Mark Elchardus is hoogleraar sociologie aan de Vrije Universiteit Brussel.
Pas op vakantie besef ik hoe hard ik mijn machines mis, zelfs mijn wekker. Als ik hem vergeet, slaap ik nauwelijks. Bij het opstaan thuis wacht de elektrische citruspers in de keuken. Yoghurt en fruit, fris uit de koelkast, swingen zich romig in de blender terwijl de toast knapperig geurt. Na het stomen van mijn cappuccino luister ik naar het radionieuws, berg dan de boel op in de vaatwas en ruim de kruimels met de kruimeldief. Vanavond komen de microgolf, de oven en het fornuis aan bod, bij gelegenheid de stofzuiger, de wasmachine en de droogkast. Samen met Tony Mary was ik een van de twee Belgen zonder televisie. Ik heb er nog altijd geen, maar compenseer met cd’s en een eventuele dvd op de laptop. Op internet check ik nog even het weerbericht en verifieer snel door het raam. Doorgaans klopt het. Op de pocket-pc overloop ik mijn afspraken en neem de e-mails door. Ik lees vluchtig het wereldnieuws op Google, breng mijn stem uit op de VRT nieuws-site, haal diep adem, neem afscheid van al mijn machines, stap naar buiten en… sta ademloos voor la macchina, zoals de Italianen haar trefzeker noemen. Zo’n taalgevoel veronderstelt duizenden jaren beschaving, minstens één Renaissance en uiteraard machinebouwers als Lamborghini en Maserati (niet dat ik met hun machines rijd, uiteraard), maar… la macchina, ah la macchina. Sommige van mijn vrienden raken in vervoering van een hese vrouwenstem. Geef mij maar het zachte geloei van la macchina als ze lichtjes over haar toeren raakt.
In 1853 gaf de gemiddelde Belg welgeteld 1 procent van zijn inkomen uit aan machines, zogenaamde duurzame consumptiegoederen. In 1998 is dat minstens 11 procent: tien keer meer, en daardoor leven we zeker tien keer beter. Dankzij onze machines zijn we de utopie al lang voorbij. Meer zelfs, wij worden langzaam machine. Heel wat mensen dragen al werktuigen en machines in hun lichaam: scharnieren, klemmen, veertjes, pacemakers… onze afstammelingen zullen cyborgs zijn.
Eén machine baart me echter grote zorgen: ons aller apparaat, het staatsapparaat, de overheid, de ambtenarij of hoe je die machine ook wilt noemen. In menig opzicht zorgt zij ervoor dat we al die andere, kleine machines veilig kunnen gebruiken. Van na de Tweede Wereldoorlog tot aan de jaren tachtig spraken haast alle Europese leiders over het falen van de markt en het belang van een potige overheid. Daarna zwaaide de slinger fel de andere kant uit. Reagan, Thatcher en hun klonen verklaarden de markt onfeilbaar. De overheid werd de bron van alle kwaad. Hedendaagse regeringen kunnen moeilijk anders dan een evenwicht zoeken tussen die posities. De derde weg is daarom niet echt een keuze, maar het enige begaanbare pad dat, al dan niet discreet, door iedereen wordt ingeslagen. Er is marktfalen en dat moet worden opgevangen door een overheid die leniger dient te zijn dan voorheen. We beseffen echter onvoldoende dat zo’n slanke en slimme overheid heel wat investeringen vergt. Die zijn er al vele jaren niet meer. Integendeel, men heeft bespaard. Dat is geen typisch Belgisch of Vlaams verschijnsel. De overheden zijn vooral herverdelende mechanismen geworden. Zij verzamelen geld en verdelen dat. In 1960 verdeelden de Europese landen (de 15) ongeveer 9 % van het bruto nationaal product, veertig jaar later meer dan 21 %. Dat herverdelen is mooi, maar ondertussen wordt minder geïnvesteerd in de uitbouw van een nieuwe, soepele, moderne overheid. Hoe zou ik leven, vraag ik me soms af, mocht ik gedurende twintig jaar sterk besparen op mijn uitgaven voor machines. Veel, veel slechter dan nu. Juist, zo gaan wij weldra allemaal leven, als we niet snel in ons aller machine investeren.
Mark Elchardus