedoopt tot Ukandu. Dat is een fictieve republiek, waarin een rebellengroepering – het Ukandu Liberation Army, kortweg ULA – de vrede bedreigt. Ten einde raad heeft de Ukandese president de hulp van het Belgische leger ingeroepen. Met een rood-geel-zwarte vlag en Nederlands, Frans en Duits als officiële landstalen heeft Ukandu veel weg van een West-Europese monarchie die wij maar al te goed kennen. Om de zaken nog ingewikkelder te maken, heeft Ukandu plaatsnamen die verdacht Luxemburgs aandoen, zoals Bertrix, Libramont of Saint-Médard. Over enkele weken hebben de Ardense Jagers niet toevallig een grootschalige evaluatie in Luxemburg. Die evaluatie is een soort eindexamen: wie slaagt, is de komende zes maanden onmiddellijk inzetbaar in conflictgebied. Wie faalt, blijft thuis en wordt stevig bijgespijkerd. ‘En daar heeft niemand zin in’, gromt de voertuigcommandant.
Klokslag 18.00 uur is het wachten voorbij. Compagnie Charlie heeft de opdracht gekregen een sector in het noorden van Ukandu te beveiligen, en trekt zich op gang. Zwijgend klauteren de soldaten in hun Piranha’s, de pantservoertuigen die her en der gecamoufleerd tegen de bosrand aan staan. De enige toegangsdeur tot de passagiersruimte is een elektrische laadklep op de achterkant. De chauffeur kan alleen via het dak naar binnen. De Piranha’s dienen vooral om infanterietroepen te transporteren, al hebben enkele exemplaren ook een kanon waarmee je vlot een tank aan gort schiet. Binnen het dikke pantser zitten op minder dan acht vierkante meter zeven soldaten knie aan knie. De ruimte is tot aan het dak volgestouwd met munitie en vuurwapens. De schutter schakelt de geschutskoepel aan. ‘Onze Wally’, grijnst hij, een knipoog naar het robotje uit de animatiefilm Wall-E. Hij bedient Wally met een joystick, de omgeving ziet hij op een schermpje voor zich. ‘Alsof je Playstation zit te spelen.’ Op zijn smartphone heeft hij een kleine box aangesloten. Terwijl de motor aanslaat, galmt Bryan Adams door het voertuig. De andere soldaten staren wat verweesd voor zich uit.
Drie minuten later staan we alweer stil. De laadklep sluit niet meer. Hoe vaak de soldaten de elektrische sluitknop ook induwen, de klep blokkeert net voor het einde. Er wordt gevloekt, er wordt meewarig gelachen. ‘Dit voertuig kost meer dan een miljoen euro’, grijnst de soldaat naast me. Via de radio klinkt het order: doorrijden. Zelfs tijdens een oefening mag het konvooi geen vertraging oplopen. De motor slaat opnieuw aan, het voertuig begint te trillen. Krachtig laverend door het mulle zand zetten de Piranha’s de tocht verder. De soldaten zwijgen. Sommigen proberen wat te slapen. Om de haverklap houden ze halt. Op de voertuigcommandant na, die via de boordradio in contact staat met de rest van de kolonne, hebben de inzittenden het raden naar wat er misloopt. Bij elke stop springen twee soldaten uit het voertuig om de omgeving te beveiligen. Ze worden opgeslokt door de duisternis. De rest zucht en wacht binnenin, niemand weet voor hoelang. ‘Beschouw het als een spelletje stratego’, zegt de voertuigcommandant. Na twee uur is de groep nog niet eens in de buurt van de te bewaken sector gekomen. Het is al voorbij tienen wanneer het konvooi besluit rechtsomkeer te maken.
Boobytraps en bermbommen
Pas de volgende ochtend wordt duidelijk waarom het manoeuvre gestaakt werd. De verkenners die aan het konvooi voorafgingen, dachten boobytraps langs de kant van de weg gevonden te hebben, maar daar bleek niets van aan. Tijdens de oefeningen wordt uitsluitend met losse patronen gevuurd, maar de Jagers nemen het ‘gevaar’ wel zeer ernstig. Bijna elke boomstronk is een mogelijke bermbom, op het paranoïde af. De genietroepen, verantwoordelijk voor ontmijningen, draaien overuren. Anthony Desait, die de public relations voor de Ardense Jagers in goede banen leidt, haalt zijn schouders op. ‘Ze hebben de juiste procedure gevolgd. Je rijdt niet door als je denkt dat je leven in gevaar is. Maar ze hebben natuurlijk wel vertraging opgelopen. Die zullen ze moeten ophalen.’
Bij het merendeel van de manoeuvres wordt vooral geoefend op de medische en humanitaire aspecten van moderne oorlogsvoering. Er worden vluchtelingen geëscorteerd naar geïmproviseerde vluchtelingenkampen. Er zijn evacuatieoefeningen, waarbij gewonden zo snel mogelijk de eerste zorg moeten krijgen en – indien ernstig – naar een ziekenhuis worden gevoerd. Er wordt gepatrouilleerd met honden die explosieven opsporen. De soldaten leren omgaan met de burgerbevolking. En er wordt gewacht. Véél gewacht. Zelfs bij oefeningen van enkele dagen, waarbij het aantal incidenten elkaar in snel tempo opvolgt, gebeurt er het gros van de tijd helemaal niets. In afwachting van het volgende bevel hangen de militairen doelloos rond. Dat is wel degelijk de bedoeling, vertelt commandant Louis-Marie Burnotte, die de oefeningen evalueert. ‘Militairen moeten getraind worden om geduld te hebben. Je moet leren dat je constant op je hoede moet zijn. Er kan altijd iets gebeuren, maar vaak gebeurt er gewoon niets. Dat is mentaal heel lastig. Daar moet je echt op oefenen.’
Op dag drie van de oefeningen staat een vip-transport op het programma. Een compagnie moet drie plaatselijke hoogwaardigheidsbekleders en twee journalisten begeleiden door ULA-gebied. De kolonne bestaat uit een drietal Piranha’s, aangevuld met Dingo’s (zwaar gepantserde jeeps) en Lynxen (minder zwaar gepantserde jeeps). De vips nemen plaats in een burgervoertuig in het midden van de kolonne. Voor het grootste deel van de oefening gebeurt er – u raadt het al – helemaal niets. De hoogwaardigheidsbekleders keuvelen wat met vluchtelingen, bezoeken een dorpje in conflictgebied, drinken een glas in een houten hut die de idyllische naam Blue Lagoon Cocktailbar heeft gekregen. De concentratie bij de escorte neemt toe. Er moet toch íéts gebeuren?
Op de terugweg braakt de radio een voor niet-militairen onverstaanbaar commando. Een vijftal kilometer buiten het dorp komen de achterste twee pantservoertuigen voorbijgescheurd. Terwijl de escorte versnelt, posteren ze zich links van de vip-voertuigen, als schild tegen naderend onheil. Met een rotvaart scheurt de escorte over de autoweg. In een bocht hebben enkele ULA’s een hinderlaag gespannen. Terwijl de escorte voorbijjakkert, wordt er heen en weer gevuurd. Er wordt gevloekt over de radio’s. Een kleine kilometer verderop wordt de schade opgemeten. Een van de vips – toevallig het meest zwaarlijvige exemplaar – is er erg aan toe. De man ligt ineengezakt op de achterbank en bloedt met behulp van enkele bloedpatronen hevig uit de borst. Het tafereel heeft iets van het betere dorpstheater, maar voor de soldaten is het bittere ernst. Er wordt een ambulance opgeroepen, er weerklinkt geschreeuw – niet het minst van het slachtoffer. Een van de medics sluit de wonde af met een plastic folie om het bloeden te stelpen. De soldaten verspreiden zich rond het konvooi, de wapens op scherp. Een twintigtal minuten later is de gepantserde ambulance ter plaatse. Het slachtoffer wordt snel op een brancard getild en in de ambulance gehesen. ‘Perfect uitgevoerd’, bromt Geert Hubrechtsen, die de medische eenheden evalueert. ‘Zelfs tijdens oefeningen zie je sommige soldaten al panikeren, omdat ze de procedure niet kennen. Maar hier gaat het echt perfect.’
Op missie in Antwerpen
Hoewel Ardennezen vandaag maar een minderheid van het bataljon uitmaken, hebben de Jagers een deel van de traditionele Ardense stugheid behouden. Résiste et mords (‘Weersta en bijt’), de oude leuze van het bataljon, blijft een leidraad. Journalisten worden beleefd maar met enige argwaan ontvangen. Maar over één onderwerp steekt elke militair hier meteen een monoloog af: de buitenlandse missies. Ondanks de weinig krijgshaftige reputatie van de Belgische strijdkrachten heeft het gros van de Ardense Jagers verscheidene missies op zijn conto. Vooral de deelname aan de missie in de Noord-Afghaanse provincie Kunduz, waar de Belgische soldaten meermaals beschoten werden, is een soort ereteken. ‘Het is een mirakel dat daar geen doden gevallen zijn’, klinkt het.
Aan dat lijstje van missies kunnen de Jagers sinds begin dit jaar ook Brussel, Antwerpen en Luik toevoegen, waar ze op straat patrouilleerden. Minder exotisch, maar geen militair die zich daarom lijkt te bekommeren. De missie in Brussel was een welkome imagoboost, zegt ook Jean-Pol Baugnée, bataljonscommandant van de Ardense Jagers. Twee decennia van besparingen hebben er stevig ingehakt, ook bij de Ardense Jagers. ‘Een militair die beweert dat hij de besparingen niet voelt, is naïef”, zegt Baugnée. De voornaamste problemen ziet hij bij de rekrutering. Net als bij de rest van het Belgische leger lopen de troepencijfers bij de Ardense Jagers terug. Officieel is er in het bataljon plaats voor 550 man, in de praktijk zijn het er ongeveer 420. Het tekort aan jonge rekruten is de grootste bedreiging, zegt ook kolonel Eric Harvent, brigadecommandant van de Medium Brigade. ‘Om de opvolging te verzekeren, hebben we jaarlijks 80 nieuwe rekruten per eenheid nodig. Vandaag werven de meeste eenheden amper 15 man aan, omdat ze er de middelen niet voor hebben. Het is een straatje zonder einde: door het gebrek aan geld zijn er minder rekruten, en door het gebrek aan rekruten komt er minder geld. Eerlijk, ik heb daar geen antwoord op.’
Ook qua materieel laat de krapte zich voelen. ‘De kwaliteit van onze voertuigen is goed, maar het zijn er te weinig’, zegt Baugnée. ‘Vandaag heb ik net genoeg pantservoertuigen voor twee van de vier compagnieën. De derde rijdt nog met Unimogs, legertrucks die geen enkele bescherming bieden en die je niet kunt inzetten voor de zwaarste buitenlandse missies. Door alle neventaken is vandaag amper anderhalve compagnie helemaal strijdklaar.’ De besparingen bedreigen stilaan ook het niveau van zijn troepen, beseft Baugnée. ‘Er is voor ongeveer elk wapen te weinig munitie. Sommige compagnieën moeten tijdens hun trainingen “pang” roepen omdat ze geen oefenmunitie hebben. Dat is onaanvaardbaar. We zitten aan onze limiet. Als de besparingen niet stoppen, zijn we binnenkort niet meer inzetbaar.’
Onder het voetvolk is vooral het gebrek aan kogels frustrerend. Het is ronduit belachelijk, vertelt een van de schutters, die anoniem wil blijven. ‘Ik heb honderd oefenpatronen gekregen voor drie dagen training. Per salvo verschiet ik er vijftig. We mogen de komende dagen dus maximaal twee keer de vijand tegenkomen. Bij een derde keer hebben we problemen.’ Hij kan er nog om lachen. ‘Ach, zo is het Belgische leger. Je weet op voorhand dat je niet met het beste materieel zult kunnen werken.’ Bij gebrek aan investeringen springen veel soldaten zelf bij. Een van de schutters toont me met enige trots zijn gehoorbescherming met ingebouwde koptelefoon. Hij moest het wel zelf kopen, vond hij. ‘Anders versta ik niet wat de voertuigcommandant in de radio zegt.’ Andere soldaten tonen zelf gekochte rugzakken, laarzen, bandana’s en slaapzakken. ‘Eén voordeel heeft het wel: je gaat veel voorzichtiger om met wat je zelf hebt gekocht.’ Toch blijven ze naar eigen zeggen gemotiveerde werknemers. ‘Als ambtenaren kunnen we heel gemakkelijk ziekteverlof nemen. Maar dat doet niemand. Je wilt solidair zijn met je collega’s.’
Al beginnen de jaren bij sommigen wel te wegen. Veteranen die stilaan door hun beste krachten heen zitten, worden langer in de gevechtseenheden gehouden. Nordine Berrahma, die door zijn collega’s liefkozend ‘Barbara’ wordt genoemd, is met zijn 41 jaar de ouderdomsdeken van de Bravo Compagnie van het 1/3 Bataljon van de Lansiers, die tijdens de oefening als steuntroepen fungeren. Normaal had hij al enkele jaren een minder fysieke job moeten hebben, maar door het personeelstekort kan hij voorlopig niet weg. Het begint zijn tol te eisen, geeft hij toe. ‘Ik doe nog altijd hetzelfde werk als gasten die in de fleur van hun leven zijn. Dat begint stilaan onhoudbaar te worden. Ik wil niet blijven doorgaan tot mijn lichaam het begeeft.’ Beterschap verwachten de soldaten niet. De politiek heeft het helemaal verkorven. ‘Wat weet zo’n minister nu eigenlijk? Het is altijd hetzelfde wanneer zo’n type op bezoek komt. We schieten wat, we marcheren over een plein, en hij is dolenthousiast. Tot het weer begrotingscontrole is. Dan heeft hij niets te vertellen.’
Rommel opruimen
De laatste avond op bivak breekt aan. Morgenvroeg breken de Jagers hun tenten op en keren ze terug naar de kazerne. De manoeuvres van de dag lopen op hun eind. De soldaten spreken hun rantsoenen aan. Her en der sudderen kant-en-klaar-pasta’s op gasvuurtjes. Tussen de bomen zijn camouflagezeilen gespannen om beschutting te zoeken tegen de wind. Gaandeweg waart er een lichte opwinding door het kampement. Het gerucht doet de ronde dat er morgen aangevallen wordt.
De legertop houdt stafvergadering. De chefs blazen verzamelen in een grote tent, net buiten het hoofdkwartier. Bezoekers moeten hun gsm en andere elektronica aan een geïmproviseerde balie achterlaten. In het midden van de tent staat een beamer die een kaart op een wit scherm projecteert. Op de achtergrond klinkt het geronk van een dieselgenerator, die het hoofdkwartier van stroom voorziet. Het overleg gebeurt in het soort Engels waarmee Allo Allo wereldberoemd is geworden. Het doel van morgen heet Auby-sur-Semois, een dorpje dat volgens het scenario bezet is door ULA-troepen. Onder codenaam Sword Revenge zullen de Ardense Jagers de plaatselijke rebellen mores leren.
Vroeg in de ochtend trekken de compagnieën eropuit. Met gedempte lichten rijden de Piranha’s tot aan de bosrand rond het dorp. Geen Bryan Adams nu, geen heavy metal. ‘Alfa Six, hou de toegangsweg vrij om te manoeuvreren, Roger’, klinkt het droog. Wanneer de soldaten uit hun voertuigen springen, klinkt er geen krijgshaftig gebrul. Voorovergebogen, met ingehouden adem sprinten de Jagers het bos in, terwijl op de achtergrond de machinegeweren ratelen. De Jagers ploffen neer in een greppel aan de rand van het dorp en vuren op ongeveer alles wat beweegt.
Het ULA blijkt een opmerkelijk samenraapsel van acteurs die gekleed gaan als Servische paramilitairen of talibanstrijders. Een van hen ziet er zelfs uit als een Toeareg, zijn maagdelijk witte gewaad en zonnebril steken schel af tegen de herfstkleuren. Ze verschansen zich al snel in een huis van twee verdiepingen in het midden van een grasveld. Terwijl de Jagers voor dekkingsvuur zorgen, sprint een eerste detachement naar de oostelijke muur. Met een granaat door het raam worden de ULA’s naar de onderste verdieping gedreven. Langs de andere kant komt een tweede detachement aanhollen. Twee militairen dragen een enterladder, waarmee de soldaten via het raam op de tweede verdieping naar binnen kunnen. In minder dan drie seconden tijd zijn de eerste twee Jagers al binnengedrongen. Van alle kanten stormen de soldaten toe. De ULA’s zitten als ratten in de val.
Een uur later is het weer stil in het dorp. Her en der liggen losse patronen en resten van rookbommen over de grasvelden. De Jagers moeten vandaag hun rommel zelf opruimen. Op één rij vorderen ze voorwaarts, op zoek naar afval dat ze hebben achtergelaten. De mist trekt op. Ukandu wordt stilaan weer Bergen.
DOOR JEROEN ZUALLAERT, FOTO’S FRANKY VERDICKT
‘Sommige compagnieën moeten tijdens hun trainingen “pang” roepen omdat ze geen oefenmunitie hebben’
‘Het is een straatje zonder einde: door het gebrek aan geld zijn er minder rekruten, en door het gebrek aan rekruten komt er minder geld.’