In de Zuid-Afrikaanse pers werd de nieuwe roman van Marlene van Niekerk begin dit jaar met superlatieven ontvangen. Geheel terecht.
‘Het is met enige aarzeling, en terwijl de schemering reeds begint te dalen, dat ik, Johannes Frederikus Wiid, op de vooravond van mijn hernieuwde ziekenhuisopname, aan dit derde memorandum begin, aarzeling omdat ik nog nooit voor iets anders verantwoordelijk ben geweest dan voor ambtelijke stukken die ik bij helder daglicht op kantoor moest opstellen.’
Met deze klassiek te noemen volzin begint Marlene van Niekerks fascinerende nieuwe roman Memorandum. En haar schrijvende verteller, J.F. Wiid, gewezen directeur bij stadsverfraaiing in Parow, een voorstad van Kaapstad, past daar heel goed bij: hij houdt ergens het midden tussen luitenant K. Loonstijn, de schrijvende verteller uit Harry Mulisch’ klassieke verhaal Wat gebeurde er met sergeant Massuro?, en de nog veel klassiekere Batavus Droogstoppel.
Het is een beproefd procedé waarvan Van Niekerk zich hier bedient, en ze doet het zeer oordeelkundig: een buitenstaander brengt verslag uit over een situatie waarin hij zich onwennig en wat verloren voelt, en precies door zijn buitenstaanderschap doet hij dat op een misschien niet precies goed op de situatie toegesneden manier, wat voor een zekere stilistische spanning met zijn onderwerp zorgt. Dat deze ambtenaar zichzelf ook ten zeerste bewust is van het feit dat hij ‘maar’ een ambtenaar is, met de niet echt ver reikende geestelijke horizon en dito fantasie die daar in dit geval inderdaad bijna zijn hele leven lang bij hebben gehoord, versterkt dat alleen nog maar. Dat hij misschien nog maar een paar weken te leven heeft, geeft aan het voorgaande tegelijk ook een heel andere lading.
Wat J.F. Wiid memoreert in zijn ‘memorandum’ is een voor hem gedenkwaardige ontmoeting, een half jaar eerder, in het ziekenhuis waar hij toen was opgenomen voor het wegbranden van de kankergezwellen in zijn lever. Hij kreeg toen op de intensive care twee buurmannen die voor hem als uit een ander heelal afkomstig waren. Dankzij zijn fenomenale geheugen (‘het ene talent dat ik heb gekregen’, merkt hij bescheiden op) is hij in staat het gesprek dat zij met elkaar voerden (terwijl hij deed of hij sliep) te reconstrueren. Dát hij dat doet, heeft te maken met het gevoel waardoor hij via hun gesprek toen is aangeraakt: ‘het ligt dicht bij begeerte, begerige roerselen van het hart, ik kan het voelen maar het niet onder woorden brengen’.
In het gesprek van deze twee mannen blijkt namelijk zo’n beetje de hele cultuurgeschiedenis van de mensheid meegeresoneerd te hebben. De een mocht dan zijn benen zijn kwijtgeraakt en de ander zijn ogen, in hun woorden wiekten ze hoog op boven de argeloze Wiid, die hun referentiekaders compleet mist. Maar die alle onbegrijpelijkheden achteraf wél is gaan opzoeken – hij heeft er een echte lijst van gemaakt, die hij ‘Memorandum 1’ noemt – in de plaatselijke bibliotheek. Daarbij wordt hij al snel geholpen door de bibliothecaris, die er dan wel erg slordig mag uitzien maar die verbazingwekkend veel weet, en een zeer hulpvaardig en warmharig persoon is bovendien. Een wereld van kunst, muziek, filosofie… gaat voor Wiid open.
Wrang misschien dat het zo laat komt in zijn leven, niet vroeger dan een paar maanden voor de dood die de kanker hem heeft aangezegd – maar Wiid dóét er wat mee. Behalve tabellen opstellen en invullen (ze zijn in een addendum achterin opgenomen) over wat er allemaal zou kunnen gebeuren voor, tijdens en na de dikkedarmoperatie die hem nog wacht (‘Memorandum 2’), schrijft hij immers dit derde, laatste memorandum. Het mondt uit in een soort prozagedicht, een prachtige tekst, waarin leven en dood in één machtige beweging worden omhelsd.
Gaandeweg blijkt deze oude, stervende ex-ambtenaar (vanwege zijn ziekte is hij vervroegd met pensioen gestuurd) zo voor de lezer uit te groeien tot een zeer ontroerende persoonlijkheid, die wel degelijk ‘de ruimte van het volledige leven’ (Lucebert) bestrijkt. ‘Niet dat een mens voor de dood kan oefenen’, zoals hij het zelf op de hem eigen laconieke wijze formuleert. Toch is dit Memorandum een memorabele ars moriendi, die de superlatieven die er in de Zuid-Afrikaanse pers voor werden gebruikt, volledig waarmaakt.
MARLENE VAN NIEKERK, MEMORANDUM, UIT HET AFRIKAANS VERTAALD DOOR RIET DE JONG-GOOSSENS, QUERIDO, AMSTERDAM, 200 BLZ.
DOOR herman jacobs