Al een poosje uitgekeken op het rechtlijnige kubisme à papa, vinden we in de trommel van de kunsthistorie dingen die we met meer bewondering bekijken dan vroeger. De vrouwelijke blik van Marthe Donas (1885-1967) bijvoorbeeld. De geboren Antwerpse geldt weer als een volwaardige kubiste die door haar vooruitstrevende tijd- en vakgenoten au sérieux werd genomen en die achteropraakte na de vrolijke jaren 1920, toen de puf uit de hele avant-gardebeweging verdwenen was.
In werkelijkheid had ze het zelfs in haar wonderjaren 1917-1922 best moeilijk om internationale erkenning te krijgen. Waarom moest haar mentor, de beeldhouwer Alexander Archipenko, anders zijn hersens pijnigen om haar op het wereldforum te introduceren onder een onzijdige artiestennaam, Tour Donas of Tour d’Onasky godbetert, en vergezeld van een aanbevelingsbrief (‘mijn allerbeste pupil’)? Zonder paternalistisch te willen klinken, hoorde ze daar toen ook gewoon thuis. De overzichtstentoonstelling in het Gentse Museum voor Schone Kunsten houdt de schilderijen die Donas na een stilte van twintig jaar vanaf 1947 produceerde, grotendeels buiten de deur. Ze zijn dan ook ondraaglijk sentimenteel, gemaakt door iemand die de trappers kwijt is.
Haar academische begin, gevoelige portretschilderijen naast zachte tekeningen van vrouwelijk naakt, vonden wel genade. Ze verraden de eerlijkheid en de vreemdheid van de kinderziel die ze altijd zou bewaren. Dat zieltje bloeide open in de plotse uitbarsting van kleurrijke kubistische composities die ontstond in het paradijs van Nice in een intieme dialoog met Archipenko. Geen zinnelijker kubist dan hij, hoe hij vanuit de meetkunde lichamen modelleerde met volmaakte rondingen, holtes en curves. Als sculpturen of als ‘sculpto-schilderijen’. Marthe gaf er een eigen draai aan, tekenend, schilderend, knippend en plakkend op papier, karton, hout of doek. Met veel gevoel voor het stoffelijke, maar ook voor structuur, evenwichtig en strak.
Dans, beweging en muziek, stillevens, vrouwelijke silhouetten en kinderen: Donas schiep een lichtvoetig burgerlijke wereld, binnenskamers, in kubistisch verknipte ruimten. En haar ziel, die bloeide voort, pendelend tussen Mondriaan en Memling, wiens Musicerende engelen ze bij herhaling in gefacetteerde vlakken evoceerde. Misschien dacht ze ook aan de madonna’s van de Vlaamse primitieven wanneer ze op haar manier het Moeder met kind-motief oppikte.
Moeder met kind, een beetje vreemd toch voor iemand die op haar 31e dik tegen haar zin een kind kreeg, Francine, en dan twintig jaar ophield met schilderen, alsof dat niet met opvoeden te combineren viel. Haar dochter trad in het klooster en getuigde later dat haar moeder haar ooit had toevertrouwd dat ze inderdaad niet tegelijk kon in de pap roeren en een penseel vasthouden. Tot zover de anekdote, want er was meer aan de hand. Ziekte, de scheiding van Archipenko, het uiteenvallen van de avant-garde, haar afscheid van het kosmopolitische Parijs en haar retraite in het landelijke Ittre in Waals-Brabant. Daar maakte ze ten slotte een omgekeerde beweging: de ruimte tussen abstracte lijnen opvullen met concrete motieven uit haar omgeving, in plaats van het abstraheren van concrete figuren, wat ze als kubiste had gedaan.
In 1949 schilderde ze Les pensées (in de betekenis van ‘viooltjes’), en bracht ze die titel aan op de achterzijde, waarop eerst een werk uit haar kubistische periode stond – een vrouw met een hoed, door Marthe later overschilderd met grijze verf. Restaurateur Jan van Looveren bracht de vrouw met hoed weer aan de oppervlakte, maar bewaarde de titel van het werk met de viooltjes, Les pensées. Die woorden staan nu op het hoofd van de door Donas gewiste vrouw. Alsof ze daar een pensée had geborgen, een gedachte aan een ver verleden waar ze niet meer aan kon.
Marthe Donas, tot 5 juni in het MSK Gent, Fernand Scribedreef 1
Dans, stillevens en kinderen: Marthe Donas schiep een lichtvoetig burgerlijke wereld.